ECLI:NL:GHARL:2016:342

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
200.175.107/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging uithuisplaatsing en omgangsregeling in familiezaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de ouders van een minderjarige, die sinds september 2010 onder toezicht staat van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI). De ouders hebben in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 28 april 2015 aangevochten, waarin hun verzoek om de schriftelijke aanwijzing van de GI van 27 januari 2015 te vervallen te verklaren, werd afgewezen. De ouders verzochten het hof om een zorgregeling vast te stellen die een uitbreiding van de omgang tussen hen en hun kind mogelijk maakt, met als doel dat het kind eens in de twee weken een nachtje bij hen kan logeren.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de zorgvuldigheid van de GI bij de totstandkoming van de schriftelijke aanwijzing. De GI heeft verklaard dat zij regelmatig overleg heeft gehad met de ouders over de bezoekregeling en dat de ouders bij deze gesprekken betrokken zijn geweest. Het hof oordeelt dat de GI voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat de ouders niet zijn overvallen door beslissingen. De ouders hebben onvoldoende onderbouwd dat de door hen gewenste uitbreiding van de bezoekregeling in het belang van het kind zou zijn.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het verzoek van de ouders om een andere bezoekregeling vast te stellen werd afgewezen. De ouders blijven onder toezicht van de GI en de huidige zorgregeling blijft van kracht, met de mogelijkheid voor de GI om in de toekomst de regeling te herzien indien nodig.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.175.107/01
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland C/16/387370 / JL RK 15-143 en C/16/386399 / JL RK 15-98)
beschikking van de familiekamer van 12 januari 2016
inzake

1.[de vader] ,

wonende te [A] ,
verder te noemen: de vader,
2. [de moeder] ,
wonende te [A] ,
verder te noemen: de moeder,
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. C.C. Sneper, kantoorhoudende te Rotterdam,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
kantoorhoudende te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de gecertificeerde instelling of de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 28 april 2015, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 27 juli 2015, zijn de ouders in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De ouders verzoeken het hof die beschikking te vernietigen voor zover in die beschikking hun verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van de GI van 27 januari 2015 en hun verzoek tot het zelfstandig vaststellen van een zorgregeling is afgewezen. De ouders hebben het hof primair verzocht een zorgregeling vast te stellen waarbij een uitbreiding van de omgang tussen de ouders en de hierna te noemen [de minderjarige] plaatsvindt waarbij naast de reguliere omgangsregeling een opbouwende omgangsregeling wordt vastgesteld van een middag in het weekend om de twee weken, met als uiteindelijke doel dat [de minderjarige] eens in de twee weken een nachtje bij de ouders mag slapen. Subsidiair dat er een uitbreiding plaatsvindt in die zin dat de reguliere omgangsregeling wordt vervangen door een middag in het weekend, met als uiteindelijke doel dat [de minderjarige] eens in de twee weken een nachtje bij de ouders mag slapen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 28 september 2015, heeft de GI het verzoek in hoger beroep van de ouders bestreden en het hof verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- een journaalbericht van 7 september 2015 van mr. Sneper met bijlage
(productie 10);
- een journaalbericht van 17 september 2015 van mr. Sneper met bijlage
(productie 9);
- een faxbericht van 22 september 2015 van de GI;
- een journaalbericht van 23 oktober 2015 van mr. Sneper met bijlage (nogmaals het beroepschrift met aangepaste nummering);
- een brief van 18 november 2015 van de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de raad).
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 27 november 2015 plaatsgevonden te Zwolle. Verschenen zijn de ouders, bijgestaan door hun advocaat. Namens de GI zijn verschenen de jeugdwerkers [C] en [D] . Voorts zijn de pleegouders verschenen. Ter zitting heeft mr. Sneper mede het woord gevoerd aan de hand van door haar overgelegde pleitnotities.

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2010. De ouders zijn gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] belast.
3.2
[de minderjarige] staat sinds september 2010 onder toezicht van de GI. Van eind 2010 tot begin 2013 hebben de ouders met [de minderjarige] in een Moeder Kind huis verbleven. Begin 2013 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend. [de minderjarige] heeft eerst in een netwerkpleeggezin verbleven en daarna in een crisispleeggezin. Sinds september 2013 verblijft zij in het huidige, perspectiefbiedende pleeggezin.
3.3
Sinds medio 2014 gold de volgende, door de raad bij rapport van 14 maart 2014 geadviseerde, zorgregeling:
- eenmaal in de twee weken na schooltijd twee uur begeleide omgang, waarna de ouders [de minderjarige] terugbrengen bij de pleegouders;
- eenmaal in de drie maanden een hele dag begeleide omgang, waarvan in ieder geval een dag in de kerst- en zomervakantie;
- familie (maximaal vier personen, die belangrijk zijn voor [de minderjarige] ) heeft eens in de twee maanden de gelegenheid om met de ouders [de minderjarige] gedurende twee uur te bezoeken.
3.4
De GI heeft voormelde door de raad geadviseerde zorgregeling bij schriftelijke aanwijzing van 27 januari 2015 vastgelegd voor het jaar 2015. De GI heeft in die aanwijzing onder meer overwogen dat de door de raad geadviseerde zorgregeling in de praktijk voor [de minderjarige] een heel intensieve regeling blijkt te zijn. De GI acht het intensiveren van de zorgregeling, wat de wens is van de ouders, daarom niet raadzaam.
3.5
Bij de bestreden beschikking van 28 april 2015 heeft de kinderrechter - voor zover hier van belang - het verzoek van de ouders om de schriftelijke aanwijzing van 27 januari 2015 vervallen te verklaren, afgewezen, evenals het verzoek om het besluit tot deze schriftelijke aanwijzing te schorsen en zelfstandig een zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat de zorgregeling zoals de raad deze in zijn rapport van 14 maart 2014 heeft geadviseerd, wordt nageleefd en wordt uitgebreid, in die zin dat [de minderjarige] eens in de twee weken in het weekend onder begeleiding een nachtje bij de ouders komt logeren.
3.6
De raad heeft de rechtbank bij zijn rapport van 30 juni 2015 verzocht om het gezag van de vader en de moeder over [de minderjarige] te beëindigen en de GI met de voogdij te belasten.

4.De motivering van de beslissing

Zorgvuldigheidsbeginsel
4.1
De ouders hebben zich onder meer op het standpunt gesteld dat - kort gezegd - de GI bij de voorbereiding en totstandkoming van de schriftelijke aanwijzing van 27 januari 2015, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur onvoldoende in acht heeft genomen, waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel.
4.2
De GI heeft in hoger beroep onder meer het volgende verklaard over de wijze waarop de schriftelijke aanwijzing van 27 januari 2015 tot stand is gekomen. Sinds [de minderjarige] in begin 2013 uit huis is geplaatst, heeft de GI regelmatig met de ouders overlegd over de bezoekregeling. Deze gesprekken hierover hebben altijd plaatsgevonden in aanwezigheid van de begeleiders van de ouders. De jeugdzorgwerker legt tijdens een gesprek over de bezoekregeling aan de ouders uit wat de aanwijzing vaststelling bezoekregeling inhoudt en overlegt met de ouders en de begeleiders welke bezoekregeling op dat moment het meest passend is bij [de minderjarige] en de ouders. Ook de ouders worden tijdens dat gesprek in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken. De jeugdzorgwerker stelt vervolgens voor een bepaalde periode de aanwijzing vaststelling bezoekregeling vast. Na de vastgestelde periode wordt de bezoekregeling geëvalueerd en vindt opnieuw een overleg plaats tussen de jeugdzorgwerker, de ouders en de begeleiders om een bezoekregeling voor de volgende periode vast te stellen.
Ook voor de vaststelling van de schriftelijke aanwijzing van 27 januari 2015 heeft op 22 januari 2015 een gesprek als hiervoor omschreven plaatsgevonden tussen de jeugdzorgwerker, de ouders en hun begeleiders.
4.3
Gelet op de bovenstaande - door de ouders niet bestreden - toelichting van de GI over de totstandkoming van de schriftelijke aanwijzing is het hof van oordeel dat de GI voldoende zorgvuldig heeft gehandeld. De GI heeft regelmatig gesprekken gevoerd met de ouders, bij welke gesprekken steeds de begeleiders aanwezig waren. Daarbij heeft de GI haar beslissingen met betrekking tot de bezoekregeling uitgelegd en getracht zoveel als mogelijk gehoor te geven aan de wensen van de ouders. Een en ander vindt ook bevestiging in de bestreden aanwijzing. Uit deze aanwijzing blijkt immers ook dat de aanwijzing mede ook is afgegeven vanwege het feit dat tijdens het vooroverleg is gebleken dat de ouders het niet eens zijn met de door de GI voorgenomen vast te stellen zorgregeling.
Naar het oordeel van het hof heeft de GI de ouders voldoende betrokken bij het besluitvormingsproces en heeft de GI de ouders niet overvallen met bepaalde beslissingen. Het hof volgt de ouders daarom niet in hun standpunt dat de GI de mogelijkheid tot hoor en wederhoor aan de ouders heeft ontnomen en onzorgvuldig heeft gehandeld, doordat zij de advocaat van de ouders niet bij het besluitvormingsproces heeft betrokken. De door de ouders gestelde omstandigheid dat verslaglegging van de gesprekken zou ontbreken, staat niet in de weg aan de beoordeling de GI zorgvuldig heeft gehandeld.
De bezoekregeling
4.4
De ouders hebben zich voorts op het standpunt gesteld dat de GI het motiveringsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van een goede belangenafweging onvoldoende in acht heeft genomen bij de vaststelling van de bezoekregeling.
4.5
Het hof overweegt als volgt. [de minderjarige] , thans ruim vijf jaar oud, volgt een intensief programma om de bij haar ontstane ontwikkelingsachterstand in te lopen. Zij krijgt hulp in de vorm van logopedie en ergotherapie. Ook is bij [de minderjarige] een persoonlijkheidsonderzoek uitgevoerd, omdat gebleken is dat regulier onderwijs op dit moment te moeilijk is voor [de minderjarige] . Waarschijnlijk zal [de minderjarige] speciaal onderwijs gaan volgen. De ouders hebben ter zitting in hoger beroep erkend dat uitbreiding van de bezoekregeling doordeweeks voor [de minderjarige] te veel zou worden. Daarom willen de ouders het omgangsmoment van eens in de twee weken gedurende twee uren na schooltijd verplaatsen naar het weekend, en dan een hele middag. De pleegouders ondersteunen een verplaatsing van het omgangsmoment doordeweeks naar het weekeinde omdat zij verwachten dat [de minderjarige] dan minder moe zal zijn en de kwaliteit van het bezoek toeneemt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de GI zich inspant om de maximaal haalbare bezoekregeling voor de ouders te organiseren en dat de GI reeds voornemens is de door de ouders geuite bezwaren tegen de huidige regeling en de door de ouders gewenste uitbreiding van de bezoekregeling, te betrekken bij de voor 2016 vast te stellen bezoekregeling. De GI heeft verklaard dat zij open staat voor een uitbreiding van de bezoekregeling, maar dat eerst dient onderzocht te worden of begeleiding van de ouders tijdens die extra bezoekuren ook mogelijk is. Tussen de ouders en de GI is niet in geschil dat begeleiding tijdens de bezoekmomenten noodzakelijk is. Naar het oordeel van het hof hebben de ouders onvoldoende onderbouwd dat de door hen aangevoerde hulp van de organisatie [E] tijdens het weekend (en eventueel gedurende de avond en de nacht) mogelijk is. Daarbij komt dat de ouders reeds gedurende langere tijd begeleid worden door de organisatie [F] , niet alleen bij de bezoekmomenten, maar ook op ander hulpgebied. Deze begeleiding verloopt goed. Het hof is dan ook van oordeel dat het op basis van de huidige gegevens in het belang van de ouders is wanneer de huidige hulpverlening ongewijzigd blijft.
4.6
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de GI de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden bij de voorbereiding en totstandkoming van de schriftelijke aanwijzing van 27 januari 2015. Het hof ziet ook overigens in hetgeen de ouders hebben aangevoerd geen aanleiding om een andere bezoekregeling vast te stellen.

5.De slotsom

Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 28 april 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. A. Smeeïng-van Hees en
mr. G.P.M. van den Dungen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 januari 2016 in bijzijn van de griffier.