Uitspraak
[B] ,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de bewindvoering centraal na het overlijden van de rechthebbende, [B]. De appellant, optredend als (gewezen) bewindvoerder van [B], verzocht het hof om machtiging om een minnelijk traject/dwangakkoord-procedure op te starten tegen een fixed price van € 2.000,-. De kantonrechter had dit verzoek eerder afgewezen. Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 24 september 2015, waaruit blijkt dat het bewind is geëindigd door het overlijden van [B] in 2015, conform artikel 1:449 lid 1 BW. De bewindvoerder heeft nog de taak om rekening en verantwoording af te leggen, zoals beschreven in artikel 1:445 BW.
De bewindvoerder wenst echter zijn werkzaamheden als vereffenaar van de verworpen boedel voort te zetten. Het hof oordeelt dat deze voorziening niet past in de beroepsprocedure en dat de bewindvoerder zich hiervoor tot de rechtbank moet wenden, zoals bepaald in afdeling 3 van titel 6 van Boek 4 BW. Het hof concludeert dat het verzoek van de bewindvoerder, zoals verder toegelicht in zijn berichten, als ingetrokken moet worden beschouwd. Daarom wijst het hof het verzoek in hoger beroep af. De beschikking is gegeven op 26 april 2016 door de rechters J.D.S.L. Bosch, G. Jonkman en G.M. van der Meer, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.