In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling en het ouderlijk gezag van een vader over zijn minderjarige kind. De vader, die in hoger beroep was gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, verzocht het hof om een omgangsregeling vast te stellen en het ouderlijk gezag te wijzigen. De vrouw, de moeder van het kind, heeft het verzoek van de vader bestreden. Tijdens de procedure is gebleken dat de vader niet ter zitting is verschenen, ondanks dat hij op de hoogte was van de zitting. Het hof heeft vastgesteld dat de vader een patroon vertoont van onvoldoende initiatief om zijn doelen te bereiken, waaronder omgang met het kind en gezamenlijk gezag. De rechtbank had eerder al toestemming verleend voor erkenning van het kind, maar het hof kon niet vaststellen of de vader daadwerkelijk tot erkenning is overgegaan. Het hof concludeert dat er geen bestendige plek voor het kind bestaat in het leven van de vader en dat het in het belang van het kind is om geen omgangsregeling vast te leggen. De bestreden beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.