ECLI:NL:GHARL:2016:344

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
200.175.621/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van gezag en omgangsregeling tussen vader en minderjarige na erkenning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling en het ouderlijk gezag van een vader over zijn minderjarige kind. De vader, die in hoger beroep was gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, verzocht het hof om een omgangsregeling vast te stellen en het ouderlijk gezag te wijzigen. De vrouw, de moeder van het kind, heeft het verzoek van de vader bestreden. Tijdens de procedure is gebleken dat de vader niet ter zitting is verschenen, ondanks dat hij op de hoogte was van de zitting. Het hof heeft vastgesteld dat de vader een patroon vertoont van onvoldoende initiatief om zijn doelen te bereiken, waaronder omgang met het kind en gezamenlijk gezag. De rechtbank had eerder al toestemming verleend voor erkenning van het kind, maar het hof kon niet vaststellen of de vader daadwerkelijk tot erkenning is overgegaan. Het hof concludeert dat er geen bestendige plek voor het kind bestaat in het leven van de vader en dat het in het belang van het kind is om geen omgangsregeling vast te leggen. De bestreden beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.175.621/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/143740 / FA RK 13-2267)
beschikking van de familiekamer van 12 januari 2016
inzake
[de man] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
voorheen advocaat: mr. M. Wierts, kantoorhoudend te Groningen,
thans zonder advocaat,
tegen
[de vrouw],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Arnold, kantoorhoudend te Winschoten.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 26 mei 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 21 augustus 2015, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De man verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat:
I. tussen de man en [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2013, een omgangsregeling vastgesteld zal worden, inhoudende dat [de minderjarige] de man gedurende drie dagen in de week een dagdeel zal bezoeken, welke regeling na drie maanden uitgebreid kan worden naar twee dagen per week en na wederom drie maanden uitgebreid kan worden met een overnachting één keer in de veertien dagen, welke regeling dient uit te monden in een standaard omgangsregeling waarbij [de minderjarige] de man één weekend per veertien dagen zal bezoeken van vrijdagmiddag tot en met zondagavond, alsmede gedurende de helft van de feest- en vakantiedagen, dan wel een regeling vast te stellen die het hof redelijk en billijk acht;
II. het ouderlijk gezag te wijzigen in die zin dat de man voortaan samen met de vrouw belast zal zijn met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 5 oktober 2015, heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof is binnengekomen een journaalbericht met bijlage van 6 oktober 2015 van mr. Wierts, een journaalbericht van 2 december 2015 van mr. Wierts, waarbij mr. Wierts zich heeft onttrokken als advocaat van de man, alsmede een fax met bijlagen van 4 december 2015 van mr. Wierts.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 4 december 2015 plaatsgevonden. Verschenen is mr. Arnold.
2.5
De man is niet ter zitting verschenen. Bij brief van 6 oktober 2015, verzonden aan het kantooradres van mr. Wierts, is de man voor de zitting van 4 december 2015 opgeroepen. Bij journaalbericht van 2 december 2015 heeft mr. Wierts zich als advocaat van de man onttrokken. Een kantoorgenoot van mr. Wierts heeft desgevraagd telefonisch aan de griffie medegedeeld dat de oproep aan de man is doorgestuurd aan zijn bij (het kantoor van) mr. Wierts bekende adres, hetgeen is bevestigd door het nadien van de zijde van mr. Wierts ontvangen voornoemd faxbericht met bijlagen van 4 december 2015. Uit dat bericht blijkt dat de oproep op 7 oktober 2015 is doorgestuurd. Het hof stelt daarmee vast dat de man op juiste wijze is opgeroepen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Tijdens de zwangerschap is de relatie tussen partijen verbroken. Niet in geschil is dat de man de verwekker is van [de minderjarige] .
3.2
Op 1 oktober 2013 heeft de man een inleidend verzoekschrift bij de rechtbank ingediend, waarbij hij de rechtbank heeft verzocht vervangende toestemming tot erkenning van de nog ongeboren vrucht als zijn kind te verlenen, een omgangsregeling vast te stellen tussen het kind en hem en het ouderlijk gezag te wijzigen in die zin dat hij voortaan samen met de vrouw belast zal zijn met het gezag over het kind. De vrouw heeft een verweerschrift ingediend.
3.3
Bij beschikking van 23 oktober 2013 heeft de rechtbank - in verband met het verzoek van de man tot onder andere het verkrijgen van vervangende toestemming tot erkenning -
mr. H.R. Holthinrichs benoemd tot bijzondere curator over het nog niet geboren kind waarvan de vrouw op dat moment zwanger was.
3.4
Bij beschikking van 21 januari 2014 heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - de man toestemming verleend om [de minderjarige] te erkennen, tegen welk verzoek de vrouw zich na gesprekken met de bijzondere curator niet langer verzette.
3.5
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken ten aanzien van het gezag en de omgang afgewezen.

4.De motivering van de beslissing

Ten aanzien van het gezag en de omgang
4.1
Op 4 december 2015, voorafgaand aan de zitting, heeft de man telefonisch contact opgenomen met de griffie van het hof. Hij heeft tijdens het telefoongesprek te kennen gegeven dat hij niet in staat is ter zitting te verschijnen, maar heeft geen (uitdrukkelijk) verzoek tot aanhouding van de mondelinge behandeling gedaan. Nu de man (kennelijk) tijdig op de hoogte was van de zitting, maar heeft nagelaten een aanhoudingsverzoek te doen, ziet het hof geen aanleiding de zaak aan te houden en een nieuwe mondelinge behandeling te bepalen maar zal het de zaak thans afdoen.
4.2
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting constateert het hof dat de man een patroon laat zien waarbij hij geen, althans onvoldoende, initiatieven neemt om zijn doelen, waaronder omgang met [de minderjarige] en gezamenlijk gezag met de vrouw over [de minderjarige] , te bereiken. De hiervoor omschreven handelwijze van de man, dat hij ondanks het indienen van een beroepschrift niet ter zitting verschijnt maar wel vlak van te voren de griffie mededeelt dat hij niet zal verschijnen, acht het hof passend in dit patroon. Het hof overweegt daartoe als volgt.
4.3
Hoewel de rechtbank de man reeds bij beschikking van 21 januari 2014 vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] heeft verleend, heeft het hof ter zitting van mr. Arnold begrepen dat het ook mr. Wierts tot enkele dagen voorafgaand aan de zitting nog steeds onduidelijk was of de man inmiddels tot erkenning van de minderjarige is overgegaan. Dit ondanks dat in het beroepschrift is aangegeven dat de man reeds geruime tijd bezig was hiertoe over te gaan en dat op 25 augustus 2015 een afspraak met de gemeente was ingepland in verband met deze erkenning. Daar komt bij dat mr. Arnold ter zitting bij het hof heeft verklaard dat hij van mr. Wierts heeft vernomen dat zij de man niet heeft kunnen bereiken. Het hof begrijpt dat mr. Wierts zich (mede) om die reden heeft onttrokken als advocaat. Een en ander betekent voor de onderhavige procedure dat het hof thans niet in staat is om te beoordelen of de man tot het gezag bevoegd is als bedoeld in artikel 1:253c BW. Het hof ziet geen reden om de beslissing op dit punt aan te houden. In het geval dat de man niet tot erkenning is overgegaan, is de man niet tot gezag bevoegd. Indien hij wel tot erkenning is overgegaan, is het hof van oordeel dat zijn verzoek dient te worden afgewezen omdat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou kunnen komen terwijl voorts een toewijzing van het verzoek ook in strijd zou zijn met het belang van [de minderjarige] .
4.4
Het hof acht in dat kader ook het volgende van belang. Tijdens de procedure in eerste aanleg heeft de rechtbank bij beschikking van 21 januari 2014 de beslissingen over het gezag en de omgangsregeling aangehouden en partijen in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan het traject [B] bij [C] . Uit de eindrapportage van [C] van 14 november 2014 volgt dat dit traject na enige gesprekken is beëindigd, omdat [C] er niet meer in slaagde in contact met de man te komen. Vanwege de onbereikbaarheid van de man is er vanuit gegaan dat hij geen belangstelling meer heeft voor het traject. Bovendien komt uit de eindrapportage van [C] naar voren dat de man tijdens het zogenoemde "blokkadegesprek" heeft erkend dat hij geen initiatieven neemt ten aanzien van [de minderjarige] , maar dat hij niet weet waarom hij dat niet doet.
4.5
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting constateert het hof dat de man ook na de bestreden beschikking geen initiatieven richting [de minderjarige] en de vrouw heeft ondernomen om contact met [de minderjarige] en/of de vrouw te bewerkstelligen en te onderhouden. De vrouw heeft tijdens de gesprekken met de man bij [C] aangegeven dat hij haar op haar e-mailadres kan bereiken. Door mr. Arnold is ter zitting aangegeven dat de vrouw eenmaal een emailbericht van de man heeft ontvangen en vervolgens niet meer en dat hij evenmin anderszins contact heeft gezocht. Hoewel [de minderjarige] op 29 oktober jl. jarig was, heeft de man, volgens de verklaring van mr. Arnold, ook niet het initiatief genomen om [de minderjarige] een verjaardagskaart te sturen, hetgeen het hof gelet op al het voorgaande aannemelijk voorkomt. In haar verweerschrift heeft de vrouw voorts aangegeven dat zij nimmer contact heeft gemeden tussen haar en de man, maar dat zij juist vele initiatieven heeft getoond jegens de man om tot een opbouw van omgang tussen hem en [de minderjarige] te komen. De man heeft het evenwel telkens laten afweten, aldus de vrouw. Het hof acht hetgeen door de vrouw is gesteld op grond van de stukken en de behandeling ter zitting aannemelijk, nu dit passend is bij het patroon dat hiervoor ten aanzien van de man is geconstateerd. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking dat er wel sprake is van contact tussen [de minderjarige] en de ouders van vaderszijde.
4.6
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het hof met de rechtbank van oordeel dat in het leven van de man kennelijk geen bestendige plek bestaat voor [de minderjarige] . Het hof ziet dan ook geen reden enige vorm van omgang vast te leggen, laat staan om de man, voor zover dat al in juridische zin op dit moment al mogelijk zou zijn, samen met de vrouw te belasten met gezag over [de minderjarige] . De onrust en teleurstellingen die het gebrek aan initiatief en voortvarendheid van de zijde van de man bij [de minderjarige] en de vrouw te weeg hebben gebracht en zullen brengen, acht het hof niet in het belang van [de minderjarige] .
4.7
Hoewel het hof gezien de onderhavige situatie in overweging heeft genomen een raadsonderzoek te gelasten, heeft het hof daarvan - gelet op onder meer hetgeen hiervoor onder 4.6 is overwogen en na afweging van ieders belangen - afgezien. Uit de stukken blijkt dat de vrouw veel initiatieven heeft getoond om tot een bestendige rol van de man in het leven van [de minderjarige] te komen. Het is echter de man die zich tot op heden niet tot nauwelijks bereikbaar heeft getoond. De onderhavige procedure loopt sinds oktober 2013 en aan de man zijn vele kansen gegeven. Het hof is om die reden van oordeel dat het belang van de vrouw bij duidelijkheid en afronding van de procedure zwaarder dient te wegen. Te meer nu er geen enkele aanleiding is om aan te nemen dat de man zich thans anders zal opstellen dan dat hij de afgelopen jaren heeft gedaan.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 26 mei 2015;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. I.A. Vermeulen en
mr. S. Rezel en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 12 januari 2016 in bijzijn van de griffier.