ECLI:NL:GHARL:2016:347

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
200.168.139/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderalimentatie en terugbetalingsverplichting in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de bepaling van de kinderalimentatie en de terugbetalingsverplichting van de vrouw aan de man. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in eerste aanleg een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige] vastgesteld gekregen op € 228,-- per maand. De man heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij verzoekt om de bijdrage te verlagen naar € 75,-- per maand voor de periode van 31 oktober 2014 tot 1 maart 2015 en nihil te stellen met ingang van 1 maart 2015. De vrouw verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking, met een alternatieve verzoek om de bijdrage te verhogen naar € 119,-- per maand en € 50,-- per maand vanaf maart 2015.

De procedure in hoger beroep heeft plaatsgevonden na een mondelinge behandeling op 25 augustus 2015, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun advocaten. Het hof heeft de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de financiële situatie van beide ouders. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de minderjarige is gewijzigd en dat de man zijn bijdrage kan verlagen. De vrouw heeft echter geen recht op terugbetaling van de teveel ontvangen kinderalimentatie, omdat deze is besteed aan de verzorging van de minderjarige.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de bijdrage van de man vastgesteld op € 119,-- per maand voor de periode van 31 oktober 2014 tot en met 28 februari 2015, en op nihil met ingang van 1 maart 2015. De vrouw hoeft de teveel ontvangen bedragen niet terug te betalen, maar moet wel het bedrag dat abusievelijk is betaald voor maart 2015 terugbetalen aan de man.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.168.139/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17137881 FA RK 14-1721)
beschikking van de familiekamer van 14 januari 2016
inzake
[de man] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.H. van der Zee, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
[de vrouw],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr.drs. P. Rijnsburger, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij beschikking van 14 januari 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer,
heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, naar aanleiding van het door de vrouw ingediende verzoek, waartegen door de man geen verweer is gevoerd, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2004 in de gemeente [A] , met ingang van 31 oktober 2014 bepaald op € 228,-- per maand.
1.2
De beschikking is aan de man betekend op 16 januari 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 15 april 2015;
- het verweerschrift, ingekomen op 2 juni 2015;
- een journaalbericht van mr. Van der Zee van 14 augustus 2015 met bijlagen (productie 9 t/m 15), ingekomen op 17 augustus 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 augustus 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.3
Bij brieven van 21 oktober 2015 heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 19 november 2015 aan het hof - met kopie aan de wederpartij - te berichten of en in hoeverre de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011) aanleiding geeft tot aanpassing van de standpunt(en) en/of verzoek(en) ten aanzien van de kinderalimentatie in deze procedure. Partijen zijn voorts in de gelegenheid gesteld om na ommekomst van voormelde termijn binnen twee weken, derhalve uiterlijk op 3 december 2015, te reageren op de uitlatingen van de wederpartij en gemotiveerd aan te geven of een nadere mondelinge behandeling wordt gewenst.
2.4
Het hof heeft vervolgens kennisgenomen van:
- een journaalbericht d.d. 16 november 2015 van mr. Rijnsburger, met als bijlage een nadere reactie d.d. 16 november 2015;
- een faxbericht d.d. 16 november 2015 van mr. Van der Zee, tevens binnengekomen als een brief op 17 november 2015 met een daarin gegeven nadere reactie;
- een journaalbericht d.d. 24 november 2015 van mr. Rijnsburger, met als bijlage een nadere reactie d.d. 24 november 2015;
- een journaalbericht d.d. 2 december 2015 van mr. Van der Zee, met als bijlage een nadere reactie d.d. 2 december 2015.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de in oktober 2005 verbroken affectieve relatie van de man en de vrouw is [in] 2004 de minderjarige [de minderjarige] geboren. Partijen zijn gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] belast en [de minderjarige] heeft sinds het uiteengaan van partijen zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw gehad.
3.2
Sinds 1 maart 2015 woont [de minderjarige] bij de man. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, heeft bij beschikking van 24 februari 2015 de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de man bepaald en een zorgregeling tussen de vrouw en [de minderjarige] vastgesteld, inhoudende dat [de minderjarige] één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag na schooltijd tot maandagochtend voor schooltijd bij de vrouw verblijft, alsmede de helft van de schoolvakanties en de feestdagen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige] .
4.2
Tussen partijen staat vast dat nadat de bestreden beschikking is gegeven de omstandigheden die van belang zijn voor de vast te stellen bijdrage ten behoeve van [de minderjarige] zijn gewijzigd. [de minderjarige] woont sinds 1 maart 2015 bij de man.
4.3
De man verzoekt in hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] :
- over de periode van 31 oktober 2014 tot 1 maart 2015 te stellen op € 75,-- per maand;
- met ingang 1 maart 2015 te stellen op nihil;
- en de vrouw te veroordelen tot het (terug) betalen van een bedrag van € 840,-- aan de man.
4.4
De vrouw heeft de verzoeken van de man in hoger beroep bestreden. Zij verzoekt het hof:
- primair de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de man af te wijzen,
- subsidiair de bijdrage van de man te bepalen op € 119,-- per maand en met ingang van maart 2015 op een bedrag van € 50,-- per maand;
- de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot nihil stelling per 1 maart 2015;
- en te bepalen dat eventueel te veel betaalde kinderalimentatie niet behoeft te worden terugbetaald nu zij daartoe de financiële middelen niet heeft.

5.De motivering van de beslissing

De ingangsdatum en de te beoordelen perioden
5.1
Geen van partijen heeft een grief gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum, 31 oktober 2014, zodat het hof bij het vaststellen van de bijdrage ten behoeve van [de minderjarige] ook van deze datum zal uitgaan.
5.2
Het hof zal bij het vaststellen van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] twee verschillende perioden beoordelen, te weten de periode van 31 oktober 2015 tot en met 28 februari 2015, de periode waarin [de minderjarige] bij de moeder woonde, en de periode vanaf 1 maart 2015.
De behoefte van [de minderjarige]
5.3
Tussen partijen is in geschil op welk bedrag de behoefte van [de minderjarige] dient te worden vastgesteld. Het geschil spitst zich daarbij toe op de hoogte van het in aanmerking te nemen netto gezinsinkomen over het jaar 2005. Niet in geschil is dat de behoefte van [de minderjarige] kan worden berekend aan de hand van de tabel "Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen" van 2005, behorend bij het rapport van de Expertgroep alimentatienormen.
5.4
Het hof zal bij berekening van de behoefte van [de minderjarige] uitgaan van het inkomen van de man zoals dat blijkt uit de door hem in het geding gebrachte jaaropgaven over 2005 van het UWV, de Stichting [B] en de Stichting [C] , te weten een totaal jaarinkomen van € 19.303,-- . Uitgaande van dit inkomen had de man - na belastingen (naar de tarieven van 2005), waarbij tevens de relevante heffingskortingen in aanmerking zijn genomen - een netto besteedbaar inkomen van afgerond € 1.197,-- per maand.
5.5
Het hof overweegt daarbij dat de vrouw haar stelling dat de man naast voornoemd inkomen wellicht tevens inkomsten uit vermogen (rendement) geniet, ter zitting van het hof heeft laten varen, gelet op de door de man in hoger beroep nader ingebrachte financiële gegevens.
5.6
Verder ziet het hof in de door de vrouw aangevoerde omstandigheid dat de man al jarenlang werkzaamheden verricht op een kwekerij geen aanleiding om het netto inkomen van de man over 2005 te verhogen tot/te schatten op € 2.000,-- per maand. Daartoe overweegt het hof dat de vrouw heeft aangegeven over te weinig gegevens te beschikken om te kunnen nagaan in hoeverre de man inkomsten uit deze werkzaamheden genoot/geniet, terwijl de man de stelling van de vrouw dat (mogelijk) sprake is van dergelijke inkomsten gemotiveerd heeft weersproken.
Het hof is er, mede gelet op de door de man ingediende stukken, waaronder een verklaring van de heer [D] , eigenaar van de kwekerij " [E] ", waar de man zijn werkzaamheden verricht, Indicatiebesluiten van het Centrum Indicatiestelling Zorg van respectievelijk 13 maart 2007 en 24 april 2013 en de daarbij door de man ter zitting van het hof gegeven toelichting, voldoende van overtuigd dat de man deze werkzaamheden op therapeutische basis verricht in het kader van een zorgleveringsovereenkomst, te weten als zorg in natura/ dagbesteding, hetgeen gefinancierd wordt via een persoonsgebonden budget.
5.7
Het inkomen van de vrouw is tussen partijen niet in geschil. Haar netto besteedbaar inkomen ten tijde van de relatie van partijen bedroeg blijkens de -met stukken onderbouwde- berekening van de vrouw € 1.123,74 per maand.
5.8
Het bovenstaande betekent dat het hof het netto gezinsinkomen tijdens het samenwonen van partijen stelt op € 1.197,-- + € 1.123,74 = € 2.320,74 per maand.
Gesteld noch gebleken is dat het huidig netto inkomen van de man en/of de vrouw hoger is dan dit gezinsinkomen.
5.9
Gelet op de leeftijd van [de minderjarige] in 2005 berekent het hof het aantal kinderbijslagpunten op 4. Uit voornoemd gezinsinkomen volgt dat de kosten [de minderjarige] in 2005 op € 387,73 per maand gesteld kunnen worden. Per 1 januari 2014 bedraagt deze behoefte, als gevolg van de wettelijke indexering, € 453,75 per maand en per 1 januari 2015 € 457,38 per maand.
5.1
Het hof zal, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad zoals genoemd in rechtsoverweging 2.4., bij de vaststelling van de behoefte van [de minderjarige] geen rekening houden met het kindgebonden budget dat de vrouw (tot en met 28 februari 2015) respectievelijk de man (met ingang van 1 maart 2015) voor hem als alleenstaande ouder en gelet op haar/zijn inkomen, kan ontvangen. Uit de uitspraak volgt dat het kindgebonden budget moet worden meegenomen bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt.
Het aandeel van partijen in de behoefte van [de minderjarige]
5.11
Het hof dient thans te beoordelen in welke verhouding partijen dienen bij te dragen in de kosten van [de minderjarige] .
5.12
Het hof volgt in dit opzicht de richtlijn van de expertgroep alimentatienormen, zoals deze vanaf 1 april 2013 luidt, inhoudende dat de behoefte van [de minderjarige] tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht.
5.13
Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van een draagkrachttabel, waarbij op forfaitaire wijze rekening is gehouden met de kosten van levensonderhoud van de onderhoudsplichtige.
5.14
Het bedrag aan draagkracht voor inkomens vanaf een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 1.500,--, zoals in het onderhavige geval, wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 860,-- (875,-- in 2015)]. Voor de lagere inkomens (beneden een netto besteedbaar inkomen van € 1.500,--) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing, volgens de gepubliceerde tabellen.
5.15
Het NBI is de som van het bruto-inkomen, inclusief vakantietoeslag en de werkelijke inkomsten uit vermogen, verminderd met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn, waarbij tevens de relevante heffingskortingen in aanmerking zijn genomen. Geen rekening wordt gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning.
Het NBI en draagkracht van de man
5.16
Bij het berekenen van het NBI van de man zal het hof uitgaan van het jaarinkomen van de man, zoals dit blijkt uit de jaaropgaven over 2014 van het UWV en Stichting [B + C] , te weten van een jaarinkomen van in totaal € 23.893,--.
Uitgaande van dit inkomen en de belastingtarieven 2014 en rekening houdend met de algemene heffingskorting, stelt het hof het NBI van de man op een bedrag van € 1.417,-- per maand.
5.17
Met betrekking tot de door de vrouw gestelde (mogelijke) overige inkomsten van de man uit werkzaamheden verricht op een kwekerij verwijst het hof naar hetgeen is reeds overwogen in r.o. 5.6.
5.18
Tussen partijen is niet in geschil dat de draagkracht van de man op basis van het uit de jaaropgaven blijkende inkomen volgens eerder genoemde draagkrachttabel met ingang van 31 oktober 2014 gesteld kan worden op het bedrag van € 119,-- per maand. Het hof zal dan ook deze draagkracht als uitgangspunt nemen bij het vaststellen van de door de man te betalen bijdrage ten behoeve van [de minderjarige] over de periode van 31 oktober 2014 tot en met 28 februari 2015.
5.19
Bij de vaststelling van draagkracht van de man vanaf 1 maart 2015, zijnde de periode dat [de minderjarige] bij de man verblijft, zal het hof, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad zoals genoemd in rechtsoverweging 2.4., rekening houden met het kindgebonden budget waarop hij aanspraak kan maken. Op basis van een proefberekening aan de hand van het verzamelinkomen van de man, heeft het hof dit kindgebonden budget berekend op € 315,- per maand.
5.2
Uitgaande van het jaarinkomen van € 23.893,- en de belastingtarieven 2015, rekening houdend met de algemene heffingskorting en het door de man te ontvangen kindgebonden budget van € 315,--, stelt het hof het NBI van de man over de periode vanaf 1 maart 2015 op een bedrag van (€ 1.421,-- + 315,-- =) € 1.736,-- per maand.
5.21
De draagkracht van de man over deze periode is dan volgens eerder genoemde formule 70% x [€ 1.736,-- - (0,3 x € 1.736,-- + € 875,-- )] = afgerond € 238,-- per maand.
Het NBI en de draagkracht van de vrouw
5.22
De vrouw ontvangt een Wajong-uitkering. Tussen partijen is niet in geschil dat bij het vaststellen van de draagkracht van de vrouw dient te worden uitgegaan van een jaarinkomen van € 17.962,-- per jaar, zoals dat blijkt uit de jaaropgave 2013. Niet gesteld of gebleken is dat haar uitkering nadien substantieel is gewijzigd.
5.23
Bij de berekening van het netto inkomen van de vrouw op basis van dit inkomen zal het hof rekening houden met de heffingskortingen waarop de vrouw aanspraak kan maken, ook voor zover het betreft de heffingskortingen die samenhangen met het feit dat [de minderjarige] tot 28 februari 2015 binnen haar gezin werd verzorgd en opgevoed, en het door de vrouw in 2014 en in 2015 te ontvangen kindgebonden budget.
5.24
Uitgaande van dit inkomen en de belastingtarieven 2014, rekening houdend met de algemene heffingskorting, alleenstaande-ouderkorting en jonggehandicaptenkorting, en het door de vrouw in 2014 te ontvangen kindgebonden budget van € 84,-- per maand, stelt het hof het NBI van de van de vrouw op een bedrag van (€ 1.267,-- + 84,-- =) € 1.351,-- per maand.
5.25
Naar de tarieven van januari 2015 levert een bruto jaarinkomen van € 17.962,-- de vrouw, rekening houdend met de algemene heffings- en jonggehandicaptekorting en het kindgebonden budget, inclusief alleenstaande ouderkorting van € 340,--per maand, een NBI op van (€ 1.194,-- + 340,-- =) € 1.534,-- per maand.
5.26
Vanaf de datum dat [de minderjarige] bij de man woont, zijnde vanaf 1 maart 2015, stelt het hof het NBI van de vrouw op een bedrag van € 1.194,-- per maand.
5.27
De draagkracht van de vrouw bedraagt volgens de formule/tabellen dan
- over de periode van 31 oktober 2014 tot en met 31 december 2014 € 108,-- per maand,
- over de periode van 1 januari 2015 tot 28 februari 2015 70% x [€ 1.534,-- - (0,3 x € 1.534,-- + € 875,-- )] afgerond € 139,-- per maand,
- en met ingang van 1 maart 2015 € 25,-- per maand.
De zorgkorting en de door de man betaalde kosten van [de minderjarige]
5.28
Zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.9 is overwogen dient de behoefte van [de minderjarige] te worden gesteld op een bedrag van respectievelijk € 453,75 per maand in 2014 en per 1 januari 2015 € 457,38 per maand.
5.29
Op de aldus berekende draagkracht dient in beginsel de zorgkorting van afgerond
€ 68,-- (15% van € € 453,75 respectievelijk € 457,38) in mindering worden gebracht. Nu echter het tekort in de gezamenlijke draagkracht van de ouders om in de behoefte van [de minderjarige] te voorzien meer dan twee keer zo groot is als de zorgkorting waar de man (en per 1 maart 2015 de vrouw) in beginsel recht op heeft, dient de man (en de vrouw) tot het volledige bedrag van zijn (haar) draagkracht bij te dragen. De man kan zijn zorgkorting niet verzilveren.
5.3
De door de man aangevoerde omstandigheid dat hij reeds gedeeltelijk in de behoefte van [de minderjarige] heeft voldaan, te weten door voor zijn scouting, zwemles, schoolspullen en de nodige kleding te betalen, hetgeen de man op een bedrag van ongeveer € 24,-- per maand heeft geschat, laat het hof buiten beschouwing, nu de man dit onvoldoende heeft onderbouwd. Het merendeel van de door de man ter zake in het geding gebrachte facturen en bonnen dateert van een eerdere, niet door het hof te beoordelen, periode. Afgezien daarvan merkt het hof op dat in beginsel het mogelijke gegeven dat de man uitgaven doet die aan [de minderjarige] ten goede komen, nog niet maakt dat zijn alimentatiebehoefte hierdoor afneemt.
Het betalen van bijvoorbeeld scouting wordt niet beschouwd als een last die kan worden afgewenteld op de door de man aan de vrouw ten behoeve van [de minderjarige] te betalen bijdrage. Wanneer de man kiest voor het betalen van scouting voor [de minderjarige] , dient hij dat uit zijn vrije ruimte te voldoen. Slechts met instemming van de vrouw kan een deel van de kinderalimentatie rechtstreeks aan (activiteiten van) [de minderjarige] worden besteed.
5.31
Het hof zal derhalve de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 31 oktober 2014 tot en met 28 februari 2015 conform zijn draagkracht bepalen op € 119,-- per maand en met ingang van 1 maart 2015 op nihil.
5.32
Het hof ziet in de door het hof hiervoor vastgestelde behoefte van [de minderjarige] van € 457,23 per maand en de financiële omstandigheden van partijen, met name de draagkracht van de man over de periode vanaf 1 maart 2015, geen ruimte om een bijdrage aan de zijde van de man vast te stellen in de kosten die de vrouw maakt in het kader van de met ingang van 1 maart 2015 geldende zorgregeling tussen haar en [de minderjarige] .
Haar daartoe strekkende verzoek zal dan ook worden afgewezen.

6.De terugbetalingsverplichting

6.1
De man verzoekt het hof te bepalen dat de vrouw de eventueel teveel door haar ontvangen kinderalimentatie aan hem dient terug te betalen. De vrouw kan zich hier niet in vinden. De vrouw stelt de door haar ontvangen kinderalimentatie volledig te hebben gebruikt voor [de minderjarige] . Gezien het consumptieve karakter van kinderalimentatie en de financiële situatie van de vrouw kan zij niet tot terugbetaling gehouden worden.
6.2
Het hof gaat ervan uit dat de vrouw de door haar over de periode tot en met 28 februari 2015 te veel ontvangen bedragen heeft besteed aan de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en dat deze bedragen inmiddels zijn verteerd. Het hof zal de vrouw dan ook niet verplichten tot terugbetaling van hetgeen zij tot 28 februari 2015 teveel heeft ontvangen als bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] .
6.3
Hetgeen de man abusievelijk (middels automatische incasso) aan de vrouw heeft voldaan over de maand maart 2015, terwijl [de minderjarige] op dat moment reeds bij de man woonde, dient de vrouw terug te betalen.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 14 januari 2015, en opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2004, voor de periode van 31 oktober 2014 tot en met 28 februari 2015 op 119,-- per maand en met ingang van 1 maart 2015 op nihil;
bepaalt dat hetgeen de man, gelet op deze beschikking, tot met 28 februari 2015 teveel heeft betaald aan bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] niet door de vrouw behoeft te worden terugbetaald;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, voorzitter, mr. M.P. den Hollander en mr. G.K. Schipmölder, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 14 januari 2016, in bijzijn van de griffier.