ECLI:NL:GHARL:2016:349

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
200.175.288/01 en 200.175.305/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en omgangsregeling in een familiekwestie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 januari 2016, zijn twee hoger beroepen aan de orde. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht om haar met uitsluiting van de vader te belasten met het gezag over hun drie minderjarige kinderen, geboren in 2004, 2009 en 2010. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft de verzoeken van de moeder bestreden en verzocht om de bestaande zorgregeling te handhaven. De rechtbank Midden-Nederland had eerder in een beschikking van 22 mei 2015 de verzoeken van de moeder afgewezen en een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen elk eerste weekend van de maand bij de vader verblijven.

Het hof heeft vastgesteld dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders, en dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is. Ondanks eerdere pogingen tot mediation is er geen verbetering in de communicatie tussen de ouders gekomen. Het hof oordeelt dat het in het belang van de kinderen is dat de moeder alleen met het gezag wordt belast, en dat de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen moet worden bekrachtigd. De vader heeft in hoger beroep verklaard dat hij instemt met de omgang, maar het hof benadrukt dat het van groot belang is dat de vader de omgangsregeling nakomt. De beslissing van het hof houdt in dat de beschikking van de rechtbank wordt vernietigd voor wat betreft het gezag en dat de moeder voortaan alleen met het gezag over de kinderen wordt belast, terwijl de bestaande omgangsregeling wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.175.288/01 en 200.175.305/01
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland C/16/364182 / FL RK 14-499 en C/16/364186 / FL RK 14-501)
beschikking van de familiekamer van 14 januari 2016
in de zaak met
zaaknummer 200.175.288van
[de moeder] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.M. van Blokland, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
[de vader] ,
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.W. Brouwer, kantoorhoudende te Assen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Samen Veilig Flevoland,
kantoorhoudende te Almere,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling, de GI.
en in de zaak met
zaaknummer 200.175.305van
[de vader] ,
wonende te [B] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.W. Brouwer, kantoorhoudende te Assen,
tegen
[de moeder],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.M. van Blokland, kantoorhoudende te Amsterdam.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Samen Veilig Flevoland,
kantoorhoudende te Almere,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling, de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

In beide zaken
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg in beide zaken naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 31 juli 2014 en 22 mei 2015, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.175.288
2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 17 augustus 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 22 mei 2015. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en te bepalen dat:
- de moeder met uitsluiting van de vader zal worden belast met het gezag over:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2004 (verder te noemen: [de minderjarige1] );
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2009 (verder te noemen: [de minderjarige2] ) en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2010 (verder te noemen: [de minderjarige3] );
- er geen omgang is tussen de vader en de kinderen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 30 september 2015, heeft de vader de verzoeken in hoger beroep van de moeder bestreden en verzocht deze verzoeken af te wijzen.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- een journaalbericht van 3 november 2015 van mr. Brouwer met bijlagen;
- een journaalbericht van 8 december 2015 van mr. Van Blokland met bijlagen;
- een journaalbericht van 9 december 2015 van mr. Brouwer met bijlagen.
In de zaak met zaaknummer 200.175.305
2.4
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 20 augustus 2015, is de vader in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 22 mei 2015. De vader verzoekt het hof die beschikking te vernietigen - zo begrijpt het hof - voor zover het betreft de zorgregeling, en te bepalen dat de zorgregeling tussen de kinderen en hem als volgt wordt vastgesteld:
elk eerste weekend van de maand telkens van vrijdag 18.00 uur tot zondag 17.00 uur, waarbij de vader de ene maand de kinderen op vrijdag ophaalt op het station te [A] en de moeder de kinderen op zondag ophaalt op het station te [B] en de andere maand de moeder de kinderen op vrijdag (zo leest het hof:) brengt naar het station in [B] en de vader de kinderen op zondag terugbrengt op het station in [A] .
2.5
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 5 oktober 2015, heeft de moeder het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden en verzocht te bepalen dat:
- de moeder met uitsluiting van de vader zal worden belast met het gezag over [de minderjarige1] ,
[de minderjarige2] en [de minderjarige3] ;
- er geen omgang is tussen de vader en de kinderen.
2.6
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- een journaalbericht van 9 september 2015 van mr. Brouwer met bijlage;
- een journaalbericht van 3 november 2015 van mr. Brouwer met bijlagen;
- een journaalbericht van 9 december 2015 van mr. Brouwer met bijlagen
.
In beide zaken
2.7
De mondelinge behandeling heeft op 18 december 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de raad) is, in het kader van zijn adviserende taak, de heer [C] verschenen. Namens de GI is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niemand verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder zijn sinds november 2012 feitelijk uit elkaar. Uit het - inmiddels ontbonden - huwelijk van de vader en de moeder zijn [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] geboren. De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder.
3.2
De vader heeft uit een eerder huwelijk twee kinderen. Deze kinderen wonen bij hun moeder. De vader heeft geen contact met deze kinderen.
3.3
De moeder is in oktober 2013 naar [A] verhuisd en woont samen met haar huidige partner.
3.4
De vader en de moeder zijn een ouderschapsplan overeengekomen, ondertekend op 26 juni 2013, waarin zij onder meer (in de artikelen 3.1 tot en met 3.4) de volgende zorgregeling zijn overeengekomen:
a. a) de kinderen verblijven één weekend per maand bij de vader, van vrijdag tot zondag, altijd
gedurende het eerste weekend van elke kalendermaand, met ingang van 5 juli 2013. De
tijden worden in overleg door de ouders bepaald.
b) indien een schoolvakantieperiode of een feestdag op maandag valt, zullen de kinderen
mogelijk langer bij de vader verblijven dan de afgesproken zorgregeling van vrijdag tot
zondag. De extra dagen verblijf bij de vader zullen in overleg geschieden.
c) er is geen behoefte van de vader voor, en dus geen sprake van, een vakantieregeling.
d) na twee jaar, in het jaar 2015, zullen de ouders zich beraden over eventuele vakanties
met de vader inclusief een eventueel vertrek van de vader met de kinderen naar het
buitenland.
e) wanneer de moeder met de kinderen een bezoek brengt aan haar land van herkomst,
Irak, en de vader daar ook in dezelfde periode verblijft, zal hij in overleg met de moeder
mogelijk de kinderen ophalen om een bezoek aan zijn familie te brengen.
f) indien specifieke, zwaarwegende omstandigheden dit vragen, kan de zorgregeling in de toekomst aangepast worden.
De ouder bij wie de kinderen het laatst verbleven, brengt de kinderen naar de andere ouder wanneer er gewisseld moet worden.
Als de kinderen bij de ene ouder zijn, zal deze ouder telefonisch en e-mailcontact met de andere ouder, mits dit geschiedt op een voor alle betrokkenen aanvaardbare wijze, niet in de weg staan.
3.5
Bij beschikking van 18 september 2013 heeft de rechtbank Amsterdam de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts heeft de rechtbank bepaald - voor zover hier van belang - dat de regelingen, zoals tussen partijen zijn overeengekomen in het aan de beschikking gehechte convenant en ouderschapsplan, als herhaald en ingelast worden beschouwd en deel uitmaken van de beschikking. Tevens heeft de rechtbank de inhoud van het convenant en ouderschapsplan voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.6
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 3 maart 2014, heeft de moeder de rechtbank verzocht te bepalen dat de moeder met uitsluiting van de vader met het gezag over de kinderen wordt belast. Voorts heeft de moeder verzocht te bepalen dat de in het ouderschapsplan opgenomen zorgregeling niet meer van kracht is, kosten rechtens.
3.7
De vader heeft zich hiertegen verweerd en heeft de rechtbank verzocht de verzoeken van de moeder af te wijzen en te bepalen dat de moeder zich dient te houden aan de zorgregeling zoals bepaald in het ouderschapsplan, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-, althans enig bedrag als de rechtbank juist acht voor iedere keer dat de moeder geheel dan wel gedeeltelijk hiermee in gebreke mocht blijven, kosten rechtens.
3.8
Bij beschikking van 31 juli 2014 heeft de rechtbank als voorlopige zorgregeling vastgesteld dat de kinderen het eerste weekend van de maand, telkens van vrijdag 18.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijven en dat de moeder zorg draagt voor het brengen van de kinderen naar de vader en dat de vader zorg draagt voor het terugbrengen van de kinderen naar de moeder. De rechtbank heeft de beslissing over het gezag en de (definitieve) zorgregeling aangehouden.
Voorts heeft de rechtbank de raad verzocht om rapport en advies uit te brengen over het gezag. Met betrekking tot de zorgregeling heeft de rechtbank de ouders verzocht inlichtingen te verschaffen over de resultaten van de mediation.
3.9
De mediator heeft de mediation na één gezamenlijk gesprek met de ouders beëindigd.
3.1
Bij rapport van 30 oktober 2014 heeft de raad geadviseerd om het verzoek van de moeder om haar alleen met het ouderlijk gezag over de kinderen te belasten af te wijzen. De raad heeft zijn onderzoek ambtshalve uitgebreid naar een beschermingsonderzoek en heeft de kinderrechter verzocht [de minderjarige1] onder toezicht te stellen van de GI voor de periode van één jaar.
3.11
Bij beschikking van 25 november 2014 is [de minderjarige1] voor de duur van twaalf maanden onder toezicht gesteld van de GI. De GI heeft in september 2015 verzocht de ondertoezichtstelling te beëindigen.
3.12
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking van 22 mei 2015 heeft de rechtbank de volgende zorgregeling vastgesteld: de kinderen verblijven bij de vader elk eerste weekend van de maand, telkens van vrijdag 18.00 uur tot zondag 17.00 uur, waarbij de vader de kinderen op vrijdag ophaalt bij de moeder en de moeder de kinderen op zondag ophaalt op het station in [B] .
De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om haar alleen te belasten met het gezag over de kinderen afgewezen.

4.De motivering van de beslissing

Het gezag
4.1
Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] klem of verloren zullen raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Het hof acht het tevens in het belang van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] anderszins noodzakelijk dat het gezamenlijk gezag van de ouders eindigt en dat de moeder alleen wordt belast met het gezag over hen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
4.2
Een minimale communicatie tussen de ouders is noodzakelijk om op een goede manier invulling te kunnen geven aan gezamenlijk ouderschap. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de ouders nadat zij eind 2012 feitelijk uit elkaar zijn gegaan, niet in staat zijn geweest om op behoorlijke wijze met elkaar te communiceren over de kinderen. Uit het raadsonderzoek, zo wordt in het raadsrapport van 7 november 2014 vermeld, is naar voren gekomen dat er sprake is van een ernstig verstoorde communicatie en een verstoorde vertrouwensrelatie tussen de ouders. De communicatie is ondanks daarvoor ingezette hulpverlening niet verbeterd. De raad stelt vast dat er nog altijd sprake is van wederzijds wantrouwen tussen de ouders. Voorts is duidelijk geworden dat de kinderen worden geconfronteerd met de spanningen tussen de ouders. Reeds tijdens het huwelijk waren de ouders niet in staat om de kinderen buiten hun ruzies te houden. Ook nu de ouders gescheiden zijn, ervaren de kinderen nog steeds de spanning en de conflicten tussen de ouders tijdens de haal- en brengmomenten. De zeer problematische communicatie tussen de ouders en de omstandigheid dat de kinderen hiermee worden belast, heeft tot gevolg gehad dat [de minderjarige1] van november 2014 tot eind 2015 onder toezicht gesteld is geweest. Tijdens de procedure in eerste aanleg waren de ouders overeengekomen een mediationtraject te volgen om te trachten hun onderlinge communicatie te verbeteren. Uit een e-mailbericht van de mediator aan de ouders van 26 september 2014 blijkt echter dat de mediator na het eerste gesprek met de ouders heeft besloten de mediation te beëindigen omdat - kort gezegd - zij er geen vertrouwen in heeft dat er verandering in de communicatie tussen de ouders zal optreden. Eén van de argumenten hiervoor was dat de vader van mening is - en dit verschillende keren aan de mediator kenbaar heeft gemaakt - dat de moeder de prijs moet betalen voor de echtscheiding, voor het creëren van de problemen en voor de last die hij ervan heeft. Ook ter zitting in hoger beroep heeft de vader verklaard dat het de moeder is die de problemen veroorzaakt. Desgevraagd heeft de vader voorts verklaard dat hij aan de kinderen heeft uitgelegd dat hij hen in de afgelopen periode niet maandelijks heeft gezien omdat de moeder problemen creëert. Het hof is van oordeel dat de vader daarmee onvoldoende inzicht toont in de behoeftes van de kinderen en de bestaande zorgen over hun ontwikkeling. Voor de vader lijken zijn eigen belangen zwaarder te wegen dan de belangen van de kinderen. Gezien de reeds jarenlange onverminderde strijd tussen de ouders acht het hof het bovendien niet aannemelijk dat binnen afzienbare tijd een eind zal komen aan de conflicten tussen de ouders.
4.3
De raad heeft in voormeld raadsrapport van 7 november 2014 geadviseerd het gezamenlijk gezag niet te wijzigen, onder meer omdat er onvoldoende gronden zijn om vast te stellen dat er sprake is van een intensiverende strijd en dat de moeder zaken niet geregeld krijgt vanwege tegenwerking van de vader. Gezien het feit dat de vader omgang met de kinderen behoudt en hierdoor betrokken blijft bij het leven van de kinderen, acht de raad het niet voor de hand liggend om het gezag te wijzigen. Het hof is, anders dan de raad, van oordeel, dat het feit dat de communicatie tussen de ouders reeds gedurende enkele jaren zeer problematisch verloopt, het feit dat de kinderen lijden onder de problematische communicatie en het feit dat de communicatie, ondanks ingezette hulpverlening, niet verbetert, in het onderhavige geval voldoende gronden vormen om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder verklaard dat zij nog geen problemen ervaren heeft bij zaken met betrekking tot de kinderen waarvoor toestemming van beide gezaghebbende ouders nodig is, omdat zij de desbetreffende instanties uitlegt dat zij gescheiden is en dat de instantie vervolgens genoegen neemt met alleen de handtekening van de moeder. Deze omstandigheid acht het hof in dit geval geen reden om het gezamenlijk gezag in stand te laten.
4.4
Het hof is, alles in ogenschouw nemende, van oordeel dat het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] te beëindigen en haar voortaan te belasten met het eenhoofdig gezag over voornoemde minderjarigen dient te worden toegewezen.
De omgang
4.5
Vervolgens is aan de orde de vraag welke omgangsregeling tussen de vader en de kinderen dient te worden vastgesteld.
4.6
De vader heeft in hoger beroep verklaard dat hij ermee instemt dat de omgang eenmaal per maand plaatsvindt, maar hij vindt het niet reëel dat hij elke maand op vrijdag de kinderen bij de moeder moet halen en dat de moeder de kinderen op zondag weer ophaalt op het station in [B] . De vader voert hiertoe - samengevat - aan dat hij regelmatig op vrijdagmiddag moet werken en dat het op het werk van de moeder mogelijk moet zijn dat de moeder een keer per twee maanden de kinderen op vrijdagmiddag naar de vader brengt.
4.7
De moeder heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat er geen omgang dient plaats te vinden tussen de vader en de kinderen. De moeder voert hiertoe - samengevat - aan dat de vader de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde omgangsregeling niet nakomt en dat het derhalve niet in het belang van de kinderen is dat deze regeling op papier blijft voortbestaan.
4.8
Het hof overweegt als volgt. In het algemeen is het in het belang van een kind te achten dat het omgang heeft met de niet met het gezag belaste ouder. Dienovereenkomstig heeft de wetgever dan ook bepaald dat het kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar hebben. Dat recht kan slechts worden ontzegd op de in artikel 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek omschreven gronden. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder onvoldoende omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geconcludeerd dient te worden dat de vader het recht op omgang met de kinderen ontzegd zou dienen te worden.
4.9
Ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken met betrekking tot het verloop van de omgangsregeling in de afgelopen periode. Sinds de mondelinge behandeling in eerste aanleg in maart 2015 tot en met oktober 2015 heeft er geen omgang tussen de vader en de kinderen plaatsgevonden omdat de vader - zo heeft hij in hoger beroep verklaard - zich niet kon vinden in de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling. In november en december 2015 heeft het maandelijkse omgangsmoment wel plaatsgevonden. De moeder heeft met betrekking tot het omgangsweekend in december verklaard dat zij ervan was uitgegaan dat dit omgangsweekend niet zou doorgaan omdat de vader ervoor geen contact had gezocht met de moeder en/of de kinderen. Toen bleek dat de vader wel op het station in [A] stond te wachten, heeft zij de kinderen alsnog naar de vader gebracht. De moeder stelt dat de vader in november en december 2015 de kinderen wel wilde zien, omdat beide partijen inmiddels hoger beroep hadden ingesteld inzake de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling.
4.1
Nu de vader de omgangmomenten in november en december 2015 wel is nagekomen, gaat het hof ervan uit dat het de intentie van de vader is om vanaf heden de bij de bestreden beschikking vastgestelde omgangsregeling na te komen, zodat het hof de vastgestelde regeling zal bekrachtigen. Het hof wijst de vader in dit kader erop dat het voor de kinderen van groot belang is dat er duidelijkheid bestaat over de omgangsregeling. De kinderen rekenen er op dat zij één weekend per maand naar de vader gaan en de moeder heeft ter zitting verklaard dat de kinderen in de afgelopen periode teleurgesteld waren wanneer de vader de kinderen niet kwam halen en het omgangsweekend niet doorging. Het hof wijst de vader er voorts met klem op dat indien de vader de omgangsregeling niet, of wisselend, nakomt, niet valt uit te sluiten dat op enig moment geconcludeerd zal worden dat er geen omgang meer dient plaats te vinden tussen de vader en de kinderen.
4.11
Met betrekking tot de haal- en brengregeling ziet het hof in het door de vader in dit kader aangevoerde geen aanleiding een andere regeling vast te stellen. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat gelet op de aard van het werk van de vader en de moeder (de vader werkt als zelfstandig computerreparateur en de moeder werkt in dienstverband als pedagogisch medewerker bij een kinderdagverblijf), de vader meer flexibiliteit heeft in het plannen van zijn werk en daarom makkelijker wordt geacht in de gelegenheid te zijn om één keer per maand op vrijdagmiddag de kinderen bij de moeder op te halen. In hoger beroep is niet door de vader onderbouwd dat dit niet mogelijk is voor hem, dan wel dat dit voor hem tot problemen leidt. Daarentegen is wel vast komen te staan dat de moeder elke vrijdagmiddag werkt en het voor haar moeilijker te regelen is om de kinderen op vrijdagmiddag naar de vader te brengen.
Ook met betrekking tot de overdrachtsplek op vrijdag ziet het hof geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank. Naar het oordeel van het hof dient de vader de kinderen bij de moeder thuis op te halen.

5.De slotsom

5.1
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen, voor zover deze betrekking heeft op de afwijzing van het verzoek van de moeder om haar met het eenhoofdig gezag te belasten en haar verzoek alsnog toewijzen.
Voor zover de bestreden beschikking betrekking heeft op de omgangsregeling zal het hof deze bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
in beide zaken (200.175.288/01 en 200.175.305/01)
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 22 mei 2015, voor zover daarbij het verzoek van de moeder om haar met het eenhoofdig gezag te belasten, is afgewezen, en in zoverre opnieuw beslissende:
bepaalt dat het gezag over de minderjarigen [de minderjarige1] , geboren [in] 2004, [de minderjarige2] , geboren [in] 2009 en [de minderjarige3] , geboren [in] 2010, voortaan aan de moeder alleen toekomt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 22 mei 2015 voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. Haarhuis, mr. A. Smeeïng-van Hees en
mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 januari 2016 in bijzijn van de griffier.