Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
wonende te [A] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in deze procedure, heeft in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd. De moeder verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, of in ieder geval te verlengen voor maximaal drie maanden. De GI, Jeugdbescherming Overijssel, heeft het verzoek van de moeder bestreden.
De feiten van de zaak tonen aan dat de minderjarige [de minderjarige] sinds 2011 onder toezicht is gesteld en in 2013 uit huis is geplaatst. Diverse interventies, waaronder een Eigen Kracht Conferentie, hebben niet kunnen voorkomen dat de minderjarige in een pleeggezin is geplaatst. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder herhaaldelijk niet heeft voldaan aan de voorwaarden die gesteld zijn om een uithuisplaatsing te voorkomen. De moeder heeft verschillende kansen gekregen om haar situatie te verbeteren, maar heeft deze niet in voldoende mate benut.
Het hof heeft in zijn overwegingen het belang van de minderjarige vooropgesteld. De minderjarige vertoont hechtingsproblematiek en heeft behoefte aan duidelijkheid en stabiliteit in haar opvoedsituatie. Het hof concludeert dat de belangen van de minderjarige zwaarder wegen dan die van de moeder. De bestreden beschikking van de kinderrechter is dan ook bekrachtigd, en het hoger beroep van de moeder is afgewezen.