ECLI:NL:GHARL:2016:3533

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 mei 2016
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
200.174.189/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending zorgplicht assurantietussenpersoon en causaal verband bij schadevergoeding na brand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de Coöperatieve Rabobank Vaart en Vechtstreek U.A. over de afwijzing van een schadevergoeding door de verzekeraar Interpolis na een brand in een bedrijfspand. De brand vond plaats op 14 augustus 2009 en werd veroorzaakt door een hennepkwekerij die in het pand was gevestigd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat Rabobank tekort was geschoten in haar zorgplicht als assurantietussenpersoon, maar dat de afwijzing van Interpolis niet alleen gebaseerd was op het niet melden van de wijziging van de huurdersactiviteit, maar ook op de aanwezigheid van de hennepkwekerij. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat [appellant] niet voldoende heeft aangetoond dat de schade niet zou zijn geleden als Rabobank de wijziging van de huurdersactiviteit had gemeld. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.174.189/01(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/147893 / HA ZA 13-733)
arrest van 3 mei 2016
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in het principaal hoger beroep, geïntimeerde in voorwaardelijk hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M.W. Kox, kantoorhoudend te Utrecht,
tegen
Coöperatieve Rabobank Vaart en Vechtstreek U.A.,
gevestigd te Dedemsvaart,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellante in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Rabobank,
advocaat: mr. D.J. Kramer, kantoorhoudend te Doesburg.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 8 maart 2016 hier over.
1.2
De bij genoemd arrest bepaalde comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op
15 maart 2016. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij door de advocaat van [appellant] een pleitnota en door de advocaat van Rabobank een nota van toelichting zijn overgelegd. Het proces-verbaal van de comparitie van partijen bevindt zich bij de processtukken.
1.3
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd op het door Rabobank voorafgaand aan de comparitie van partijen toegezonden procesdossier en de stukken van de comparitie en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
Tegen de door de rechtbank in het vonnis van 24 december 2014 vastgestelde feiten zijn geen grieven gericht en ook overigens is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook het hof zal uitgaan van de door de rechtbank vastgestelde feiten. Die komen, aangevuld met hetgeen in hoger beroep is gebleken, op het volgende neer.
2.2
[appellant] is eigenaar geweest van een bedrijfspand aan de [adres] (hierna: 'het bedrijfspand').
2.3
Rabobank trad voor [appellant] op als assurantietussenpersoon. In 1996 heeft
Rabobank bemiddeld bij de totstandkoming van een verzekeringsovereenkomst (hierna: de verzekeringsovereenkomst) tussen [appellant] en N.V. Interpolis Schade (hierna:
Interpolis), betreffende het bedrijfspand. De hoofdactiviteit van [appellant] als verzekeringnemer is daarbij gespecificeerd als 'goederenvervoer over de weg'. [appellant]
exploiteerde destijds een transportbedrijf (eenmanszaak).
2.4
Op 10 september 2005 is de verzekeringsovereenkomst gewijzigd omdat [appellant]
had besloten een gedeelte van het bedrijfspand te verhuren. Het bedrijfspand zou worden
verhuurd aan de heer [naam] (hierna: [naam] ), die zich bezig hield met de in- en
verkoop van non-food consumentenartikelen. Naast de hoofdactiviteit 'goederenvervoer
over de weg' werd in de verzekeringsovereenkomst als nevenactiviteit 'verhuur van
onroerend goed' opgenomen, met als huurdersactiviteit 'groothandel in non-food
consumentenartikelen'.
2.5
Op 1 november 2005 heeft [appellant] het bedrijfspand verhuurd aan de heer [naam]
, handelend onder de naam [bedrijf] (hierna: [naam] ). In april 2006 heeft [appellant]
aan Rabobank een pandrecht verleend op zijn vorderingen op [naam] betreffende de
opbrengsten uit de verhuur van het bedrijfspand. Dit pandrecht is door Rabobank bedongen
vanwege de ongeoorloofde debetstand op de rekeningcourant van [appellant] . De
verzekeringsovereenkomst is als gevolg hiervan niet gewijzigd.
2.6
Op 1 augustus 2006 heeft [appellant] het bedrijfspand verhuurd aan de vennootschap
onder firma [firma] (hierna: [firma] ), en haar vennoten de heer [naam] en
de heer [naam] (hierna: [naam] en [naam] ).
2.7
Begin 2007 hebben gesprekken plaatsgevonden tussen Rabobank en [appellant] over
het staken van zijn eenmanszaak en zijn emigratie naar Canada. Tijdens deze gesprekken is
ook de verzekeringsovereenkomst besproken. Ook is besproken dat inmiddels een andere
huurder ( [firma] ) in het bedrijfspand gevestigd was. Naar aanleiding van deze gesprekken is
de nevenactiviteit 'verhuur van onroerend goed' gewijzigd in die zin dat die activiteit als
hoofdactiviteit van [appellant] werd aangeduid. Voor het overige is de
verzekeringsovereenkomst niet gewijzigd.
2.8
Begin 2009 heeft Rabobank met [appellant] een rekeningcourantovereenkomst
gesloten met een kredietfaciliteit vanwege de ongeoorloofde debetstand op de
rekeningcourant van [appellant] . In het bijbehorende financieringsvoorstel is opgenomen dat
Rabobank zich ernstige zorgen maakt over de ontwikkelingen ten aanzien van de huurder
van [appellant] . De verzekeringsovereenkomst is als gevolg hiervan niet gewijzigd.
2.9
Rabobank heeft een pandrecht bedongen op de vorderingen van [appellant] op
[naam] en [naam] als vennoten van [firma] , betreffende de opbrengsten uit de verhuur van het
bedrijfspand.
2.1
Het bedrijfspand is op 14 augustus 2009 volledig afgebrand. De brand en de schade
zijn door (de moeder van) [appellant] aan Rabobank gemeld, waarna Rabobank Interpolis
heeft geïnformeerd. In opdracht van Interpolis heeft [naam] Expertise B.V. (hierna: [naam] ) onderzoek gedaan naar de oorzaak van de brand.
2.11
In het rapport van 27 augustus 2009 van [naam] is onder meer het volgende opgenomen:
3.1 Situering en objectomschrijving
(…)
Op de kantoorunit bevond zich een bergzolder, welke kennelijk via een losse trap of ladder bereikbaar was geweest. De vloer van deze zolder was van hout. Op deze zolder, waarvan de vloer deels was doorgebrand en ingestort, stonden en lagen kunststof potten met potgrond en plantresten, alsmede restanten van ventilatoren, afzuigunits, assimilatielampen en voorschakelapparaten. Tevens lag hier een koolstoffilter.(…)Voormelde aangetroffen goederen zijn door rapporteur herkend als onderdelen van een hennepkwekerij (foto’s 7 t/m 14). Gezien de omvang en de restanten van de kwekerij, hadden op de zolder ongeveer 250 plantpotten gestaan.(…)
Op het buitenterrein, direct voor de overheaddeur aan de linker voorzijde stond een stalen zeecontainer. In de container lag divers afval, waaronder lege flacons met voedings- en bestrijdingsmiddelen alsmede twee kartonnen dozen met jonge hennepplantjes (foto’s 15 t/m 17).(…)
5. Samenvatting en conclusie
Gezien het vorenstaande, kan als resultaat van de ingestelde technische expertise en
daarbij gelet op de gedane mededelingen, worden gesteld dat:
-
Als gevolg van de onderhavige brand het bedrijfspand van verzekerde geheel
verloren ging;
-
in het pand de restanten van een hennepkwekerij aangetroffen werden, welke
een capaciteit van ongeveer 250 planten had;
-
in de bestaande installatie de oorspronkelijke hoofdzekeringen van 35
Ampère vervangen waren door exemplaren van 63 Ampère, de bekabeling
van de installatie was echter niet aangepast;
-
de kwekerij zeer waarschijnlijk gevoed werd door twee 400 Volt groepen
met smeltpatronen van 35 Ampère;
  • hierop echter bekabeling van 4 mm2 aangesloten was
  • en sporen van braak of verbreking niet geheel uitgesloten kunnen worden.
Resumerend wordt dan ook gesteld, dat de oorzaak voor het ontstaan van deze brand
vrijwel zeker in causaal verband staat met het aanwezig hebben van de aangetroffen
hennepkwekerij.
De hoofdzekeringen in de verzegelde kast werden vervangen door zwaardere
exemplaren. Hierdoor konden grotere vermogens afgenomen worden. Door deze
manipulatie verzwaarde men ook de smeltpatronen van de 400 Volt groepen.
De bestaande bedrading (behorende bij de oorspronkelijk 25 Ampère) is niet geschikt
om langere tijd veel hoger belast te worden. De opgewekte hitte kan niet worden
afgevoerd en op enig moment kan in dit deel van de elektrische installatie in het pand
een smeulproces ontstaan, uiteindelijk gevolgd door een vlammende brand. Door de
brand kunnen niet controleerbare stromen ontstaan, waardoor de hoofdzekeringkast
verbrandt.”
2.12
Bij brief van 30 september 2009 heeft Interpolis aan [appellant] gemeld dat zij op
basis van de verzekeringsovereenkomst de schade aan het bedrijfspand en de inventaris niet
zal vergoeden. Ter zake doet Interpolis een beroep op de verhuurclausule en de bepalingen
betreffende de bestemmingswijziging en de risicoverzwaring. In de brief van 30 september
2009 is onder andere het volgende opgenomen:
"Verhuurclausule:
Op uw polis is met betrekking tot het verzekerde gebouw de verhuurclausule opgenomen
"Het (opnieuw) verhuren van het bedrijf wordt beschouwd als risicowijziging. De
maatschappij dient hiervan derhalve onverwijld in kennis te worden gesteld waarna
eventueel premies en/of voorwaarden worden herzien."
De expert stelde vast dat de huurder ten tijde van de brand een garagebedrijf betrof. Verder
trof de expert restanten van een hennepkwekerij aan. Op uw polis staat als bedrijfsactiviteit
van de huurder aangetekend een groothandel in non-food consumptiegoederen. Het
garagebedrijf verkoopt en onderhoudt auto's van particuliere klanten en is dus geen
groothandel. De hennepkwekerij betreft evenmin een groothandel in non-food
consumptieartikelen.
Voor beide gewijzigde (verhuur)situaties geldt dat wij hiervan niet in kennis zijn gesteld: u
hebt derhalve niet aan de verplichting voldaan zoals vermeld in de verhuurclausule.
(...)
De schade aan het gebouw zullen wij (onder andere) op deze grond niet vergoeden.
Bestemmingswijziging:
Wij doen een beroep op de uitsluiting bestemmingswijziging zoals in de polisvoorwaarden is
opgenomen.
In Hoofdstuk 1 Gebouwen, paragraaf O, onder uitsluitingen sub 12 van de
polisvoorwaarden is het volgende bepaald over bestemmingswijziging
"De verzekering geeft geen dekking in geval van bestemmingswijziging van het gebouw
waardoor dit gebouw aan meer gevaar wordt blootgesteld en wij de verzekering niet of niet
onder dezelfde voorwaarden zouden hebben afgesloten. Hierbij is niet van belang of u of
verzekerde wetenschap had van de bestemmingswijziging."
Zoals hiervoor in onze brief al aangegeven blijkt uit onze gegevens dat het pand verhuurd is
aan een groothandel in non-food consumptiegoederen. Na de brand komt vast te staan dat u het pand inmiddels verhuurde aan een garagebedrijf. Daar komt nog bij dat uit onderzoek
van [naam] Expertise B.V. blijkt dat in een gedeelte van het pand een illegale
hennepkwekerij gevestigd was. De ruimte boven het kantoor was ingericht als
hennepkwekerij. (...) Gezien de omvang en de restanten van de kwekerij stonden op de
zolder ongeveer 250 plantpotten (een hennepkwekerij van niet geringe omvang) wat als een
duidelijk sprekend geval van bestemmingswijziging kan worden aangemerkt. Bovendien is
gezien de inrichting van de hennepkwekerij sprake van een duurzame
bestemmingswijziging.
(...)
Gezien de gevaren die aan de aanwezigheid van een illegale hennepkwekerij verbonden
zijn, zouden wij deze overeenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden hebben voortgezet of niet zijn aangegaan, als wij van deze bestemmingswijziging op de hoogte
waren geweest.
Risicoverzwaring:
Bovendien beroepen wij ons op de bepaling dat u niet op tijd een wijziging in het risico
heeft gemeld. In hoofdstuk 8, paragraaf II van de verzekeringsvoorwaarden BCP MKB is
een regeling opgenomen over de veranderingen die door u gemeld moeten worden.
"Na het sluiten van de verzekering moet de verzekerde de veranderingen zo spoedig
mogelijk en uiterlijk binnen 14 dagen aan ons melden. Als de verzekerde dit niet tijdig meldt
hoeven wij geen schade te vergoeden. Het betreft in ieder geval:
Een verandering in bouwaard, bestemming of gebruik van de gebouwen die op het
verzekeringsbewijs zijn omschreven."
Nu u de veranderingen niet (tijdig) meldde, wijzen wij eveneens met een beroep op dit
artikel de schade af.
(…)
Verjaring:
Ik wijs u nog op artikel 7:942 Burgerlijk Wetboek. Dit artikel bepaalt dat de vordering van
een verzekerde verjaart door verloop van zes maanden."
2.13
Op 16 februari 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen (werknemers van)
Rabobank en [appellant] over het besluit van Interpolis om de schade als gevolg van de brand
niet te vergoeden.
2.14
Op 2 juli 2012 heeft (de advocaat van) [appellant] Interpolis verzocht om over te
gaan tot vergoeding van de schade als gevolg van de brand, begroot op circa € 260.000,00.
Bij brief van 30 augustus 2012 bevestigt Interpolis dat zij bij haar standpunt zoals vermeld in haar brief van 30 september 2009 blijft en niet tot vergoeding van de schade zal overgaan.
2.15
Nadien heeft [appellant] CSC Europe (hierna: CSC) ingeschakeld. CSC verricht
diensten aan verzekerden bij de afwikkeling van schadezaken. In opdracht van CSC heeft de
heer [naam] begin 2013 een verslag opgesteld naar aanleiding van de rapportage van
[naam] .
2.16
Op 3 april 2013 heeft [appellant] (bij brief van CSC) Rabobank aansprakelijk gesteld
voor de ontstane schade wegens het schenden van haar zorgplicht als
assurantietussenpersoon.
2.17
Bij brief van 11 november 2015 (prod. 5 bij MvA) heeft mr. B.M. Stroetinga namens Interpolis aan de advocaat van Rabobank – voor zover van belang voor de beoordeling van het geschil - het volgende geschreven:
“Namens en in opdracht van mijn cliënte Achmea Schadeverzekeringen NV h.o.d.n. Interpolis heb ik bij brief d.d. 29 juni j.l. mr. Kox, advocaat van [voornaam appellant] [appellant] Transport medegedeeld dat cliënte geen aanleiding zag om met haar verzekerde [voornaam appellant] [appellant] Transport in overleg te treden en/of te onderzoeken of er een verband bestond tussen een (voorheen) op de verzekerde locatie aanwezige hennepkwekerij en de kennelijk aangetroffen situatie.
U deelde mij mede dat mr. Kox deze brief heeft overgelegd in een procedure in hoger beroep
die door [voornaam appellant] [appellant] Transport aanhangig is gemaakt tegen Uw cliënte.
U deelde mij voorts mee dat mr. Kox naar aanleiding van deze brief stelt dat Interpolis een
uitkering uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst heeft geweigerd, louter en alleen omdat haar niet is medegedeeld wat de relevante wijzigingen in (huurders)activiteiten zijn geweest, als gevolg waarvan niet verzekerde activiteiten in het verzekerde pand zijn uitgevoerd.
Dat standpunt van mr. Kox en/of zijn cliënte is beslist onjuist.
Interpolis heeft niet alleen de aanspraak op dekking afgewezen omdat zij niet is geïnformeerd over die gewijzigde activiteiten. Daarnaast bestond namelijk de zelfstandige afwijzingsgrond dat in het verzekerde object een hennepkwekerij aanwezig was (geweest). Dienovereenkomstig heeft Interpolis Uw (voormalige) kantoorgenote al bevestigd.
In mijn brief aan mr. Kox heb ik daarom ook kunnen opmerken dat in de verhouding tussen de Rabobank en [appellant] Transport de afwijzingsgrond (in mijn brief is de storende typefout
'afwijkingsgrond' geslopen) 'hennepkwekerij' een rol van betekenis speelde, maar in de verhouding tussen Interpolis en [appellant] Transport dat verder niet relevant is omdat in elk geval vast staat datéén van de door Interpolis gebezigde afwijzingsgronden(meervoud derhalve) zondermeer terecht is gebezigd en gehandhaafd.
Mocht mijn brief niettemin voor een andere uitleg vatbaar worden bevonden, dan ligt dat
kennelijk aan de door mij gebezigde redactie, gebruikt in confraternele correspondentie om uit te leggen dat aan een verzoek om in overleg te gaan of (alsnog) onderzoek uit te voeren, geen gehoor werd gegeven.
Om een eventueel misverstand terzake dan uit de weg te helpen, benadruk ik nog eens dat
Interpolis twee naast elkaar bestaande afwijzingsgronden heeft gebezigd:
1) de hennepkwekerij;
2) de niet verzekerde activiteiten.
Zij heeft geen afstand gedaan van één van die twee afwijzingsgronden en doet dat nog steeds
niet.
Om voorts geen enkel misverstand te laten bestaan, voeg ik toe de tekst van deze, aan U
gerichte, brief ter goedkeuring aan Interpolis te hebben aangeboden. Uit het feit dat ik U deze brief heb toegezonden, kunt U afleiden dat de inhoud daarvan overeenstemt met het standpunt van Interpolis in deze.
Het staat U vrij deze brief in de lopende procedure aan het Gerechtshof of mr. Kox ter kennis te brengen.”
2.18
[appellant] heeft zich gevoegd als benadeelde partij met een vordering tot schadevergoeding in de strafrechtelijke procedure tegen [naam] en diens zoon, die zijn vervolgd op verdenking van het bezit van een hennepplantage in het bedrijfspand. Die vordering is niet toegewezen.
3.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg en de vorderingen in hoger beroep
3.1
[appellant] heeft gevorderd Rabobank te veroordelen tot betaling van een bedrag van
€ 257.682,29 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2013 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Rabobank in de kosten van de procedure. [appellant] heeft aan die vordering – samengevat – ten grondslag gelegd dat Rabobank te kort is geschoten in de nakoming van haar zorgplicht als assurantietussenpersoon van [appellant] , althans jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld, door niet aan Interpolis door te geven dat de huurdersactiviteit in het verzekerde pand was gewijzigd, terwijl Rabobank wel van die wijziging op de hoogte was. Rabobank is voorts te kort geschoten in haar zorgplicht jegens [appellant] door hem geen adequate bijstand te verlenen bij de schadeafwikkeling met Interpolis nadat Interpolis uitkering aan [appellant] had geweigerd met een beroep op de verzekeringsvoorwaarden. Volgens [appellant] is Rabobank aansprakelijk voor de schade die [appellant] heeft geleden, zijnde het niet door Interpolis uitgekeerde vastgestelde schadebedrag van € 214.400,-, vermeerderd met extra opruimkosten, kosten voor leges voor een sloopvergunning en met kosten van deskundigen en juridische bijstand.
3.2
Rabobank heeft als verweer aangevoerd - samengevat – dat de vordering van [appellant] jegens Interpolis is verjaard, dat [appellant] niet tijdig over het vermeende gebrek in de prestatie van Rabobank heeft geklaagd, dat zij niet te kort is geschoten in haar zorgplicht of onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld en dat er geen causaal verband bestaat tussen haar eventuele tekortkoming en de schade van [appellant] . Voorts heeft Rabobank de omvang van de schade betwist en een beroep gedaan op eigen schuld van [appellant] .
3.3
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de kosten van de procedure veroordeeld. De rechtbank heeft daartoe, met verwerping van de verweren van Rabobank omtrent verjaring en schending van de klachtplicht, en beslissend dat Rabobank is tekortgeschoten in de nakoming van haar zorgplicht, overwogen dat Interpolis niet enkel vanwege het niet aan haar melden van de wijziging van de huurdersactiviteit van groothandel in non-food consumentenartikelen naar garagebedrijf, maar ook vanwege de aanwezigheid van een hennepkwekerij in het bedrijfspand dekking heeft afgewezen, zodat [appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem geleden schade niet zou zijn geleden als de Rabobank de wijziging van de huurdersactiviteit wel aan Rabobank zou hebben gemeld.
3.4
[appellant] heeft in principaal hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis van 24 december 2014 van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle vernietigt en alsnog, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, zijn vorderingen toewijst, met veroordeling van Rabobank in de kosten van beide instanties.
3.5
Rabobank heeft bij memorie van antwoord in het principaal hoger beroep verzocht het vonnis waarvan beroep te bekrachtigen met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep. Rabobank heeft voorts voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld, volgens de memorie van grieven in dat hoger beroep (randnummer 99) om er zeker van te zijn dat haar verweer over haar zorgplicht als assurantiepersoon aan de orde komt.

4.De beoordeling in het principaal hoger beroep

4.1
[appellant] richt zich met zijn eerste grief tegen de beslissing van de rechtbank in 4.8 van het bestreden vonnis en de overwegingen in 4.6 en 4.7 waarop die beslissing is gestoeld. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter op onjuiste gronden beslist dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen, dat de door hem gestelde schade niet zou zijn geleden als Rabobank de wijziging van de huurdersactiviteit wel aan Interpolis zou hebben gemeld en dat als gevolg daarvan onvoldoende is gebleken van het causaal verband tussen de tekortkoming van Rabobank en de gestelde schade.
4.2
[appellant] heeft ter toelichting op deze grief gesteld dat de discussie over de (aanwezigheid van) hennepkwekerij voor Interpolis geen rol heeft gespeeld bij de beslissing om niet tot uitkering onder de verzekering over te gaan en dat Interpolis geen kennis heeft genomen van de aanvullende rapporten (r.o. 2.15) die op verzoek van [appellant] zijn uitgebracht. Volgens [appellant] had ook de rechtbank acht moeten slaan op die rapporten, omdat dat daaruit volgt dat er geen sprake was van een in werking zijnde hennepkwekerij in het bedrijfspand tijdens de brand en dat er geen aanwijsbaar oorzakelijk verband bestaat tussen de vermeend aanwezige hennepkwekerij en het ontstaan van de brand. Slechts attributen voor een hennepkwekerij zijn aangetroffen op een zolder aan de rechter voorzijde van het bedrijfspand, terwijl de brand aan de linker achterzijde van het pand is ontstaan. [appellant] stelt zich op het standpunt dat met die aanvullende rapporten Interpolis dat verband had moeten bewijzen. [appellant] stelt voorts dat op Rabobank de bewijslast moet rusten van haar stelling dat Interpolis ook bij tijdige melding van de wijziging van de huurdersactiviteit niet tot uitkering van de schade was overgaan, althans dat de rechtbank bij wege van rechterlijk vermoeden, behoudens tegenbewijs door Rabobank, had moet aannemen dat de brand geen relatie had met de attributen voor het kweken van hennep.
4.3 Het hof overweegt het volgende. [appellant] heeft niet betwist dat ten tijde van de brand attributen voor een hennepkwekerij in het bedrijfspand aanwezig zijn geweest, dat daarnaast in een container buiten het pand jonge hennepplanten en lege flacons met voedings- en bestrijdingsmiddelen zijn aangetroffen en dat de meterkast was gemanipuleerd, zoals vermeld in het onderzoek dat ter plaatse door [naam] is verricht (r.o. 2.11). Die feiten en omstandigheden staan daarmee vast en leveren in beginsel voldoende bewijs op voor het aanwezig zijn geweest van een hennepplantage in het pand. [appellant] heeft zich niet beroepen op feiten en omstandigheden die daar een ander licht op werpen. Het verslag van Van Dijk (r.o. 2.15) is daartoe niet toereikend, nu dat rapport zich slechts concentreert op de vraag of een hennepplantage ook de oorzaak is geweest van de brand. Dat in het bedrijfspand geen hennepkwekerij aanwezig zou zijn geweest valt ook moeilijk te rijmen met het feit dat [appellant] zich als benadeelde partij heeft gevoegd in de strafzaak tegen [naam] en zijn zoon. Rabobank heeft in dat verband gesteld – welke stelling niet door [appellant] is betwist – dat de zoon van [naam] in die strafrechtelijke procedure heeft erkend in het bedrijfspand een hennepkwekerij aanwezig te hebben gehad. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat op enig moment in het bedrijfspand een hennepkwekerij aanwezig is geweest.
4.4
Met zijn betoog dat er op neer komt dat niet is vastgesteld dat de hennepkwekerij ten tijde van de brand in werking was en dat niet is vastgesteld dat de brand daardoor is ontstaan ziet [appellant] er aan voorbij dat reeds de aanwezigheid van een hennepkwekerij reden is geweest voor Interpolis om geen dekking te verlenen. Het bewijsaanbod van [appellant] , waaronder begrepen zijn suggestie om een deskundige te benoemen die onderzoek zou moeten doen naar de oorzaak van de brand, is toegespitst op de hennepkwekerij als oorzaak van de brand. Voor de beslissing is niet relevant of de brand al dan niet door de hennepkwekerij is veroorzaakt, omdat Interpolis de dekking los daarvan heeft afgewezen. Het aangeboden bewijs kan derhalve niet tot toewijzing van de vordering leiden, zodat het bewijsaanbod als niet terzake dienend zal worden gepasseerd.
4.5
Het hof volgt [appellant] evenmin in zijn stelling dat de aanwezigheid van een hennepkwekerij voor Interpolis geen zelfstandige grond was om geen dekking te verlenen, en dat slechts het niet melden van de wijziging in huurderactiviteit daarvoor de reden vormde. Uit de brief van Interpolis van 30 september 2009 (r.o. 2.10) valt naar het oordeel van het hof in het geheel niet af leiden dat Interpolis in de aanwezigheid van de hennepkwekerij geen zelfstandige grond zag voor het niet verlenen van dekking. Integendeel, die hennepkwekerij wordt nadrukkelijk genoemd in het kader van de motivering van afwijzing van dekking op grond van de verzekeringsvoorwaarden. De brief van mr. Stroetinga van 11 november 2015 (r.o. 2.17) laat over de bedoeling van Interpolis geen misverstand bestaan: de aanwezigheid van de hennepkwekerij vormde een zelfstandige grond voor afwijzing van dekking. [appellant] heeft voor zijn betwisting daarvan geen (voldoende) specifieke en concrete feiten en omstandigheden aangevoerd. In het bijzonder heeft [appellant] niets aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen – anders dan uit de brieven blijkt - dat Interpolis wel dekking zou hebben verleend ondanks de hennepkwekerij. Bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting bestaat dan geen aanleiding om [appellant] terzake toe te laten tot het leveren van tegenbewijs.
4.6
[appellant] heeft niet bestreden dat het aanwezig zijn van een hennepkwekerij in het bedrijfspand een bestemmingswijziging meebrengt die aan Interpolis gemeld had moeten worden. Evenmin heeft hij bestreden dat een hennepkwekerij ook leidt tot verzwaring van het verzekerde risico die eveneens aan Interpolis gemeld had behoren te worden. Tussen partijen is niet in geschil dat die melding niet heeft plaatsgevonden. [appellant] maakt Rabobank daarvan overigens ook geen verwijt. [appellant] heeft verder ook niet (gemotiveerd) aangevoerd dat een redelijk handelend verzekeraar niet had kunnen besluiten tot het weigeren van een uitkering op de grond dat hij niet was geïnformeerd over de aanwezigheid van een hennepplantage in het verzekerde pand.

5.De slotsom

5.1
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de eerste grief van [appellant] faalt, nu hij niet (voldoende gemotiveerd) heeft weersproken dat geen causaal verband bestaat tussen de schending van de zorgplicht door Rabobank en het weigeren van een uitkering door Interpolis. Ook de tweede grief, die ziet op de proceskostenveroordeling in eerste aanleg en voor het overige geen zelfstandige betekenis heeft, treft dat lot.
5.2
[appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Rabobank zullen tot op heden worden vastgesteld op € 5.160,- aan verschotten en op
€ 6.526,- voor geliquideerd salaris van de advocaat (2 punten in tarief VI).
5.3
Nu het principaal hoger beroep niet tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep kan leiden, komt het hof aan een behandeling van het onder die voorwaarde ingestelde incidenteel hoger beroep niet toe. Dat incidenteel hoger beroep was overigens nodeloos, omdat het hof bij het slagen van de grieven op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep ook de niet behandelde of verworpen verweren van Rabobank in eerste instantie opnieuw had dienen te beoordelen. Naar vaste jurisprudentie kan de omstandigheid dat de in eerste aanleg gevoerde verweren in de vorm van een incidenteel hoger beroep onder de aandacht van het hof worden gebracht niet ertoe leiden dat verwerping van die verweren - en dientengevolge de verwerping van het incidenteel hoger beroep - de incidenteel appellant op een kostenveroordeling komt te staan (ECLI:NL:HR:2008:BD7478). Dat geldt evenzeer indien het nodeloos ingestelde hoger beroep niet wordt behandeld vanwege het niet in vervulling gaan van de voorwaarde waaronder het is ingesteld. Geen der partijen zal derhalve in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep worden veroordeeld.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis van 24 december 2014 van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Rabobank vastgesteld op € 5.160,- aan verschotten en op € 6.526,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
verklaart dit arrest wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Smit, mr. J.H. Kuiper en mr. O.E. Mulder en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
3 mei 2016.