ECLI:NL:GHARL:2016:354

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
200.171.557/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en verdeling eenvoudige gemeenschappen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en de verdeling van eenvoudige gemeenschappen tussen partijen, die in 2000 huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan en in 2015 zijn gescheiden. De vrouw verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 11 maart 2015 gedeeltelijk te vernietigen, met betrekking tot de wijze van verdeling en verrekening van de gemeenschappelijke bezittingen, waaronder de woning en klassieke auto's. De man verzoekt in incidenteel hoger beroep om de woning aan hem toe te delen zonder verrekening, en stelt dat de klassieke auto's buiten de verrekening van de huwelijkse voorwaarden moeten blijven. Het hof behandelt de grieven van beide partijen en komt tot de conclusie dat de rechtbank in eerste aanleg terecht heeft geoordeeld dat de man de woning kan overnemen, en dat de klassieke auto's niet tot het te verrekenen vermogen behoren. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank voor wat betreft de beslissing over de betaling van € 4.000 door de vrouw aan de man, en compenseert de proceskosten. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.171.557/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/348296 / FL RK 13-1614)
beschikking van de vijfde kamer van 19 januari 2016
inzake
[de vrouw],
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P. de Haan, kantoorhoudend te Almere,
tegen
[de man],
wonende te [A] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J. de Ruiter, kantoorhoudend te Kampen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 23 december 2013 en 11 maart 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 10 juni 2015;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 7 juli 2015;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 21 september 2015;
- een journaalbericht van 19 augustus 2015 met bijlagen namens mr. De Ruiter;
- een journaalbericht van 20 augustus 2015 met bijlagen namens mr. De Haan;
- een journaalbericht van 6 november 2015 met bijlagen namens mr. De Ruiter;
- een journaalbericht van 6 november 2015 met bijlagen namens mr. De Haan;
- een journaalbericht van 9 november 2015 met bijlagen namens mr. De Ruiter.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 november 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Mr. De Ruiter heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van een door hem overgelegde pleitnotitie.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2000 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn [in] 2001 [B] en [in] 2005 [C] geboren.
3.2
Het huwelijk van partijen is [in] 2015 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

4.De procedure in eerste aanleg

4.1
De vrouw heeft de rechtbank bij verzoekschrift, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 10 juli 2013, verzocht - voor zover hier van belang - de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en te bepalen dat partijen overgaan tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
4.2
De man heeft zich bij verweerschrift, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 29 augustus 2013, gerefereerd ten aanzien van bovenstaande verzoeken van de vrouw.
4.3
Bij beschikking van 23 december 2013 heeft de rechtbank - voor zover in hoger beroep van belang - de beslissing op het verzoek tot echtscheiding en de beslissing ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aangehouden.
4.4
De man heeft de rechtbank bij akte na mediation, tevens aanvulling verweerschrift en aanvullende verzoeken, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 18 februari 2014, verzocht - voor zover hier van belang - de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en te beslissen dat de man een bedrag van € 25.409,95 aan de vrouw betaalt bij overdracht van de gemeenschappelijke woning aan de man ter afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en verrekening van de eenvoudige gemeenschappen.
4.5
De vrouw heeft de rechtbank bij verzoek tot wijzigen van verzoekschrift tot echtscheiding, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 18 april 2014, verzocht - voor zover hier van belang - tussen partijen de echtscheiding uit te spreken en te bepalen dat partijen overgaan tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden op de wijze zoals door de vrouw aangegeven.
4.6
De man heeft de rechtbank bij verweerschrift op wijzigingen verzoekschrift tot echtscheiding, tevens wijziging verzoek, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 10 oktober 2014, verzocht - voor zover hier van belang - de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en te beslissen dat de man een bedrag van € 15.309,95 aan de vrouw betaalt bij overdracht van de gemeenschappelijke woning aan de man ter afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en verrekening van de eenvoudige gemeenschappen.
4.7
Bij beschikking van 11 maart 2015 heeft de rechtbank - voor zover in hoger beroep van belang - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de wijze van verdeling en verrekening als volgt gelast:
a. bepaalt dat partijen het spaarsaldo in mindering brengen op de uitstaande hypotheekschuld;
b. geeft de man tot drie maanden na inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand de gelegenheid om ten overstaan van notaris [D] te [E] aan te tonen dat hij de overname van de woning zodanig kan financieren, dat de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de resterende hypotheekschuld wordt ontslagen en dat zij ontvangt (125.000 minus 10.677,27) gedeeld door 2 is € 57.161,36;
c. bepaalt vervolgens dat de woning ten overstaan van deze notaris wordt toegedeeld aan de man waarbij hij de hypotheekschuld voor zijn rekening neemt en onder ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid en ontvangst door haar van € 57.161,36. De kosten van de notaris worden gelijkelijk gedeeld door partijen;
d. geeft -in geval de man de genoemde financiering niet binnen de genoemde termijn van drie maanden aantoont aan de notaris- de vrouw de gelegenheid om binnen drie maanden na het verstrijken van de termijn voor de man ten overstaan van notaris [D] aan te tonen dat zij de overname van de woning zodanig kan financieren, dat de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de resterende hypotheekschuld wordt ontslagen en dat hij ontvangt € 67.838,63 (10.677,27 plus 57.161,36);
e. bepaalt vervolgens dat de woning ten overstaan van deze notaris wordt toegedeeld aan de vrouw waarbij zij de hypotheekschuld voor haar rekening neemt en onder ontslag van de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid en ontvangst door hem van € 67.838,63. De kosten van de notaris worden gelijkelijk gedeeld door partijen;
f. bepaalt -in geval geen van beide partijen tijdig de financiering aantoont aan de notaris- dat partijen de woning zullen verkopen;
g. bepaalt dat de Peugeot aan de man wordt toegedeeld;
h. bepaalt dat de man aan de vrouw voldoet € 7.370,50.

5.De verzoeken in hoger beroep

5.1
De vrouw verzoekt het hof in hoger beroep, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 11 maart 2015 gedeeltelijk te vernietigen, voor zover het betreft de wijze van verdeling en verrekening, en opnieuw rechtdoende, de wijze van verrekening en verdeling te bepalen zoals door de vrouw onder punt 33, 34 en 35 (naar het hof begrijpt: onder punt 34, 35 en 36) verzocht, althans een wijze van verdeling en verrekening te bepalen als het hof redelijk acht, met ingang van een datum die passend is;
  • dat de uitvoerbaarheid bij voorraad, uitgesproken bij de bestreden beschikking, wordt geschorst voor zover het de wijze van verdeling en verrekening betreft, hangende de onderhavige procedure.
5.2
De man verzoekt het hof in incidenteel hoger beroep om de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 11 maart 2015 te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • te beslissen dat de woning aan de man wordt toebedeeld onder ontslag uit hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw en zonder verrekening, althans een bedrag in goede justitie te bepalen;
  • primair: dat de klassieke automobielen buiten de verrekening van de huwelijkse voorwaarden blijven;
  • subsidiair: dat de drie klassieke automobielen aan de vrouw worden toegewezen, onder betaling van 50% van de door de vrouw gestelde waarde aan de man;
  • meer subsidiair: dat de klassieke voertuigen verrekend worden op basis van de aanschafprijs, voor zover aangeschaft gedurende het huwelijk, althans een bedrag in goede justitie te bepalen;
  • dat de vrouw wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
5.3
Bij beschikking van dit hof van 18 augustus 2015 (onder zaaknummer 200.171.557/02) is het verzoek van de vrouw tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking voor wat betreft de wijze van verdeling en verrekening, afgewezen.

6.De motivering van de beslissing

6.1
In geschil is de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen tussen partijen.
6.2
De vrouw is met tien grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 11 maart 2015. De man is op zijn beurt met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen tegen voornoemde beschikking. Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.
de woning aan de [a-straat] 20 te [A]
6.3
In haar
grieven 1 t/m 4komt de vrouw op tegen de beslissing van de rechtbank om de woning aan de man toe te delen. Zij is - kort gezegd - van mening dat onvoldoende rekening is gehouden met de door haar aangevoerde belangen.
6.4
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de man als eerste in de gelegenheid is te stellen om de woning over te nemen, nu de man vanwege zijn hobby (het kopen, opknappen en verkopen van klassieke automobielen) - welke hobby hij reeds voor het huwelijk uitoefende - de ruimte nodig heeft, de man bij de aankoop van de woning in 1994 een bedrag van omgerekend € 10.667,27 aan eigen vermogen heeft ingebracht en hij in eerste aanleg een behoorlijk financieringsvoorstel heeft overgelegd. De vrouw daarentegen heeft in eerste aanleg niet, althans onvoldoende, onderbouwd dat zij in staat was de woning over te nemen. De door haar overgelegde verklaring van (een buitenlandse vennootschap, in eigendom van) haar broer is daartoe, naar het oordeel van het hof, onvoldoende. Aangezien de kinderen (in ieder geval in de weekenden en/of vakanties) bij de man hun hobby's kunnen uitoefenen, is één en ander naar het oordeel van het hof eveneens onvoldoende om enkel op die grond de woning aan de vrouw toe te delen. Daarbij komt dat de vrouw in hoger beroep evenmin een (deugdelijk) financieringsvoorstel in het geding heeft gebracht. Derhalve ziet het hof in hetgeen de vrouw heeft aangevoerd geen aanleiding op dit punt anders te beslissen dan de rechtbank, hetgeen met zich brengt dat de
grieven 1 t/m 4van de vrouw falen.
6.5
In zijn
tweede griefin incidenteel hoger beroep geeft de man aan dat hij van mening is dat de overwaarde van de woning niet verrekend dient te worden, nu hij bij de aankoop van de woning in 1994 een bedrag van omgerekend € 10.667,27 aan eigen vermogen heeft ingebracht, door de vrouw geen eigen vermogen is ingebracht en door partijen nimmer op de hypothecaire geldlening is afgelost. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de man met deze grief heeft beoogd een beroep te doen op de zogenaamde beleggingsleer.
6.6
Het hof is van oordeel dat deze grief van de man faalt. Immers, er is ten aanzien van de woning sprake van een eenvoudige gemeenschap, door geen van partijen is op de hypothecaire geldlening afgelost en op de staat van aanbrengsten ten huwelijk zoals aangehecht aan de akte huwelijkse voorwaarden van partijen d.d. 8 maart 2000 is een specifieke bepaling opgenomen ten aanzien van de meer-inbreng van de man ter hoogte van fl. 23.500,-- (omgerekend € 10.667,27) aan eigen middelen in de gezamenlijk aangekochte woning van partijen. Op grond van daarvan kan de man slechts aanspraak maken op een nominale vergoeding van het door hem gefourneerde bedrag. Aangezien de berekening van de overbedelingsvordering met betrekking tot de woning in hoger beroep niet ter discussie staat, ziet het hof op dit punt geen aanleiding om anders te beslissen dan de rechtbank.
de auto's en de boot
6.7
Uit de stukken blijkt dat - naast de boot - de volgende auto's onderdeel uitmaken en/of uitmaakten van het vermogen van (één van) partijen:
- de Audi;
- de Peugeot;
- de Austin Healy 3000, [YY-00-00] ;
- de mini Cooper Clubman Estate 1100, [00-YY-00] ;
- de Porsche 924, [YY-YY-00] ;
- de Porsche 924, casco;
- de BMW 3 serie, [00-YY-YY] .
* de Audi
6.8
De rechtbank heeft de waarde van de Audi op een bedrag van € 9.500,-- bepaald. In haar
vijfde griefkomt de vrouw op tegen deze waardebepaling. Zij is van mening dat de waarde van de Audi op een bedrag van € 5.000,-- dient te worden gesteld, zodat de vrouw een bedrag van € 2.500,-- aan de man dient te voldoen.
6.9
Het hof zal de waarde van de Audi op een bedrag van € 8.500,-- bepalen, nu de vrouw ter zitting in eerste aanleg heeft verklaard dat zij de Audi heeft verkocht voor een bedrag van € 8.500,-- en dit ter zitting in hoger beroep heeft bevestigd. In hetgeen de man heeft aangevoerd ziet het hof onvoldoende aanleiding om van een hogere waarde van de Audi uit te gaan.
6.1
In hoger beroep is niet (langer) in geschil dat de Audi gemeenschappelijk eigendom van partijen was. Het vorenstaande brengt met zich dat de vrouw ter zake de Audi een bedrag van € 4.250,-- aan de man dient te voldoen. De grief slaagt ten dele.
* de Peugeot
6.11
Het hof stelt vast dat over de Peugeot, die in gemeenschappelijke eigendom van partijen was, in hoger beroep geen discussie bestaat. De Peugeot is door de rechtbank aan de man toegedeeld en de waarde daarvan is op een bedrag van € 6.000,-- bepaald, hetgeen met zich brengt dat de man een bedrag van € 3.000,-- aan de vrouw dient te voldoen.
* de boot
6.12
Ook over de boot, die eveneens in gemeenschappelijke eigendom van partijen was, bestaat in hoger beroep geen discussie. De rechtbank heeft overwogen dat de vrouw de boot verkocht heeft voor een bedrag van € 5.500,--. De boot is voor dit bedrag in de verrekening betrokken, zodat de vrouw een bedrag van € 2.750,-- aan de man dient te voldoen.
* de klassieke auto's, waaronder de Austin Healy 3000, [YY-00-00] , de mini Cooper Clubman Estate 1100, [00-YY-00] , de Porsche 924, [YY-YY-00] en de Porsche 924, casco
6.13
De
grieven 6 t/m 8van de vrouw en de
eerste griefin incidenteel hoger beroep van de man richten zich tegen de beslissing van de rechtbank omtrent de klassieke auto's.
6.14
Allereerst dient antwoord te worden gegeven op de vraag of bovengenoemde klassieke auto's tot het te verrekenen vermogen behoren. De man stelt zich op het standpunt dat dit niet het geval is, terwijl de vrouw aangeeft dat dit wel het geval is. Het hof is van oordeel dat bovenstaande vraag ontkennend dient te worden beantwoord. Ten eerste heeft de vrouw ter zitting desgevraagd verklaard dat de man via haar broer in Amerika auto's heeft aangeschaft, waarvoor de man nimmer geld heeft betaald. De man verrichtte volgens haar (door haar niet gespecificeerde) diensten voor haar broer, waartegenover haar broer ervoor zorgde dat de man klassieke auto's ontving. Het vorenstaande brengt met zich dat niet is komen vast te staan dat de klassieke auto's zijn aangekocht met verrekenbaar inkomen en/of vermogen zoals de vrouw heeft betoogd. Het hof gaat aan de stelling van de vrouw dat de man van de belastingteruggaven (en derhalve volgens haar met verrekenbaar inkomen en/of vermogen) onderdelen kocht, die hij vervolgens gebruikte voor het opknappen van de klassieke auto's, voorbij, nu de vrouw deze stelling pas eerst ter zitting in hoger beroep heeft ingenomen, de man dit heeft ontkend en de vrouw deze stelling in het geheel niet heeft onderbouwd. Van enige belegging van verrekenbaar inkomen en/of vermogen in de klassieke auto's is dan ook niet gebleken. Ten tweede staat vast dat de man aan het begin van het huwelijk reeds een aantal klassieke auto's bezat, nu dit vermeld is op de staat van aanbrengsten bij de huwelijkse voorwaarden. In de procedure is naar voren gekomen dat de man met deze auto's hobbymatig handelde in die zin dat hij ze veelal opknapte, weer verkocht en van de opbrengst weer andere auto's kocht. Een en ander rechtvaardigt de conclusie dat het, gelet op de aard en omvang van de verrekenplicht, niet redelijk of billijk is de op deze wijze verkregen auto's tot het te verrekenen vermogen te rekenen. Derhalve komt naar het oordeel van het hof de verkoopopbrengst dan wel de waarde van de klassieke auto's ook niet (geheel of ten dele) voor verrekening in aanmerking.
6.15
Het vorenstaande brengt met zich dat de
grieven 6 t/m 8van de vrouw falen en de
eerste griefin incidenteel hoger beroep van de man slaagt.
* de BMW 3 serie, [00-YY-YY]
6.16
In haar
negende griefstelt de vrouw zich op het standpunt dat de BMW is aangeschaft met gemeenschappelijke middelen en ook gemeenschappelijk in gebruik was, zodat de waarde ter hoogte van € 2.000,-- verrekend dient te worden.
6.17
Het hof is van oordeel dat ook deze grief van de vrouw faalt. Ter zitting is komen vast te staan dat het kenteken van de BMW op 14 december 2013 op naam van de man is gesteld. Dat is na de door de rechtbank in dit verband gehanteerde peildatum van 10 juli 2013, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Dat deze aankoop door de man uit te verrekenen middelen zou zijn verricht is niet onderbouwd en niet gebleken. Derhalve behoort de BMW niet tot het te verrekenen vermogen van partijen.
de overbedelingsvordering ter zake de auto's en de boot
6.18
Op grond van het voorgaande dient de vrouw uit hoofde van overbedeling ter zake de te verrekenen auto's en de boot een bedrag van € 4.000,-- aan de man te voldoen.
de proceskosten
6.19
Het hof ziet - in hetgeen de man heeft aangevoerd - onvoldoende aanleiding om af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt om de proceskosten tussen gewezen echtgenoten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

7.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking voor wat betreft de beslissing onder h. van het dictum vernietigen en in zoverre opnieuw beslissen als na te melden.

8.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 11 maart 2015, voor wat betreft de beslissing onder h. van het dictum;
in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vrouw aan de man voldoet een bedrag van € 4.000,--;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. W. Breemhaar en mr. G. Jonkman, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 19 januari 2016 in bijzijn van de griffier.