ECLI:NL:GHARL:2016:3949

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
23 mei 2016
Zaaknummer
200.170.454/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en verdeling in het kader van een echtscheiding met internationale elementen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie en de verdeling van gemeenschappelijke vermogensbestanddelen na een echtscheiding. De partijen, een vrouw en een man, zijn in 2009 in Frankrijk gehuwd en hebben samen een minderjarig kind. De vrouw heeft de Nederlandse en Franse nationaliteit, terwijl de man de Nederlandse en Spaanse nationaliteit heeft. Na de indiening van een echtscheidingsverzoek door de man in 2013, heeft de rechtbank Midden-Nederland in 2014 de echtscheiding uitgesproken, maar de beslissing over de partneralimentatie aangehouden. In een latere beschikking in 2015 heeft de rechtbank de alimentatieverzoeken van de vrouw afgewezen, wat de vrouw in hoger beroep aanvecht.

De vrouw verzoekt het hof om de eerdere beschikking te vernietigen en alsnog een bijdrage in haar levensonderhoud toe te wijzen, terwijl de man het verzoek van de vrouw betwist en een incidentele grief heeft ingediend met betrekking tot de verdeling van de gemeenschappelijke goederen. Het hof heeft de rechtsmacht en het toepasselijk recht beoordeeld, waarbij het Nederlands recht van toepassing is op de alimentatiekwestie en Frans recht op de huwelijksgoederenkwestie. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw onvoldoende onderbouwing heeft geleverd voor haar alimentatieverzoek en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de vrouw niet in haar levensonderhoud kan voorzien.

De beslissing van de rechtbank over de verdeling van de voormalige echtelijke woning is door het hof bekrachtigd, waarbij rekening is gehouden met de erfpachtovereenkomst en de bijbehorende korting. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland bevestigd, met verbetering van de gronden, en heeft alle andere verzoeken afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.170.454/01
(zaaknummers rechtbank: FL RK 13-2228 en FL RK 13-2905)
beschikking van de familiekamer van 10 mei 2016
inzake
[verzoekster] ,feitelijk wonende te Frankrijk ( [A] ),
domicilie kiezende ten kantore van haar advocaat,
verzoekster in (het principaal) hoger beroep,
verweerster in (het incidenteel) hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
voormalig advocaat: mr. J.B. Streefkerk, kantoorhoudende te Almere (heeft zich onttrokken),
en
[verweerder] ,
wonende te [B] ,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
verweerder in (het principaal) hoger beroep,
verzoeker in (het incidenteel) hoger beroep,
verweerder,
verder te noemen: de man,
advocaat mr. C.E. Tonningen, kantoorhoudende te Hilversum.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 28 mei 2014 en 23 februari 2015, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 22 mei 2015;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met productie(s), ingekomen op
15 september 2015;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met productie(s) , ingekomen op
24 november 2015;
- een brief met bijlagen van mr. Tonningen van 5 januari 2016 met bijbehorend journaalbericht van 6 januari 2016, eveneens per faxberichten ingediend op 6 januari
2016;
- een journaalbericht (onttrekking) van mr. Streefkerk van 6 januari 2016;
- een brief van mr. Streefkerk van 6 januari 2016 met bijbehorend journaalbericht,
ingekomen op 7 januari 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 januari 2016. De man en zijn advocaat mr. Tonningen zijn daarbij verschenen. Door mr. Tonningen zijn pleitaantekeningen overgelegd.
Geweigerde stukken
2.3
De vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen overlegging van de brief met bijlagen van mr. Tonningen van 5 januari 2016, en zoals tevens per faxberichten ingediend, aangezien de termijn voor het indienen van aanvullende stukken is verstreken. Het hof heeft beslist dat op die brief met bijlagen geen acht wordt geslagen, omdat deze niet eenvoudig te doorgronden zijn, deze zonder noodzaak vlak voorafgaand aan de mondelinge behandeling zijn ingekomen ter griffie van het hof en mr. Streefkerk, dan wel de vrouw, in redelijkheid niet voldoende heeft kunnen kennisnemen van deze brief met bijlagen en zich onvoldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen. Dat de vrouw ervoor heeft gekozen om niet ter zitting van het hof te verschijnen en haar advocaat zich aan de zaak heeft onttrokken maakt dat niet anders nu het hof zelfstandig de goede procesorde dient te bewaken.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2009 in Frankrijk met elkaar gehuwd. De vrouw heeft de Nederlandse en de Franse nationaliteit. De man heeft de Nederlandse en de Spaanse nationaliteit.
3.2
Partijen hebben op 14 december 2009 gezamenlijk, in gemeenschap, de voormalige echtelijke woning aan het adres plaatselijk bekend als [a-straat] 92 gekocht in een erfpachtconstructie van de Woningcorporatie Stichting [C] (verder te noemen: de Woningcorporatie).
3.3
Tijdens het huwelijk van partijen is [in] 2011 te [B] geboren de minderjarige [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ) over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen en die bij de man zijn hoofdverblijf heeft. De vrouw heeft nog twee kinderen uit eerdere relaties.
3.4
De man heeft op 30 september 2013 een echtscheidingsverzoek met nevenverzoeken ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland. De vrouw heeft op 14 november 2013 een verweerschrift ingediend dat tevens zelfstandige verzoeken bevat, waaronder, voor zover hier van belang, het verzoek te bepalen dat de man € 1.000,- per maand partneralimentatie aan haar dient te betalen. De man heeft zich verweerd tegen de zelfstandige verzoeken van de vrouw.
3.5
Bij beschikking van 28 mei 2014 heeft de rechtbank Midden-Nederland de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en nevenbeslissingen gegeven. De beslissing over de partneralimentatie heeft de rechtbank daarbij aangehouden in afwachting van de ontwikkelingen rondom het vertrek van de vrouw naar Frankrijk met opdracht aan de vrouw om de rechtbank daarover te informeren. De beslissing over de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk heeft de rechtbank eveneens aangehouden met opdracht aan partijen om een beëdigde vertaling over te leggen van het huwelijkscontract en gelegenheid voor het indienen van akten.
3.6
De echtscheidingsbeschikking is op 14 oktober 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand waardoor het huwelijk van partijen is ontbonden.
3.7
In de hier bestreden beschikking van 23 februari 2015 heeft de rechtbank, na kennis te hebben genomen van de door partijen ingediende nadere stukken en verder behandeling van de zaak ter zitting van de rechtbank op 10 december 2014, eindbeslissingen gegeven omtrent de partneralimentatie (inhoudend dat het alimentatieverzoek van de vrouw is afgewezen) en de afwikkeling van het huwelijkscontract, inhoudend vaststelling van de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Het principaal appel van de vrouw heeft betrekking op de partneralimentatie. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking op dat punt te vernietigen met inachtneming van hetgeen zij in het beroepschrift heeft aangevoerd en alsnog haar verzoek tot vaststelling van een bijdrage in haar levensonderhoud toe te wijzen.
4.2
De man heeft het verzoek van de vrouw in principaal appel bestreden en heeft tevens een incidentele grief opgeworpen op het punt van de beslissing van de rechtbank over de verdeling. Hij verzoekt het hof om het verzoek van de vrouw in principaal appel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen onder verbetering van de gronden.
4.3
De vrouw heeft de grief van de man in incidenteel appel bestreden en geconcludeerd tot afwijzing ervan.

5.De motiveringDe rechtsmacht en het toepasselijk recht

5.1
Het geschil tussen partijen betreft de door de man aan de vrouw verschuldigde partneralimentatie en de verdeling van de gemeenschappelijke vermogensbestanddelen van partijen.
5.2
De rechtbank heeft in eerste aanleg overwogen dat haar rechtsmacht toekomt ten aanzien van de haar voorgelegde verzoeken en voorts dat daarop Nederlands recht van toepassing is met uitzondering van de verdeling. Anders dan op het punt van de partneralimentatie hebben partijen ter zake van de verdeling uitdrukkelijk een rechtskeuze gemaakt voor de toepassing van Frans recht, waarbij partijen het er over eens zijn dat zij in afwijking van het Franse stelsel gemeenschappelijke eigendommen hebben. Het hof onderschrijft na ambtshalve toetsing de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de rechtsmacht. Ten aanzien van het toepasselijk recht zijn geen grieven opgeworpen, zodat het hof Nederlands recht zal toepassen op de alimentatiekwestie en Frans recht op de huwelijksgoederenkwestie. Dit laatste voor zover dat aan de orde komt nu het geschil van partijen op dit punt zich beperkt tot de verdeling van een gemeenschappelijke onroerende zaak c.a..
De partneralimentatie
5.3
Overeenkomstig artikel 1:157 lid 1 BW kan de rechter een gewezen echtgenoot ten laste van de andere echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud toekennen, indien deze niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven.
5.4
Gelet op de hoofdregel bedoeld in artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), eerste zinsnede, ligt het op de weg van de onderhoudsgerechtigde om te stellen en in geval van betwisting te bewijzen, dat behoefte bestaat aan een uitkering tot levensonderhoud van de andere echtgenoot. Gesteld noch gebleken is dat zich hier een uitzondering voordoet op de die hoofdregel.
5.5
De rechtbank heeft in dit verband in de bestreden beschikking het alimentatieverzoek van de vrouw afgewezen onder de overweging dat zij, gelet op het verweer van de man, haar behoefte onvoldoende heeft onderbouwd en ook de mate waarin zij met eigen inkomsten in haar behoefte kan voorzien. De door de vrouw overgelegde behoeftelijst is door de man betwist en door de vrouw niet onderbouwd. Ook heeft zij niet onderbouwd dat zij geen inkomen meer in Frankrijk heeft.
5.6
De vrouw merkt in haar beroepschrift onder meer op dat zij op korte termijn een juiste behoeftelijst met onderbouwing in het geding zal brengen en voorts dat indien van de hofnorm wordt uitgegaan voor de bepaling van haar behoefte, vast staat dat haar inkomsten onvoldoende zijn om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Uitgaande van het netto besteedbaar inkomen van partijen komt de vrouw op een behoefte van € 2.400,- netto per maand. De vrouw ontvangt thans naar eigen zeggen een WAO-uitkering van € 375,- per maand en is derhalve voor haar overige levensonderhoud volledig afhankelijk van gelden die haar ter leen worden verstrekt door vrienden en familie. Zij heeft wel een verzoek ingediend in Frankrijk tot verstrekking van een bijdrage maar daarop is volgens de vrouw nog niet beslist. Voorts heeft de vrouw onder meer gesteld dat de man in het bezit is van de gehele administratie en dat zij in de onderneming van de man (als secretaresse) heeft gewerkt, wat haar verdiencapaciteit negatief beïnvloed heeft.
5.7
De man betwist ook in hoger beroep dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage van de man in haar levensonderhoud. Hij wijst erop dat de vrouw de aangekondigde behoeftelijst niet in het geding heeft gebracht. Voor zover de vrouw heeft gesteld dat hij de administratie onder zich heeft gehouden, is dat volgens de man niet juist. De vrouw heeft gewoon haar eigen administratie, alsmede kleding en inboedel meegenomen en de man heeft keurig alle post voor de vrouw bewaard en afgegeven. Eveneens betwist de man dat voor de bepaling van de behoefte aansluiting kan worden gezocht bij de uitgaven tijdens het huwelijk en dat de vrouw werkzaam is geweest voor hem in de onderneming als secretaresse. De man merkt op dat de vrouw naar Frankrijk is vertrokken omdat zij daar een baan had gevonden en een arbeidscontract had. Dat de vrouw thans stelt dat zij niet kan werken in Frankrijk kan de man daarom niet volgen. Volgens de man heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd dat zij niet in haar levensonderhoud kan voorzien.
5.8
Het hof zal de beslissing van de rechtbank op het punt van de partneralimentatie bekrachtigen omdat de vrouw ook in hoger beroep heeft nagelaten haar stellingen met betrekking tot haar behoefte en behoeftigheid te voorzien van onderbouwing met relevante bescheiden. Zo ontbreken niet alleen de onderliggende stukken van de posten in de behoeftelijst(en) maar ook stukken met betrekking tot de recente gestelde inkomenssituatie van de vrouw, alsmede relevante gegevens met betrekking tot haar lasten en woon- en gezinssituatie. De in het beroepschrift aangekondigde nadere onderbouwing is uitgebleven en de door de vrouw voorgestane toepassing van de hofnorm biedt hier naar 's hofs oordeel geen uitkomst omdat ook na toepassing van de hofnorm inzage in de actuele situatie van de vrouw noodzakelijk is voor de vaststelling van een eventuele onderhoudsverplichting. Door niet ter zitting te verschijnen heeft de vrouw bovendien het hof de mogelijkheid onthouden om haar hierover te bevragen. Het hof laat een en ander voor rekening en risico van de vrouw. Aan bespreking van de draagkracht van de man komt het hof dus niet toe.
De afwikkeling van het huwelijkscontract: de wijze van verdeling
5.9
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank - voor zover hier van belang -de voormalige echtelijke woning van partijen aan de [a-straat] 92 te
[B] (en de daaraan verbonden hypothecaire lening bij de [a-bank] ) verdeeld. Deze verdeling houdt kort gezegd in dat de voormalige echtelijke woning aan de man wordt toegedeeld en dat ook de daaraan verbonden hypothecaire lening door de man wordt afgelost. Daarbij is bepaald dat de man de helft van de overwaarde aan de vrouw dient te voldoen waarbij is uitgegaan van een waarde van € 157.000,- overeenkomstig het door de man overgelegde taxatierapport, dat volgens de rechtbank door de vrouw onvoldoende is betwist. De kosten hiervan (o.a. notariskosten) dienen partijen ieder voor de helft te dragen, aldus de rechtbank in de bestreden beschikking.
5.1
In incidenteel appel heeft de man betoogd dat bij de vaststelling van de wijze van verdeling van de voormalige echtelijke woning tevens rekening dient te worden gehouden met de korting van € 42.625,- die partijen uit hoofde van de erfpachtovereenkomst hebben verkregen zijnde 25 % van de in die erfpachtovereenkomst vastgestelde onderhandse verkoopwaarde van het registergoed van € 170.500,-. De vrouw heeft de grief betwist.
5.11
Het hof kan de man volgen in zijn standpunt en overweegt daartoe het volgende. Uit de stukken blijkt dat partijen de woning hebben gekocht destijds voor € 127.875,- waarbij de verkoop heeft plaatsgevonden in de vorm van de vestiging van een erfpachtsrecht ten behoeve van partijen en ten laste van de woningcorporatie. De onderhandse verkoopwaarde van het registergoed is daarbij gesteld op € 170.500,- inclusief de afkoopsom van de canon voor de gehele duur van de erfpacht en daarop is een korting toegepast van 25% (€ 42.625,-). Uit de stukken is het hof voorts gebleken dat aan de verkoop door de woningcorporatie van de voormalige echtelijke woning van partijen enkele bijzondere voorwaarden zijn verbonden, de zogenoemde koopgarantbepalingen. Kort samengevat komen deze neer - voor zover hier van belang - op een terugkoopregeling met winst- en/of verliesdeling op grond waarvan de woning bij een voorgenomen vervreemding eerst aan de woningcorporatie te koop dient te worden aangeboden, tegen de verplichting tot terugkoop door de woningcorporatie. De waarde die daarbij geldt dient berekend te worden volgens de formule zoals die in de koopgarantbepalingen is opgenomen onder F onder 2 “Vaststelling Koopgarant-prijs bij terugkoop door Woningcorporatie”. Hierbij deelt de woningcorporatie in de winst respectievelijk het verlies door de marktontwikkelingen en moet de bij de koop aan partijen verleende korting worden verrekend. Op grond van het voorgaande is het hof met de man van oordeel dat bij de vaststelling van de wijze van verdeling van de voormalige echtelijke woning, en met name bij de vaststelling van de over- of onderbedelingssom, tevens rekening dient te worden gehouden met de hier bedoelde korting. Aangezien hier alleen de wijze van verdeling voorligt kan de precieze hoogte van de tussen partijen te verrekenen korting hier in het midden blijven.

6.De slotsom

6.1
Al hetgeen hiervóór is overwogen leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt, met verbetering van de gronden als hiervóór onder 5.11 vermeld, de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 23 februari 2015 voor zover aan dit hoger beroep onderworpen;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. A.R. van der Winkel en mr. M.P. den Hollander en is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2016 in bijzijn van de griffier.