ECLI:NL:GHARL:2016:4000

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
24 mei 2016
Zaaknummer
200.178.385
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie na echtscheiding en de beoordeling van behoefte en draagkracht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de partneralimentatie na echtscheiding. De partijen, een man en een vrouw, waren in 1991 getrouwd en zijn in 2012 gescheiden. Bij echtscheidingsconvenant was overeengekomen dat de man een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw zou betalen. De man verzocht het hof om deze alimentatie met terugwerkende kracht op nihil te stellen, omdat zijn inkomen was gedaald en hij niet in staat was om de alimentatie te betalen. De vrouw voerde verweer en vroeg het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek of dit verzoek af te wijzen.

Het hof heeft vastgesteld dat de door partijen bereikte overeenstemming over de alimentatie niet was gebaseerd op de wettelijke uitgangspunten van behoefte en draagkracht, maar was tot stand gekomen met het oog op de aanvraag van een bijstandsuitkering door de vrouw. Het hof heeft de verzoeken van de man afgewezen en geoordeeld dat er geen relevante wijziging van omstandigheden was die een herbeoordeling van de alimentatie rechtvaardigde. De man had een belastbaar inkomen van € 36.416,- in 2015, terwijl de behoefte van de vrouw aan alimentatie € 884,- netto per maand bedroeg. Het hof heeft de draagkracht van de man vastgesteld en geconcludeerd dat hij in staat was om een bijdrage van € 443,- per maand te betalen, maar dat dit niet leidde tot een verlaging van de alimentatie.

De beslissing van het hof houdt in dat de man zijn verzoek tot wijziging van de alimentatie niet kon onderbouwen met voldoende bewijs van gewijzigde omstandigheden. De proceskosten werden gecompenseerd, gezien de status van partijen als gewezen echtgenoten. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.178.385
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 274287)
beschikking van 24 mei 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.H. van Leur te Amstelveen,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.J.M. van Gruijthuijsen-van Gent te Zaltbommel.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 14 juli 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 12 oktober 2015;
- het verweerschrift, ingekomen op 23 november 2015;
- een journaalbericht van mr. Van Gruijthuijsen-van Gent van 14 april 2016 met bijlagen,
ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van mr. Van Leur van 15 april 2016 met bijlagen, ingekomen op
18 april 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 april 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat.
2.3
Artikel 1.4.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven luidt: “Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende. Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaande aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.”
2.4
Desgevraagd heeft mr. Gruijthuijsen-van Gent ter mondelinge behandeling meegedeeld dat zij voldoende heeft kennisgenomen van het journaalbericht van mr. Van Leur met bijlagen, ingekomen op 18 april 2016, dat zij zich voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en dat zij instemt met overlegging van die bijlagen zonder nadere maatregel van het hof. Het hof slaat daarom acht op dit journaalbericht met bijlagen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het op 6 december 1991 gesloten huwelijk van partijen is op 26 maart 2012 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [kind 1], geboren op [geboortedatum] 1992, en
- [kind 2], geboren op [geboortedatum] 1995.
3.3
Bij echtscheidingsconvenant, door partijen ondertekend op 19 december 2011, zijn partijen ten aanzien van de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en voor zover hier van belang het volgende overeengekomen:
“2.1
Gelet op de inkomenspositie van de man ten tijde van het ondertekenen van dit convenant en de daaruit voortvloeiende draagkracht enerzijds zoals blijkt uit bijgevoegde draagkrachtberekening en op de behoefte van de vrouw gebaseerd op de welstand ten tijde van het huwelijk en de eveneens bijgevoegde draagkracht- en of behoefteberekening en de eigen inkomsten anderzijds, zal de man vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 409 bruto, welk bedrag bij vooruitbetaling maandelijks aan haar zal worden voldaan.
De in artikel 2.1 bepaalde alimentatie zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW, voor het eerst per 1 januari 2013.”
Na indexering bedraagt de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw € 423,05 per maand in 2015 en € 428,55 per maand in 2016.
3.4
Bij echtscheidingsbeschikking van 14 maart 2012 heeft de rechtbank Amsterdam bepaald dat de regelingen, zoals neergelegd in het echtscheidingsconvenant, deel uitmaken van die beschikking.
3.5
Bij de bestreden beschikking van 14 juli 2015 heeft de rechtbank het verzoek van de man om de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 14 maart 2012 in die zin te wijzigen dat zijn bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 oktober 2014 op nihil wordt gesteld afgewezen.
3.6
Het belastbaar inkomen van de man bedroeg in 2015 blijkens de jaaropgave van dat jaar € 36.416,-.
3.7
De lasten van de man bedroegen in 2015, voor zover in hoger beroep niet in geschil, per maand:
- € 1.257,83 aan hypotheekrente;
- € 189,- aan premie levensverzekering gekoppeld aan de hypotheek;
(bestaande uit € 164,- en € 25,- overlijdensrisicoverzekering)
- € 95,- aan overige eigenaarslasten;
- € 121,25 aan ziektekosten in 2015:
- € 129,- premie basisverzekering ZVW,
- € 31,25 eigen risico,
verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW
van € 39,- voor een alleenstaande.
Het eigenwoningforfait van de woning bedroeg in 2015 € 1.538,- per jaar.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (verder ook: partneralimentatie).
4.2
De man is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op de woonlasten van de man en de rentebetaling en aflossing op een door de man bij zijn ex-partner aangegane lening.
De man verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 14 maart 2012 in die zin te wijzigen dat de partneralimentatie met ingang van 1 oktober 2014 op nihil wordt gesteld.
4.3
De vrouw voert verweer. Zij verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel zijn verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, alsmede de man te veroordelen in de kosten van beide instanties.
4.4
Ter mondelinge behandeling hebben partijen verzocht een tussen hen bereikte overeenstemming in de te geven beschikking vast te leggen. Omdat is komen vast te staan dat bedoelde overeenstemming niet was gebaseerd op de wettelijke uitgangspunten van behoefte en draagkracht, maar was tot stand gekomen met het oog op de aanvraag van een bijstandsuitkering door de vrouw, zal het hof dit verzoek afwijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In de eerste plaats is aan de orde of zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW).
5.2
Voor zover de vrouw stelt dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek in hoger beroep omdat hij wijzigingen aanvoert die in eerste aanleg niet aan de orde waren, overweegt het hof als volgt. Nu de man in eerste aanleg heeft aangevoerd dat sprake is van een wijziging van omstandigheden erin bestaande, dat zijn inkomen aanzienlijk is gedaald, is sprake van een wijziging van omstandigheden die een hernieuwde beoordeling van behoefte en draagkracht rechtvaardigt. Dat de relatie van de man na ommekomst van de bestreden beschikking is geëindigd doet hieraan niet af, maar die omstandigheid zal door het hof in de beoordeling worden betrokken, in die zin dat wordt uitgegaan van de meest recente feiten en omstandigheden.
5.3
In hoger beroep is niet in geschil dat de behoefte van de vrouw aan partneralimentatie € 884,- netto per maand bedraagt.
5.4
De man stelt dat zijn draagkracht niet toereikend is om enige partneralimentatie te betalen. De vrouw betwist dat.
5.5
De rechter die beslist op een verzoek tot wijziging van een eerder vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud, zal in het algemeen een behoedzaam gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid de wijziging te laten ingaan op een voor zijn uitspraak gelegen datum, in het bijzonder indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde in verband met een daardoor in het leven geroepen verplichting tot terugbetaling van hetgeen in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald of verhaald. Deze behoedzaamheid geldt ook voor de rechter in hoger beroep die met ingang van een voor zijn uitspraak gelegen datum een zodanige wijziging brengt in de door de eerste rechter vastgestelde of gewijzigde bijdrage dat zij kan leiden tot hetzelfde gevolg. Dit brengt mee dat de rechter naar aanleiding van hetgeen partijen hebben aangevoerd, zal moeten beoordelen of, en zo ja in hoeverre, in redelijkheid van de onderhoudsgerechtigde terugbetaling kan worden verlangd van hetgeen in overeenstemming met zijn/haar behoefte aan levensonderhoud reeds is uitgegeven en, indien dit naar zijn oordeel het geval is, van zijn beoordeling rekenschap moeten geven in de motivering (HR 21 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB4757). Of de rechter die in hoger beroep alsnog een verzoek tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage afwijst/verlaagt op de grond dat, anders dan de rechter in eerste aanleg heeft geoordeeld, van behoeftigheid geen sprake is (geweest)/de behoeftigheid lager wordt vastgesteld, gehouden is te motiveren waarom van de verzoeker kan worden verlangd dat hetgeen aan onderhoudsbijdragen voldaan is, geheel/ten dele wordt terugbetaald, hangt af van de omstandigheden van het geval (HR 10 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9077).
5.6
Het hof hanteert als ingangsdatum van een mogelijke wijziging van de onderhoudsverplichting van de man de datum van indiening van het verzoekschrift, 24 november 2014, nu de vrouw vanaf dat moment rekening heeft kunnen houden met een eventuele verlaging van de partneralimentatie.
5.7
Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.6 en 3.7 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
5.8
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man houdt het hof rekening met de verschuldigde premieheffing en de inkomstenbelasting. De man heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
5.9
Nu het de vaststelling van de draagkracht van de man voor de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw betreft, houdt het hof evenals de rechtbank, rekening met de norm voor een alleenstaande en, nu hiertegen door partijen geen grief is opgeworpen, een draagkrachtpercentage van 45.
5.1
Ten aanzien van de woonlasten van de man overweegt het hof als volgt. Ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man verklaard dat zijn relatie in augustus 2015 is geëindigd, zodat hij vanaf dat moment niet langer zijn woonlasten kan delen. Het hof gaat daarom met ingang van augustus 2015 bij de berekening van de draagkracht van de man uit van zijn volledige woonlasten. Tot en met juli 2015 rekent het hof, evenals de rechtbank, 25% van de woonlasten toe aan de toenmalige partner van de man.
5.11
De man stelt voorts dat hij € 40.000,- heeft geleend van zijn toenmalige partner om zijn woning te verbouwen dan wel renoveren. Hierdoor zijn de woonlasten van de man met ingang van 1 december 2014 verhoogd met € 485,31 per maand. De vrouw meent dat de man de noodzaak van de verbouwing dan wel renovatie niet heeft aangetoond, maar nu de man ter mondelinge behandeling onweersproken heeft verklaard dat sprake was van lekkage en ander achterstallig onderhoud zal het hof de woonlasten van de man met het bedrag van € 485,31 per maand vermeerderen.
5.12
Partijen zijn voorts verdeeld of een korting wegens onredelijke woonlasten moet worden toegepast op de woonlasten van de man. Of de (netto) woonlast redelijk is, hangt onder andere af van de hoogte van het netto besteedbaar inkomen. Een maximum netto woonlast van één derde van het netto besteedbaar inkomen wordt in dit kader redelijk geacht. Het netto besteedbaar inkomen wordt hierbij berekend zonder dat rekening is gehouden met het belastingvoordeel wegens betaling van lasten die verband houden met de eigen woning.
5.13
Het netto besteedbaar inkomen van de man exclusief het belastingvoordeel bedraagt € 2.214,- per maand en leidt tot een maximum bedrag van de woonlast van € 738,- per maand. Tot en met juli 2015 bedroeg de totale woonlast van de man na aftrek van het belastingvoordeel en na aftrek van de bijdrage van de toenmalige partner € 1.044,- per maand, zodat een korting wegens een onredelijke woonlast van € 306,- per maand dient plaats te vinden. Met ingang van augustus 2015 bedraagt de totale woonlast na aftrek van het belastingvoordeel van de man € 1.527,- per maand, zodat een korting van € 789,- per maand dient plaats te vinden.
5.14
Anders dan de vrouw is het hof ten slotte van oordeel dat van de meerderjarige bij de man inwonende kinderen niet verwacht kan worden dat zij een bijdrage leveren in de woonlasten, temeer nu niet is gebleken dat zij in hun eigen levensonderhoud voorzien.
5.15
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties hiervan heeft de man met ingang van 24 november 2014 draagkracht voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 443,- per maand.
Omdat de man niet slechter mag worden van zijn hoger beroep, waarin hij verzoekt de partneralimentatie op een lager bedrag dan € 409,- per maand (na indexering € 423,05 per maand in 2015 en € 428,55 per maand in 2016) vast te stellen, zal het hof het verzoek in hoger beroep van de man afwijzen.

6.De slotsom

6.1
Het hof zal het verzoek in hoger beroep van de man afwijzen.
6.2
De vrouw verzoekt het hof de man te veroordelen in de proceskosten van beide instanties. Het hof zal evenwel de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft. Gelet op de uitkomst van deze procedure - en bij gebreke van een door de vrouw ingesteld incidenteel hoger beroep - zal het hof het verzoek van de vrouw met betrekking tot de proceskosten in eerste aanleg afwijzen.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft twee berekeningen van de draagkracht van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
wijst het verzoek in hoger beroep van de man af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.P.M. van den Dungen, A. Smeeïng-van Hees en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 24 mei 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.