Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige zoon. De vader, [appellant], heeft in eerste aanleg een veroordeling gekregen om de omgangsregeling na te komen, waarbij hij verplicht was om zijn zoon eenmaal per veertien dagen te zien. De voorzieningenrechter had een dwangsom van € 50,- per keer opgelegd voor het geval de vader deze regeling niet zou naleven, met een maximum van € 500,-. De vader is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing, waarbij hij de vernietiging van het vonnis en de afwijzing van de vordering van de moeder, [geïntimeerde], heeft gevorderd.
Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze in het vonnis van de rechtbank zijn beschreven. De vader en de moeder hebben samen een zoon, die bij de moeder woont. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader zijn zoon om de veertien dagen zou zien, maar de vader heeft aangegeven deze regeling niet te willen naleven. Het hof heeft de grieven van de vader beoordeeld en geconcludeerd dat het belang van het kind voorop staat. De vader heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die zouden rechtvaardigen dat hij niet aan de omgangsregeling kan voldoen.
Uiteindelijk heeft het hof de grieven van de vader verworpen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. De vader is verplicht om de omgangsregeling na te komen, en de opgelegde dwangsom blijft van kracht. Het hof heeft geen kostenveroordeling uitgesproken, aangezien de moeder niet is verschenen tijdens de procedure.