ECLI:NL:GHARL:2016:4098

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
26 mei 2016
Zaaknummer
200.185.088/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot gesloten plaatsing van een minderjarige in jeugdhulp

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten plaatsing van een minderjarige, aangeduid als [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter aangevochten, waarin machtiging was verleend voor de gesloten jeugdhulp van [de minderjarige]. De moeder heeft ter zitting haar verzoek gehandhaafd en verzocht om aanhouding van de beslissing tot de uitkomsten van de prescreening van de tante van [de minderjarige] bekend zijn. Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de noodzaak van de gesloten plaatsing en de ontwikkeling van [de minderjarige] sinds de eerdere plaatsingen.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderrechter terecht heeft geoordeeld dat er ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen zijn die de ontwikkeling van [de minderjarige] ernstig belemmeren. De moeder heeft aangegeven dat [de minderjarige] in het verleden is gesloten geplaatst vanwege middelengebruik en agressief gedrag. Na een eerdere thuisplaatsing is [de minderjarige] teruggevallen in oud gedrag, wat heeft geleid tot een nieuwe gesloten plaatsing. Het hof heeft in zijn tussenbeschikking van 15 maart 2016 positieve ontwikkelingen opgemerkt, maar benadrukt dat de zorgen over [de minderjarige] nog steeds aanwezig zijn.

De jeugdzorgwerker heeft ter zitting toegelicht dat er stappen worden ondernomen om een netwerkplaatsing bij de tante van [de minderjarige] te realiseren, maar dat de behandeling in het Behandelcentrum eerst moet worden afgerond. Het hof heeft geconcludeerd dat de gronden voor de gesloten uithuisplaatsing tot 23 juni 2016 nog steeds aanwezig zijn en heeft de bestreden beschikking bekrachtigd. De beslissing is genomen in het belang van [de minderjarige], zodat hij kan profiteren van de geboden hulpverlening en structuur.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.185.088/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/402504/ JL RK 15-738)
beschikking van de familiekamer van 24 mei 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.F.P. Scheele, kantoorhoudend te [F] ,
tegen
de gecertificeerde instelling Samen Veilig Flevoland,
kantoorhoudend te Almere,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de minderjarige],
geboren te [A] [in] 1999,
verder te noemen: [de minderjarige] ,
verblijvend in het [B] te [C] ,
verder te noemen: het Behandelcentrum,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft op 15 maart 2016 een tussenbeschikking gegeven.
1.2
Ter griffie van het hof is nadien binnengekomen:
- een journaalbericht d.d. 16 maart 2016 van mr. Scheele met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank;
- een faxbericht d.d. 3 mei 2016 van de GI.
1.3
Op 10 mei 2016 heeft een nadere mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Scheele;
- namens de GI: de heer [D] ;
- [de minderjarige] , bijgestaan door mr. De Gruijl.
Tevens is als toehoorder ter zitting aanwezig geweest de zuster van [de minderjarige] , [E] .
1.4
De moeder heeft ter zitting haar primaire verzoek gehandhaafd en subsidiair verzocht de beslissing aan te houden tot de uitkomsten van de prescreening van de tante van [de minderjarige] in [F] bekend zijn. Meer subsidiair heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover het de daarbij verleende machtiging gesloten jeugdhulp betreft, maar daarbij te overwegen dat toegewerkt moet blijven worden aan een plaatsing van [de minderjarige] bij zijn tante in [F] vóór afloop van de verlenging gesloten uithuisplaatsing te weten vóór 23 juni 2016.

2.De verder motivering van de beslissing

2.1.
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de vraag of de kinderrechter terecht en op goede gronden machtiging heeft verleend om [de minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp te doen opnemen en te doen verblijven en of deze gronden ook tot 23 juni 2016 nog aanwezig zijn.
2.2.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
2.3.
Het hof is van oordeel dat uit de overgelegde stukken blijkt dat ten tijde van de bestreden beschikking aan de hiervoor vermelde gronden van artikel 6.1.2 lid 2 Jw was voldaan en dat ook in de periode tot 23 juni 2016 nog aan die gronden is voldaan.
2.4.
Uit de overgelegde stukken is het hof gebleken dat [de minderjarige] in 2014 gesloten is geplaatst omdat er ernstige zorgen over hem waren over onder meer middelengebruik (blowen), zelfbepalend gedrag en agressie jegens zijn moeder. [de minderjarige] is daarvoor tot 17 juli 2015 behandeld bij het Behandelcentrum en is op 17 juli 2015 weer thuis geplaatst. Na zijn thuisplaatsing is [de minderjarige] in zeer korte tijd teruggevallen in zijn oude gedrag, waarna hij in september 2015 opnieuw gesloten is geplaatst in [G] . Hij is vervolgens meermalen weggelopen uit die gesloten instelling, waarbij hij de laatste keer zelfs volledig uit beeld is verdwenen voor een periode van ongeveer twee maanden.
2.5.
Het hof heeft in zijn tussenbeschikking van 15 maart 2016 overwogen dat inmiddels sprake is van een positieve ontwikkeling. [de minderjarige] is weer in het vizier van de GI gekomen, verblijft sindsdien ononderbroken in het Behandelcentrum en heeft een nieuwe jeugdzorgwerker, met wie zowel [de minderjarige] als de bij [de minderjarige] betrokken familieleden een goede verstandhouding hebben en die, indien [de minderjarige] voldoende resultaten boekt binnen zijn behandeling bij het Behandelcentrum, wenst toe te werken naar een netwerkplaatsing van [de minderjarige] bij zijn tante in [F] . Het hof heeft in de tussenbeschikking overwogen dat de positieve ontwikkelingen nog zeer pril zijn en dat het gelet op [de minderjarige] voorgeschiedenis van groot belang geacht wordt dat [de minderjarige] laat zien dat de door hem recent ingezette opwaartse lijn bestendig is en dat hij zich ten volle zal blijven inzetten voor de vastgestelde behandeldoelen. Het hof heeft de GI in de tussenbeschikking verzocht om onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheden van [de minderjarige] tante om [de minderjarige] op te vangen en om te onderzoeken wat nodig is om een plaatsing van [de minderjarige] bij zijn tante succesvol te laten verlopen.
2.6.
Uit de brief van de GI van 3 mei 2016 en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat inmiddels door de GI een veiligheidslijst is gemaakt ten aanzien van plaatsing van [de minderjarige] bij zijn tante. [de minderjarige] is de afgelopen periode drie keer op verlof geweest bij zijn tante, waarbij hij de laatste keer daar twee nachten heeft geslapen. De benodigde netwerkscreening heeft door omstandigheden aan de zijde van de pleegzorgorganisatie nog niet plaatsgevonden. Wel is door de GI al enig onderzoek verricht naar wat nodig is om een plaatsing van [de minderjarige] bij zijn tante succesvol te laten verlopen. Er zijn twee scholen benaderd, die hebben aangegeven dat [de minderjarige] bij hen terecht kan.
2.7.
De jeugdzorgwerker heeft ter zitting toegelicht dat de komende tijd zal worden benut om alsnog de netwerkscreening van [de minderjarige] tante te laten plaatsvinden, duidelijk te krijgen welke ambulante hulpverlening in [F] voor [de minderjarige] kan worden ingezet en verder uit te werken hoe [de minderjarige] zijn dagen zal gaan invullen. Het hof staat achter deze door de GI, in samenspraak met [de minderjarige] en de bij hem betrokken familieleden, ingeslagen weg. Het hof ziet echter geen aanleiding om de machtiging gesloten jeugdzorg thans reeds te beëindigen, zoals door de moeder primair is verzocht. Gelet op de ernst en de duur van de zorgen over [de minderjarige] acht het hof het een te groot risico om [de minderjarige] reeds vóór de zomervakantie bij zijn tante te plaatsen. Juist de zomervakantie, waarin geen vaste structuur van school bestaat, vormt naar het oordeel van het hof een reëel risico voor [de minderjarige] op terugval, zoals ook in de zomer van 2015 na de thuisplaatsing bij de moeder is gebeurd. Het hof is van oordeel dat [de minderjarige] zijn behandeling in het Behandelcentrum dient af te ronden alvorens van een plaatsing bij zijn tante sprake kan zijn. De jeugdzorgwerker heeft ter zitting naar voren gebracht dat de behandeling die [de minderjarige] in het Behandelcentrum krijgt naar verwachting in het najaar zal zijn afgerond. Indien [de minderjarige] op dat moment de door hem ingezette positieve ontwikkelingen nog altijd heeft kunnen voortzetten, kan op dat moment sprake zijn van een plaatsing van [de minderjarige] bij zijn tante. Het hof heeft bij dit oordeel in aanmerking genomen dat het gedrag van [de minderjarige] op het Behandelcentrum in de afgelopen periode niet onberispelijk is geweest. Zo is hij in de periode na de bestreden beschikking maar liefst zesmaal positief getest op drugs. Ook hebben zich een aantal, in ernst variërende, incidenten met [de minderjarige] op de behandelgroep voorgedaan en is hij na het laatste verlof bij zijn tante te laat op het Behandelcentrum teruggekeerd. De gronden voor een gesloten uithuisplaatsing zijn gelet op al het vorenstaande naar het oordeel van het hof in elk geval in de periode waarover het hof thans heeft te oordelen nog onverkort aanwezig. Het hof acht het voor [de minderjarige] van belang dat hij de komende periode nog ten volle profiteert van de binnen de gesloten jeugdhulp geboden hulpverlening, structuur en duidelijkheid, ten einde de overgang naar een plaatsing bij zijn tante de grootst mogelijke kans van slagen te geven.
2.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen. Het hof ziet geen aanleiding om de beslissing aan te houden in afwachting van de uitkomsten van de prescreening van de tante van [de minderjarige] , zoals subsidiair door de moeder is verzocht. De uitkomst van deze prescreening maakt het oordeel van het hof dat de gronden van artikel 6.1.2 lid 2 Jw in elk geval tot 23 juni 2016 aanwezig zijn niet anders.
2.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.

3.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad,
van 22 december 2015.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. A.W. Beversluis en mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 24 mei 2016 in bijzijn van de griffier.