ECLI:NL:GHARL:2016:4449

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2016
Publicatiedatum
6 juni 2016
Zaaknummer
200.170.433/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van gemeenschappelijke vermogensbestanddelen en partneralimentatie in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is er een hoger beroep ingesteld door de man tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland inzake de verdeling van gemeenschappelijke vermogensbestanddelen en de vaststelling van partneralimentatie. De man en de vrouw, die in 2000 zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, zijn in 2015 gescheiden. De rechtbank had bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw moest betalen en had de wijze van verdeling van de woning en de vermogensrekening vastgesteld. De man verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en de partneralimentatie op nihil vast te stellen, terwijl de vrouw in incidenteel hoger beroep ging en een hogere alimentatie vroeg.

Het hof heeft de procedure en de feiten in eerste aanleg in overweging genomen, evenals de ingediende stukken en de mondelinge behandeling. Het hof oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was en dat het recht van Benin van toepassing was op de verdeling van de goederen. Het hof heeft het verzoek van de vrouw om de woning onverdeeld te laten, afgewezen, omdat het belang van de man om tot een onmiddellijke verdeling te komen zwaarder woog. De partneralimentatie werd vastgesteld op € 1.430,- per maand, met terugwerkende kracht tot de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De beschikking van de rechtbank werd in grote lijnen bekrachtigd, maar de alimentatie werd verlaagd. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Zwolle
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.170.433/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/365132 / FL RK 14-603)
beschikking van 2 juni 2016
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. I.R. Feddema te Amsterdam,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.E. van der Meer te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 6 maart 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 13 mei 2015;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep, tevens wijzigingsverzoek in hoger beroep, ingekomen op 6 juli 2015;
- het journaalbericht van mr. Feddema van 2 juli 2015 met bijlagen, ingekomen op 6 juli 2015;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 17 augustus 2015;
- het journaalbericht van mr. S.J. Kerbusch (waarnemer voor mr. Van der Meer) van 13 november 2015 met bijlagen, ingekomen op 16 november 2015;
- het journaalbericht van mr. Feddema van 13 november 2015 met bijlagen, ingekomen op 17 november 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 november 2015 plaatsgevonden te Zwolle. Verschenen zijn de man, bijgestaan door mr. Feddema, en de vrouw, bijgestaan door mr. Kerbusch (waarnemer van mr. Van der Meer).
2.3
Namens de man is ter zitting, met instemming van het hof en gehoord de wederpartij, zijn salarisspecificatie van november 2015 in het geding gebracht.

3.De vaststaande feiten

3.1
De man en de vrouw zijn [in] 2000 te [B] (Benin) onder het maken van huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Het huwelijk is [in] 2015 ontbonden door inschrijving van de bestreden beschikking van 6 maart 2015, waarbij tevens de echtscheiding is uitgesproken, in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2002 (verder te noemen: [de minderjarige1] ) en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2006 (verder te noemen: [de minderjarige2] ).
Bij de bestreden beschikking is (onder meer) bepaald dat de man met ingang van 6 maart 2015 dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van deze kinderen met een bedrag van € 418,- per kind per maand.
3.3
De man heeft de Nederlandse en de Beninse nationaliteit. De vrouw heeft de Nederlandse en de Iraanse nationaliteit.
3.4
Bij beschikking van 26 mei 2014 heeft de rechtbank voor de duur van de echtscheidingsprocedure bepaald dat de man met ingang van 1 mei 2014 dient bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 2.213,- bruto per maand.
3.5
De vrouw heeft in eerste aanleg, voor zover hier van belang, (na wijziging) verzocht:
- de wijze van verdeling van de woning gelegen te [A] aan de [a-straat] 103 (hierna: de woning) en de vermogensrekening bij [a-bank] N.V. met nummer [000000] (hierna: de vermogensrekening) als volgt vast te stellen:
a. te bepalen dat de woning aan de vrouw zal worden toegedeeld voor een
bedrag van € 195.000,-, waarbij het aandeel van de man in de woning aan de vrouw zal worden overgedragen voor een bedrag van € 97.500,-, onder de voorwaarden dat:
(1) de vrouw de financiering van de woning rond krijgt,
(2) de vrouw de op de woning rustende hypotheekschuld bij [C] N.V. als eigen schuld en voor eigen rekening zal voldoen, en
(3) de man de helft van de onderwaarde van de woning aan de vrouw op het moment van notariële overdracht aan haar zal vergoeden, waarbij onder onderwaarde wordt verstaan de waarde van de woning van € 195.000,- minus de op de woning rustende hypotheekschuld bij [C] N.V., te vermeerderen met de waarde van de vermogensrekening, waarbij zowel voor de hypotheekschuld als voor de vermogensrekening als peildatum zal worden genomen de datum waarop de woning notarieel aan de vrouw wordt overgedragen;
b. te bepalen dat de vermogensrekening op naam van de vrouw zal worden gesteld en dat de waarde van deze rekening per peildatum notariële overdracht van de woning aan de vrouw aan haar zal toekomen en te bepalen dat de man op eerste verzoek aan deze wijziging van de tenaamstelling zijn medewerking zal verlenen en daartoe alles zal doen wat [a-bank] N.V. noodzakelijk acht;
c. indien de vrouw de financiering van de woning niet rond kan krijgen, te bepalen dat de woning zal worden verkocht en geleverd aan een derde, in welk kader partijen makelaar [D] Makelaars, kantoorhoudende te [A] aan de [b-straat] 124 opdracht zullen geven om de verkoop ter hand te nemen, en dat partijen na levering aan een derde ieder de helft van de mogelijke restschuld als eigen schuld en voor eigen risico zullen voldoen, dan wel de mogelijke netto verkoopopbrengst bij helfte zullen delen, waarbij onder restschuld/opbrengst wordt verstaan de verkoopopbrengst na aftrek van de verkoopkosten en de hypothecaire schuld waarbij rekening wordt gehouden met het saldo van de vermogensrekening;
d. te bepalen dat de man als vergoeding voor de taxatiekosten die de vrouw heeft voldaan een bedrag van € 147,50 aan de vrouw zal voldoen;
- te bepalen dat de man ter zake van de door hem te leveren bijdrage in de lasten van de woning over de periode van 1 mei 2014 tot 1 december 2014 een bedrag van
€ 4.361,- aan de vrouw zal voldoen, te vermeerderen vanaf 1 december 2014 met een bedrag van € 474,- per maand ter zake van de aftrekbare hypotheekrente, een bedrag van € 101,- per maand ter zake van de niet-aftrekbare hypotheekrente en een bedrag van € 48,- per maand ter zake van de eigenaarslasten;
- te bepalen dat de man dient bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw:
- totdat de woning notarieel aan de vrouw is overgedragen, of aan een derde is geleverd, en zolang de man de helft van de aan deze woning verbonden lasten voldoet, met een bedrag van € 3.538,- bruto per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht;
- nadat de woning notarieel aan de vrouw is overgedragen, of aan een derde is geleverd, met een bedrag van € 3.833,- bruto per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
3.6
De man heeft verweer gevoerd.
3.7
De rechtbank heeft in de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden beschikking, voor zover hier van belang:
- de wijze van verdeling gelast overeenkomstig het (gewijzigde) verzoek van de vrouw, samengevat inhoudende dat de wijze van verdeling, voor zover hier van belang, is gelast als volgt:
- de woning wordt toegedeeld aan de vrouw tegen een waarde van € 195.000,-, onder de verplichting voor haar om de hypothecaire schuld aan [C] N.V. als eigen schuld en voor eigen rekening te voldoen, onder de verplichting voor de man om de helft van de onderwaarde van de woning op het moment van notariële overdracht aan de vrouw te voldoen, waarbij onder onderwaarde wordt verstaan de waarde van de woning van € 195.000,- minus de hypotheekschuld aan [C] N.V., te vermeerderen met de waarde van de vermogensrekening;
- de vermogensrekening wordt toegedeeld aan de vrouw en op haar naam gesteld;
- indien de vrouw de financiering van de woning niet rond kan krijgen zal de woning worden verkocht en geleverd aan een derde;
- bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een bijdrage in de
kosten van levensonderhoud van de vrouw dient te voldoen van € 1.831,- per maand tot de datum dat de woning notarieel aan de vrouw of aan een derde is overgedragen en zolang de man de helft van de aan deze woning verbonden lasten voldoet, en een bijdrage van € 2.408,- per maand met ingang van de datum dat de woning notarieel aan de vrouw of aan een derde is overgedragen;
- bepaald dat de man ter zake van de door hem te leveren bijdrage in de lasten van de echtelijke woning over de periode 1 mei 2014 tot 1 december 2014 een bedrag van
€ 4.361,- aan de vrouw zal voldoen, te vermeerderen vanaf 1 december 2014 met een bedrag van € 474,- per maand ter zake van de aftrekbare hypotheekrente, een bedrag van € 101,- per maand ter zake van de niet-aftrekbare hypotheekrente en een bedrag van € 48,- per maand ter zake van de eigenaarslasten.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is, naar het hof begrijpt:
- de bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw;
- de (wijze van) verdeling van de volgende gemeenschappelijke vermogensbestanddelen:
- de woning;
- de hypotheekschuld bij [C] N.V. (verder te noemen: de hypotheekschuld);
- de vermogensrekening;
- de draagplicht voor de aan de woning verbonden lasten.
4.2
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof die beschikking te vernietigen voor zover het de daarbij vastgestelde partneralimentatie betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
- primair de partneralimentatie op nihil vast te stellen en te bepalen dat de man zodra hij een bonus ontvangt hij de helft van de netto bonus aan de vrouw dient te voldoen;
- subsidiair te bepalen dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand dient bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 1.430,- per maand;
- meer subsidiair een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw vast te stellen die het hof in goede justitie juist acht.
4.3
De vrouw is op haar beurt met drie grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de daarbij vastgestelde partneralimentatie, de daarbij gelaste wijze van verdeling van de woning en de daaraan gekoppelde vermogensrekening bij [a-bank] , en voor zover het betreft de beslissing over de draagplicht voor de aan de woning verbonden lasten, en in zoverre opnieuw beschikkende:
I de bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw vast te stellen op een bedrag van € 3.039,- bruto per maand, althans op een zodanig bedrag als het hof juist acht;
II te bepalen dat de woning, alsmede de aan de op deze woning rustende hypotheek gekoppelde vermogensrekening onverdeeld zullen blijven gedurende een periode van drie jaar, althans een verdelingsvordering/-verzoek uit te sluiten voor een periode van drie jaar, althans gedurende een termijn die het hof juist acht, en - zo blijkt uit de brief van mr. Kerbusch van 13 november 2015 - te bepalen dat gedurende deze periode de vrouw met de kinderen het uitsluitend gebruik van de woning heeft;
III te bepalen dat de man ter zake van de door hem te leveren bijdrage in de lasten van de woning over de periode van 1 mei 2014 tot 1 december 2014 een bedrag van € 4.361,- aan de vrouw zal voldoen, te vermeerderen vanaf 1 december 2014 met een bedrag van € 474,- per maand ter zake van de aftrekbare hypotheekrente, een bedrag van € 101,- per maand ter zake van de niet-aftrekbare hypotheekrente en een bedrag van € 48,- per maand ter zake van de eigenaarslasten, tot aan het moment dat de partneralimentatie van kracht wordt;
IV te bepalen dat de man de proceskosten in beide instanties zal voldoen.
4.4
De man heeft in het incidenteel hoger beroep verweer gevoerd en geconcludeerd tot
- kort weergegeven - afwijzing van het verzoek in hoger beroep van de vrouw, daaronder begrepen de door haar verzochte proceskostenveroordeling te zijnen nadele.

5.De motivering van de beslissing

Verdeling gezamenlijke vermogensbestanddelen
Rechtsmacht
5.1
De Nederlandse rechter is bevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen.
Toepasselijk recht
5.2
De rechtbank heeft geoordeeld dat op de verdeling van de goederen die partijen gezamenlijk in eigendom hebben het recht van Benin van toepassing is. Nu tegen dit oordeel van de rechtbank geen grief is gericht, is het hof aan dit oordeel van de rechtbank gebonden (vgl. HR 31 mei 2002, NJ 2003/344) en dient het recht van Benin te worden toegepast.
5.3
Tussen partijen is niet in geschil dat zij op grond van hun huwelijkse voorwaarden, die een scheiding van boedel inhouden, slechts gehouden zijn tot verdeling van de goederen die zij gezamenlijk in eigendom hebben.
5.4
De rechtbank heeft aan de hand van artikel 5 van de huwelijkse voorwaarden van partijen en naar het recht van Benin, waarbij artikel 188 van de Franse Code du droit des personnes et de la famille leidend is geweest, vastgesteld dat tussen partijen, voor zover in hoger beroep van belang, de volgende vermogensbestanddelen gemeenschappelijk zijn:
- de woning;
- de hypotheekschuld;
- de vermogensrekening.
Door partijen is geen grief tegen dit oordeel van de rechtbank gericht. De vrouw heeft ten
aanzien van de verdeling van de gemeenschappelijke vermogensbestanddelen één grief
opgeworpen. De vrouw stelt zich op het standpunt dat bovengenoemde
vermogensbestanddelen ingevolge het bepaalde in artikel 3:178 lid 3 Burgerlijk Wetboek
(BW) voor een termijn van drie jaar onverdeeld dienen te blijven.
5.5
Zoals hiervoor overwogen is in casu het recht van Benin van toepassing en niet het Nederlandse recht. Het hof wil er in het voordeel van de vrouw van uitgaan dat het recht van Benin een met artikel 3:178 lid 3 BW corresponderende bepaling kent en zal het verzoek van de vrouw aan de hand van de maatstaf van artikel 3:178 lid 3 BW beoordelen.
* Het verzoek tot het onverdeeld laten van vermogensbestanddelen (de eerste grief in het
incidenteel hoger beroep)
5.6
Ingevolge artikel 3:178 lid 3 BW kan indien de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van één of meer deelgenoten aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend, de rechter voor wie een verzoek tot verdeling aanhangig is, op verlangen van een deelgenoot een of meermalen, telkens voor ten hoogste drie jaren, een verzoek tot verdeling uitsluiten.
5.7
De vrouw heeft het hof verzocht te bepalen dat de woning onverdeeld zal blijven gedurende een termijn van drie jaren, waarbij aan de vrouw het alleengebruik van de woning toekomt en zij ook de lasten van de woning en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening voor haar rekening zal nemen. De vrouw voert daartoe aan dat zij nu de man zijn aandeel in de waarde niet kan of wil overnemen, niet in staat is de woning over te nemen en dat verkoop van de woning - en een daarmee samenhangende verhuizing naar een duurdere huurwoning - niet in het belang van de kinderen moet worden geacht. De man heeft dit verzoek van de vrouw gemotiveerd betwist.
5.8
Het hof wijst het verzoek van de vrouw af. Het is voor de kinderen én partijen van belang dat de echtscheiding op afzienbare termijn wordt afgerond, of dit er nu toe leidt dat de vrouw de woning overneemt - waarvan ter zitting onduidelijk is gebleven of dit tot de mogelijkheden behoort - of dat de woning aan een derde wordt verkocht. Voor zover de vrouw verwacht dat partijen over een paar jaar een hogere verkoopopbrengst (en daarmee een lagere onderwaarde) kunnen realiseren, is die verwachting zo onzeker (want ook afhankelijk van toekomstige ontwikkelingen op de woningmarkt) dat deze niet tot toewijzing van haar verzoek kan leiden, mede in het licht van het belang van de man om uit de onverdeeldheid te geraken. Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het belang van de vrouw om van de woning gebruik te kunnen blijven maken niet aanmerkelijk groter is dan het belang van de man om tot een onmiddellijke verdeling te komen. De eerste grief van de vrouw faalt derhalve.
5.9
Nu door partijen overigens geen grieven zijn gericht tegen de door de rechtbank gelaste wijze van verdeling van de hiervoor genoemde gemeenschappen en de daaraan verbonden gezamenlijke schuld, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het de daarbij gelaste verdeling hiervan betreft.
De partneralimentatie
* De te onderscheiden perioden
5.1
Vast staat dat partijen ieder voor de onverdeelde helft eigenaar zijn van de woning. Zij zijn derhalve uit dien hoofde ieder gehouden om de helft van de woonlasten te voldoen.
5.11
Het hof begrijpt dat de man zich in zijn eerste grief in het principaal hoger beroep op het standpunt stelt dat de rechtbank ten onrechte twee perioden heeft onderscheiden, te weten de periode tot de notariële overdracht van de woning aan de vrouw en de periode daarna, waarbij in die tweede periode aan de zijde van de vrouw van hogere woonlasten en aan de zijde van de man van lagere woonlasten is uitgegaan.
5.12
Omdat nog onzeker is of de vrouw de woning zal overnemen dan wel dat deze zal worden verkocht, zal het hof de bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw uitsluitend berekenen uitgaande van de huidige situatie, waarbij de vrouw in de woning woont en partijen ieder de helft van de woonlasten voor hun rekening (moeten) nemen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat op dit moment nog niet vast staat hoe hoog de woonlasten van de vrouw zullen zijn na een overname respectievelijk verkoop van de woning en dat partijen indien nodig wijziging van de bijdrage kunnen verzoeken zodra daarover duidelijkheid bestaat.
* De ingangsdatum
5.13
Het hof hanteert als ingangsdatum van de partneralimentatie 27 juli 2015, zijnde de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand. Voor zover de vrouw heeft betoogd dat van een eerdere ingangsdatum moet worden uitgegaan, overweegt het hof dat het de rechter volgens vaste rechtspraak niet vrij staat de partneralimentatie te doen ingaan op een eerdere datum dan die van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand (vgl. HR 8 juli 1996, ECLI:NL:HR:1996:AC0478, NJ 1997/120 en HR 10 september 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2961, NJ 1999/795).
* De behoefte van de vrouw
5.14
Partijen zijn het erover eens dat de aanvullende behoefte van de vrouw
€ 3.833,- bruto per maand bedraagt.
* De draagkracht van de man (tweede grief in het principaal hoger beroep)
5.15
Tussen partijen is in geschil welk inkomen tot uitgangspunt moet worden genomen voor de berekening van de draagkracht van de man. De rechtbank is uitgegaan van de jaaropgave 2013, te weten een bedrag van € 139.510,-.
5.16
De man is van mening dat voor de berekening van zijn draagkracht dient te worden uitgegaan van een bedrag van € 120.000,-, nu dit bedrag aansluit bij het inkomen volgens de jaaropgave 2014 van € 120.389,- en ook in lijn is met het gemiddelde jaarinkomen van de man over de afgelopen vijf jaren.
5.17
Uit de overgelegde stukken is het hof gebleken dat het inkomen van de man over de jaren 2010 tot en met 2014 respectievelijk € 72.638,-, € 119.683,-, € 135.917,-,
€ 139.510,- en € 120.389 per jaar bedroeg.
5.18
Uit de cumulatieven zoals vermeld op de meest recente overgelegde salarisspecificatie van de man van november 2015 blijkt dat de man tot en met november 2015 een fiscaal loon van € 103.292,83 heeft gegenereerd. Hierin begrepen is het vakantiegeld ad € 5.601,96 bruto, dat in mei aan de man is uitgekeerd. Exclusief vakantiegeld heeft de man derhalve tot en met november 2015 een fiscaal loon van € 97.690,87 gegenereerd, in welk loon alle ontvangen bonussen (commissions) zijn verwerkt. Geëxtrapoleerd naar een jaar komt dit neer op een bruto jaarinkomen van € 106.571,85, te vermeerderen met het vakantiegeld, oftewel totaal
€ 112.173,81.
5.19
Het hof constateert dat het inkomen van de man door de bonussen die hij ontvangt jaarlijks wisselt. In de jaren 2012 en 2013 heeft hij, in vergelijking met andere jaren, een relatief hoog inkomen ontvangen. De man stelt dat hij in die jaren een hogere bonus heeft ontvangen, maar dat deze bonus in 2014 weer lager was en ook in de komende jaren lager zal zijn. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de man in elk geval in de jaren 2014 en 2015 inderdaad weer een lager inkomen heeft ontvangen, dat meer in lijn ligt met het inkomen dat hij vóór de uitschieters in 2012 en 2013 ontving. Het hof acht het aannemelijk dat het inkomen dat de man in 2014 genoot van € 120.389,- aansluit bij hetgeen voor hem ook de komende jaren valt te verwachten met inachtneming van uit te keren bonussen en zal dit inkomen daarom tot uitgangspunt nemen voor de berekening van zijn draagkracht. Het ligt gelet op het wisselende inkomen van de man op zijn weg om in jaren dat zijn bonus hoger is, geld te reserveren, zodat hij ook in jaren waarin de bonus lager is aan zijn alimentatieverplichtingen zal kunnen blijven voldoen.
* Aflossing op toekomstige schuld in verband met financiering onderwaarde woning
5.2
In aansluiting op hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 5.12 komt het hof niet toe aan de derde grief van de man in het principaal hoger beroep, betreffende het in aanmerking nemen van een bedrag van € 400,- per maand ter zake van de aflossing op een toekomstige schuld in verband met de financiering van de onderwaarde van de woning.
* Conclusie ten aanzien van de draagkracht van de man voor partneralimentatie
5.21
Het voorgaande en mede in aanmerking genomen de niet betwiste posten in de draagkrachtberekening van de rechtbank in eerste aanleg, leidt tot de aan deze beschikking gehechte en door de griffier van het hof gewaarmerkte berekening van de draagkracht van de man voor partneralimentatie naar de tarieven van 2015-II.
5.22
Het hof heeft in deze berekening doelmatigheidshalve, anders dan de rechtbank heeft gedaan, al vanaf de ingangsdatum, de helft van de hypotheeklasten uitsluitend onder de streep in aanmerking genomen. De woning kwalificeert immers in elk geval per eind 2015 voor de man niet langer als eigen woning, waardoor de eigenwoningregeling niet meer van toepassing is.
5.23
Het hof heeft voorts, in afwijking van de berekening van de rechtbank, rekening gehouden met een bedrag van € 28,- per maand ter zake de inleg op de vermogensrekening bij [a-bank] en verwijst voor de motivering daarvan naar rechtsoverweging 5.33.
5.24
Uit de draagkrachtberekening blijkt dat de draagkrachtruimte van de man € 2.831,- per maand bedraagt. Van deze draagkrachtruimte is in beginsel 60%, oftewel € 1.699,- per maand beschikbaar voor alimentatie ten behoeve van de vrouw.
5.25
Deze voor partneralimentatie beschikbare draagkrachtruimte dient evenwel te worden verminderd met het aandeel dat de man levert, inclusief de zorg, in de kosten van de kinderen. Uit het ouderschapsplan van partijen blijkt dat zij de gezamenlijke behoefte van de kinderen hebben gesteld op € 1.185,- per maand per maand en dat de man met ingang van
1 december 2013 was gehouden om met een bedrag van € 836,- per maand bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof gaat er gelet op de door partijen overeengekomen zorgregeling van uit dat bij het vaststellen van deze bijdrage rekening is gehouden met een zorgkorting van 15% van € 1.185,-, oftewel een bedrag van
€ 178,- per maand. Het hof zal daarom een bedrag van (afgerond) € 1.014,- op de draagkracht van de man voor partneralimentatie in mindering brengen ter zake de kosten van de kinderen.
5.26
Op grond van het vorenstaande resteert voor de vrouw een bedrag van € 685,- per maand.
5.27
Gelet op de het door de man te genieten fiscaal voordeel wegens de mogelijkheid om betaalde partneralimentatie van zijn inkomen af te trekken, kan de man ten behoeve van de vrouw een bedrag van € 1.427,- per maand betalen.
* De jusvergelijking
5.28
Om te kunnen beoordelen of de man bij betaling van voornoemd bedrag niet in een financieel nadeliger positie komt te verkeren dan de vrouw, zal het hof een jusvergelijking maken.
5.29
Daarbij neemt het hof het inkomen van de vrouw tot uitgangspunt zoals dat blijkt uit de meest recente door haar overgelegde salarisspecificatie van oktober 2015. Uit de cumulatieven zoals vermeld op deze salarisspecificatie blijkt dat de vrouw tot en met oktober 2015 een fiscaal loon van € 40.127,34 heeft gegenereerd. Hierin begrepen is het vakantiegeld ad € 1.762,88 bruto, dat in mei aan de vrouw is uitgekeerd en de fiscale bijtelling van (cumulatief tot oktober 2015) € 3.831,30. Exclusief deze bedragen heeft de vrouw derhalve tot en met oktober 2015 een fiscaal loon gegenereerd van € 34.533,16. Geëxtrapoleerd naar een jaar komt dit neer op een bruto jaarinkomen van € 41.440,- per maand, te vermeerderen met 8% vakantiegeld, oftewel totaal afgerond € 44.755,-.
5.3
Dit inkomen dient ingevolge de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011) te worden verhoogd met het kindgebonden budget dat de vrouw ontvangt.
5.31
Het hof heeft in de berekening de helft van het eigenwoningforfait in aanmerking genomen.
5.32
Het hof heeft voorts in afwijking van de berekening van de rechtbank rekening gehouden met het aandeel van de vrouw in de kosten van de kinderen, dat € 171,- per maand bedraagt (€ 1.185,- minus € 836,- minus € 178,-). De derde grief in het incidenteel hoger beroep slaagt in zoverre. Wat betreft de wijze van verwerken van de woonlasten verwijst het hof naar hetgeen hiervoor is overwogen bij de draagkracht van de man.
5.33
De vrouw heeft zich in haar derde grief in het incidenteel hoger beroep verder op het standpunt gesteld dat ook rekening dient te worden gehouden met een bedrag van € 56,- per maand ter zake de inleg op de vermogensrekening bij [a-bank] . Het hof begrijpt dat dit bedrag de volledige inleg betreft. Ook de man is echter gehouden om de helft van deze inleg te betalen. Het hof zal daarom zowel bij de draagkracht van de man als bij de draagkracht van de vrouw rekening houden met een bedrag van € 28,- per maand ter zake de inleg op de vermogensrekening bij [a-bank] .
5.34
Uit de aan deze beschikking gehechte en door de griffier van het hof gewaarmerkte berekening blijkt dat de vrouw bij een partneralimentatie van € 30,- per maand niet meer vrij te besteden overhoudt dan de man.
5.35
Het hof tekent daarbij aan dat het alimentatierekenprogramma, met inachtneming van de uitkomst van de jusvergelijking, bij de jusvergelijking een kindgebonden budget van
€ 3.703,- in aanmerking heeft genomen (waar het kindgebonden budget bij uitsluitend het in aanmerking nemen van voormeld inkomen van € 44.755,- nog € 3.727,- per maand bedroeg). Er is door het alimentatierekenprogramma derhalve al 'gelust'.
5.36
De man heeft in zijn beroepschrift en in zijn verweerschrift op het incidenteel hoger beroep echter aangegeven dat hij in staat en bereid is bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 1.430,- per maand, zodat dit de ondergrens van de op leggen bijdrage vormt.
5.37
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd voor zover het de daarbij vastgestelde partneralimentatie betreft. Het hof zal bepalen dat de man met ingang van 27 juli 2015 dient bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 1.430,- per maand.
* Terugbetaling
5.38
Volgens vaste rechtspraak dient de rechter die een onderhoudsverplichting verlaagt met ingang van een voor zijn uitspraak gelegen datum steeds aan de hand van hetgeen ten processe is gebleken te beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard. Hij is bij die beoordeling niet afhankelijk van een door de onderhoudsgerechtigde gevoerd, op die terugbetaling betrekking hebbend verweer. Bij die beoordeling is onder meer van belang:
- de omvang van de eventuele terugbetalingsverplichting,
- hetgeen is gebleken omtrent de financiële situatie van partijen,
- in hoeverre de eerder betaalde bijdragen reeds zijn verbruikt,
- of deze bijdragen in overeenstemming waren met de behoefte,
- het belang van de onderhoudsplichtige bij terugbetaling van de door hem te veel betaalde bijdragen.
5.39
Naar het oordeel van het hof kan van de vrouw worden gevergd dat voor zover de man in de periode vanaf 27 juli 2015 te veel partneralimentatie aan haar heeft betaald, zij deze aan hem terugbetaalt. De vrouw heeft er naar het oordeel van het hof rekening mee kunnen houden dat zij hetgeen zij op basis van de beschikking van de rechtbank heeft ontvangen in elk geval deels aan de man zou moeten terugbetalen. Het had dan ook op haar weg gelegen om daarvoor reserveringen te maken.
De lasten van de woning
5.4
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover daarbij is bepaald dat de man ter zake van de door hem te leveren bijdrage in de lasten van de woning over de periode 1 mei 2014 tot 1 december 2014 een bedrag van € 4.361,- aan de vrouw zal voldoen, te vermeerderen vanaf 1 december 2014 met een bedrag van € 474,- per maand ter zake van de aftrekbare hypotheekrente, een bedrag van € 101,- per maand ter zake van de niet-aftrekbare hypotheekrente en een bedrag van € 48,- per maand ter zake van de eigenaarslasten. Op dit punt is immers door de vrouw verzocht overeenkomstig de beslissing van de rechtbank te oordelen.
De proceskosten
5.41
Het hof ziet gelet op de aard van de onderhavige procedure geen aanleiding om de man dan wel de vrouw te veroordelen in de proceskosten in beide instanties, zoals door de vrouw, respectievelijk de man is verzocht. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover daarbij de proceskosten in eerste aanleg zijn gecompenseerd en zal de proceskosten in hoger beroep aldus compenseren dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De slotsom
5.42
Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
6 maart 2015, voor zover het betreft de daarbij gelaste wijze van verdeling van de woning van partijen aan de [a-straat] 103 te [A] , met de daaraan verbonden hypotheekschuld aan [C] N.V., alsmede de vermogensrekening bij [a-bank] met nummer [000000] ;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
6 maart 2015, voor zover daarbij is bepaald dat de man ter zake van de door hem te leveren bijdrage in de lasten van de echtelijke woning over de periode 1 mei 2014 tot 1 december 2014 een bedrag van € 4.361,- aan de vrouw zal voldoen, te vermeerderen vanaf 1 december 2014 met een bedrag van € 474,- per maand ter zake van de aftrekbare hypotheekrente, een bedrag van € 101,- per maand ter zake van de niet-aftrekbare hypotheekrente en een bedrag van € 48,- per maand ter zake van de eigenaarslasten;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
6 maart 2015, voor zover daarbij de kosten van de procedure in eerste aanleg aldus zijn gecompenseerd dat elke partij de eigen kosten draagt;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
6 maart 2015, voor zover het de daarbij vastgestelde partneralimentatie betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man met ingang van 27 juli 2015 dient bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 1.430,- per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.P.M. van den Dungen, mr. M.P. den Hollander en mr. A. Smeeïng - van Hees en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juni 2016 in bijzijn van de griffier.