ECLI:NL:GHARL:2016:4558

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juni 2016
Publicatiedatum
8 juni 2016
Zaaknummer
WAHV 200.157.044
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Dörholt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen sanctie opgelegd aan een VOF die is opgehouden te bestaan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een administratieve sanctie die is opgelegd aan een vennootschap onder firma (V.O.F.) die inmiddels is ontbonden. De sanctie van € 175,- was opgelegd voor het overschrijden van de maximumsnelheid op een autosnelweg. De gedraging vond plaats op 7 juni 2012, terwijl de V.O.F. op 1 januari 2011 was ontbonden. De kantonrechter had eerder de beslissing van de officier van justitie vernietigd, maar de naam van de betrokkene ten onrechte gewijzigd naar een natuurlijk persoon die de zaak voortzette. Het hof oordeelt dat de sanctie ten onrechte is opgelegd, omdat de V.O.F. ten tijde van de sanctie niet meer bestond. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en verklaart het beroep van de betrokkene gegrond. Tevens wordt de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, die in totaal € 730,50 bedragen. Het hof benadrukt dat de WAHV geen regeling biedt voor de oplegging van sancties aan niet-natuurlijke personen die zijn opgehouden te bestaan, en dat de bevoegdheid tot oplegging van sancties vervalt als de niet-natuurlijke persoon voor derden kenbaar is opgehouden te bestaan.

Uitspraak

WAHV 200.157.044
8 juni 2016
CJIB 163308416
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Limburg
van 4 september 2014
betreffende
[de v.o.f.] (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats 2].
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing gegrond verklaard en de beslissing van de officier van justitie vernietigd. De kantonrechter heeft het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond verklaard en de naam van de betrokkene gewijzigd in [betrokkene] ([X]).
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 175,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op (auto)snelwegen buiten bebouwde kom, met 21 km/h”, welke gedraging zou zijn verricht op 7 juni 2012 om 21.28 uur op de Napoleonsbaan-Zuid te Baarlo met het voertuig met het kenteken [kenteken].
2. De gemachtigde van de betrokkene kan zich niet verenigen met de beslissing van de kantonrechter. De gemachtigde is van mening dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de [de v.o.f.] vereenzelvigd kan worden met [betrokkene]. In het onderhavige geval is sprake van een V.O.F. die is opgehouden te bestaan. Een natuurlijk persoon heeft de zaak voortgezet. Waar voorheen twee personen aansprakelijk waren is dat nu nog maar één. Aangezien de [de v.o.f.] op 1 januari 2011 is opgehouden te bestaan kan de sanctie d.d. 7 juni 2012 niet aan deze rechtspersoon opgelegd worden.
3. Uit een door de gemachtigde van de betrokkene in de procedure gebracht uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat de [de v.o.f.] op 1 januari 2011 is ontbonden, hetgeen op 29 juni 2011 in het handelsregister is geregistreerd.
4. Met betrekking tot de mogelijkheden van oplegging en handhaving van een sanctie bij de ontbinding van een niet-natuurlijk persoon, heeft het hof bij arrest van 11 juli 2011, WAHV 200.081.802 (ECLI:NL:GHLEE:2011:BR2226), het volgende overwogen:
"De WAHV kent geen bepaling waarin geregeld is welke de gevolgen zijn voor de mogelijkheid van oplegging en handhaving van een sanctie aan een ander dan een natuurlijke persoon, indien deze is opgehouden te bestaan. De WAHV geeft in artikel 25, derde lid, slechts een regeling voor de mogelijkheid van verhaal indien degene aan wie de sanctie is opgelegd is overleden. Gelet op de redactie van deze bepaling geldt deze slechts voor natuurlijke personen.
Het hof ziet, gelet op de directe en nauwe samenhang tussen gedragingen op grond van de WAHV enerzijds en strafrechtelijk gesanctioneerde overtredingen van op het verkeer betrekking hebbende voorschriften gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 anderzijds, aanleiding om voor het antwoord op de vraag welke de gevolgen zijn voor de mogelijkheid van oplegging en handhaving van een sanctie aan een ander dan een natuurlijke persoon, indien deze is opgehouden te bestaan, aansluiting te zoeken bij hetgeen in strafrechtelijk verband rechtens is. Dit komt erop neer dat indien bij het opleggen van de sanctie, de niet-natuurlijke persoon reeds voor derden kenbaar is opgehouden te bestaan, de bevoegdheid tot opleggen van de sanctie niet meer bestaat. Dit lijdt uitzondering indien de niet-natuurlijke persoon wordt voortgezet door een andere niet-natuurlijke persoon. In zodanig geval is de maatschappelijke realiteit beslissend voor de vraag of de sanctie aan de opvolgende niet-natuurlijke persoon kan worden opgelegd. Indien de niet-natuurlijke persoon na de oplegging van de sanctie voor derden kenbaar ophoudt te bestaan, heeft dit - en in zoverre komt het hof terug op zijn arrest van 22 mei 2002 (WAHV 01/00479, UN AE3590 te raadplegen via rechtspraak.nl) - geen gevolgen voor de mogelijkheid van handhaving van de opgelegde sanctie. Evenmin komt door het enkele ophouden te bestaan van de niet-natuurlijke persoon de mogelijkheid van verhaal te vervallen.”
5. Uit de stukken van het dossier blijkt dat de betrokkene ten tijde van het opleggen van de sanctie reeds voor derden kenbaar was opgehouden te bestaan. Dit brengt mee dat er geen bevoegdheid bestond voor het opleggen van de sanctie. Dit lijdt enkel tot uitzondering, zo volgt uit het hiervoor aangehaalde arrest van 11 juli 2011, indien de niet-natuurlijke persoon wordt voortgezet door een andere niet-natuurlijke persoon. Daarvan is in onderhavige zaak geen sprake.
6. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de sanctie ten onrechte aan de betrokkene is opgelegd. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen, en doen wat de kantonrechter had behoren te doen, namelijk het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en die beslissing alsmede de inleidende beschikking vernietigen.
7. Nu de betrokkene in het gelijk wordt gesteld is er aanleiding tot vergoeding van de proceskosten van de betrokkene, bestaande uit de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de officier van justitie, het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter en het indienen van een hoger beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 487,- (voor beroepschriften ingediend voor 1 januari 2015 zoals te dezen het geval). Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 730,50 (3 x € 487,- x 0,5).
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, beslist het hof als volgt.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie d.d. 4 april 2013, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 163308416 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen namens de betrokkene op de voet van artikel 11 van de WAHV tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 730,50.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Dörholt als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.