ECLI:NL:GHARL:2016:4584

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juni 2016
Publicatiedatum
9 juni 2016
Zaaknummer
WAHV 200.168.163
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Dijkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sanctie voor parkeren op berm in strijd met verkeersbord E1

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, die op 27 februari 2015 het beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd gekregen voor het parkeren in strijd met een parkeerverbod (bord E1) op 4 september 2013. De betrokkene stelde dat zijn voertuig niet op de rijbaan, maar op een verhard gedeelte van de berm stond geparkeerd, en dat het parkeerverbod niet voor dat gedeelte gold.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de gedraging niet was verricht, omdat het parkeerverbod, zoals aangegeven met bord E1, niet van toepassing was op de berm. Het hof verwees naar zijn eerdere arrest van 23 mei 2016, waarin werd vastgesteld dat het begrip 'weg' in de zin van artikel 65 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) niet gelijkgesteld kan worden aan de definitie van 'weg' in de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994).

Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep gegrond. Tevens werd de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, vastgesteld op € 735,-. Het hof oordeelde dat de betrokkene in het gelijk werd gesteld en dat de eerder opgelegde sanctie onterecht was.

Uitspraak

WAHV 200.168.163
9 juni 2016
CJIB 175700272
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland
van 27 februari 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats],
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats].

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “parkeren in strijd met parkeerverbod (bord E1) (al dan niet in een zone)”, welke gedraging zou zijn verricht op 4 september 2013 om 11.12 uur op de Grachtstraat te Groningen met het voertuig met het kenteken [kenteken].
2. Namens de betrokkene wordt onder meer aangevoerd dat de gedraging niet is verricht. Hiertoe voert de gemachtigde aan dat de betrokkene in de berm op een verhard gedeelte stond geparkeerd en dat het parkeerverbod, aangeduid met bord E1 uit bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), slechts voor de rijbaan en niet voor de berm gelding heeft.
3. Artikel 65 van het RVV 1990 houdt het volgende in:
“1. Ingeval een weg is verdeeld in rijstroken, kan de toepassing van een verkeersbord worden beperkt tot één of meer rijstroken.
2. De verkeersborden E1, E2 en E3 van bijlage 1 gelden slechts voor de zijde van de weg alwaar zij zijn geplaatst.
3. Het parkeren van een voertuig en het plaatsen van een fiets en van een bromfiets is echter toegestaan op de daartoe bestemde weggedeelten.”
4. De verklaring van de verbalisant in het aanvullend proces-verbaal d.d. 7 oktober 2015 houdt onder meer het volgende in:
“Bedoeld voertuig werd door mij bekeurd voor het negeren van een parkeerverbod, geplaatst aan de linkerzijde van de betreffende weg, de Grachtstraat te Groningen. De bebording met betrekking tot het parkeerverbod was duidelijk zichtbaar geplaatst en dit was door mij waargenomen, voordat er door mij tot bekeuren werd overgegaan. (…) Een parkeerverbod geldt voor die zijde van de weg, waar het bord geplaatst is en geldt voor de gehele weg, dus ook een eventuele berm of groenstrook, overeenkomstig artikel 1, lid 1, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994. (…) Verder is het juist, dat het weggedeelte, waar betrokkene geparkeerd stond, door mij met rood ingetekend op bijgevoegde foto's, verhard is, maar dan ook alleen maar op die plaats. Zoals uit de foto's mag blijken is het voor passerende vrachtauto's, bijvoorbeeld van de gemeentereiniging of de brandweer, moeilijk om daar de bocht naar links te maken, zonder daarbij over de groenstrook/berm te rijden, aangezien een vrachtauto daarbij binnen door stuurt. Naar mijn overtuiging heeft de wegbeheerder de groenstrook ter plaatste slechts verhard, om de groenstrook/berm niet beschadigd te krijgen door voornoemd verkeer.”
5. Gelet op de stukken in het dossier, in het bijzonder voornoemde aanvullende verklaring van de verbalisant en hetgeen namens betrokkene hierover is aangevoerd, stelt het hof vast dat het voertuig van de betrokkene niet op de rijbaan stond geparkeerd, maar op de met grastegels bedekte en verharde berm.
Onder verwijzing naar het arrest van dit hof van 23 mei 2016 (te raadplegen via rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2016:3927) overweegt het hof dat voor de uitleg van het begrip weg in de zin van artikel 65, tweede lid, van het RVV 1990 geen aansluiting bij het begrip weg als bedoeld in artikel 1, onder b van de WVW 1994 dient te worden gezocht en dat het parkeerverbod aangegeven met bord E1 als bedoeld in bijlage 1 van het RVV 1990 zich niet uitstrekt over de berm van de weg.
6. Het voorgaande brengt mee dat de betrokkene de gedraging niet heeft verricht. Het hof zal om die reden de beslissing van de kantonrechter vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep gegrond verklaren en de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking vernietigen. Het bedrag van de zekerheidstelling zal aan de betrokkene worden gerestitueerd.
7. Aangezien het hof op grond van het vorenstaande de betrokkene in het gelijk stelt, laat het hof de overige argumenten van de gemachtigde tegen de beslissing van de kantonrechter buiten bespreking.
8. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van beroep bij de officier van justitie, het indienen van beroep bij de kantonrechter, het indienen van hoger beroep. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 490,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van
€ 735,- (=3 x € 490,- x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie d.d. 18 februari 2014, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 175700272 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de WAHV tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan haar wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 735,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Dijkstra, in tegenwoordigheid van mr. Kuiper als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.