Beoordeling
1. Bij de bestreden beslissing heeft de kantonrechter vastgesteld dat bij brief van 4 april 2013, ontvangen op 24 april 2013, beroep is ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie. Vervolgens heeft de kantonrechter de bezwaren van de gemachtigde tegen de opgelegde sanctie behandeld en het beroep ongegrond verklaard. In de oproeping voor de zitting van de kantonrechter staat dat ter zitting als eerste aan de orde zal komen de vraag of de gemachtigde de stukken tijdig heeft ingediend.
2. De advocaat-generaal heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de kantonrechter niet had kunnen toekomen aan een inhoudelijke beoordeling, omdat het beroep bij de kantonrechter te laat is ingesteld. De beslissing van de officier van justitie is op
4 februari 2013 aan de gemachtigde verzonden. Weliswaar is de afzonderlijk verzonden motivering van die beslissing van 25 januari 2013, die niet onbestelbaar retour is gekomen, bij brief van 12 maart 2013 nogmaals aan de gemachtigde van de betrokkene toegezonden, maar deze hernieuwde toezending, binnen de beroepstermijn, brengt niet mee dat een nieuwe beroepstermijn is gaan lopen, aldus de advocaat-generaal. Subsidiair concludeert de advocaat-generaal tot bevestiging van de beslissing van de kantonrechter.
3. De gemachtigde van de betrokkene bestrijdt dat het beroep bij de kantonrechter niet tijdig is ingesteld. Hij wijst erop dat de kantonrechter het beroep ter zitting ontvankelijk heeft geoordeeld nadat over de tijdigheid ervan en de brief van het openbaar ministerie van
12 maart 2013 is gesproken. De gemachtigde van de betrokkene heeft de brief van 25 januari 2013 niet eerder dan als bijlage bij de brief van 12 maart 2013 ontvangen. Uit de inhoud van de brief van 12 maart 2013 heeft hij afgeleid, en ook mogen afleiden, dat hij daarna nog zes weken de tijd had om beroep in te stellen.
4. Vooropgesteld dient te worden dat de beroepstermijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorschrift van openbare orde is waaraan de rechter ambtshalve dient te toetsen. Gelet hierop dient het hof te beoordelen of het beroep bij de kantonrechter tijdig is ingesteld en of de kantonrechter daarover juist heeft beslist.
5. Ingevolge het bepaalde in artikel 9, eerste lid, van de WAHV in verbinding met de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dient het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop een afschrift van de beslissing van de officier van justitie aan de betrokkene is toegezonden.
6. Blijkens de stukken heeft het CJIB de 'Beslissing van de officier van justitie' d.d. 4 februari 2013 aan de gemachtigde van de betrokkene toegezonden. Onder het kopje beslissing is daarin vermeld:
"De officier van justitie heeft naar aanleiding van uw beroep de volgende beslissing genomen: De officier van justitie heeft op het beroep, ingesteld tegen bovengenoemde beschikking, beslist. Voor de inhoud en motivering van de beslissing wordt verwezen naar de door de officier van justitie afzonderlijk verzonden motivering."
Verder is vermeld dat tegen deze beslissing schriftelijk beroep kan worden ingesteld bij de kantonrechter en dat de beroepstermijn eindigt op 18 maart 2013. Nu de beslissing in dit stuk ontbreekt, kan het niet worden aangemerkt als beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep.
7. De gemachtigde van de betrokkene heeft bij brief van 20 februari 2013 verzocht alsnog de door de officier van justitie afzonderlijk verzonden motivering, die hij niet heeft ontvangen, te mogen ontvangen. Zoals het hof in zijn arrest van 8 juni 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4145 (te vinden op www.rechtspraak.nl) heeft geoordeeld, geldt ten aanzien van de door de officier van justitie afzonderlijk verzonden motivering van de beslissing niet dat op voorhand aannemelijk is dat zij zijn verzonden. Bij brief d.d. 12 maart 2013 is deze aan de gemachtigde toegezonden. Die brief houdt voor zover hier van belang in: "U ontvangt hierbij een kopie van de beslissing. Als u het niet eens bent met deze beslissing kunt u hiertegen beroep instellen bij de kantonrechter. Ik verzoek u om dit duidelijk te benoemen en uw beroepschrift inclusief een kopie van de beschikking en een kopie van deze brief te sturen naar de CVOM (…), zodat ik het kan behandelen."
Het stuk d.d. 25 januari 2013 vermeldt als onderwerp "beslissing inzake uw beroep" en houdt onder andere in dat de officier van justitie het beroep kennelijk ongegrond acht. Het betreft dus niet enkel de motivering van de beslissing van de officier van justitie van 4 februari 2013.
8. Het hof is van oordeel dat nu de door het CJIB verzonden beslissing d.d. 4 februari 2013 geen beslissing van de officier van justitie inhoudt, de beslissing van de officier van justitie d.d. 25 januari 2013 eerst bij brief van 12 maart 2013 is bekendgemaakt als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb. Dat brengt mee dat de beroepstermijn in dit geval eindigde op 23 april 2013. Het beroepschrift is gedateerd 4 april 2013 en is op 24 april 2013 ontvangen. Nu sprake is van een niet leesbaar poststempel op de enveloppe waarin het beroepschrift is verzonden, is aldus tijdig beroep ingesteld bij de kantonrechter. Hoewel de kantonrechter in zijn beslissing niet expliciet heeft overwogen dat hij het beroep ontvankelijk achtte, volgt dat impliciet uit zijn beslissing.
9. Het hof dient vervolgens de door de gemachtigde van de betrokkene in hoger beroep aangevoerde bezwaren tegen de beslissing van de kantonrechter te beoordelen.
10. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de kantonrechter op basis van de onjuiste stukken uitspraak heeft gedaan. Gelet op de vermelding van een onjuist kenteken in de beslissing van de kantonrechter is onduidelijk of de juiste conclusies voor de juiste zaak zijn getrokken. Ook is niet juist dat de gemachtigde zou hebben aangevoerd een brief van het (het hof leest: de) Dienst Landelijk operationeel te hebben gehad.
11. Dat in de beslissing van de kantonrechter abusievelijk het kenteken [kenteken 1] is vermeld in plaats van [kenteken 2] , beschouwt het hof als een kennelijke verschrijving en het verbindt daaraan geen gevolgen. In aanmerking genomen dat zich in het dossier een aan de gemachtigde gerichte brief d.d. 22 november 2012 bevindt van het Korps Landelijke politiediensten, Dienst Operationele Samenwerking (DOS), kan naar het oordeel van het hof in het midden blijven of de gemachtigde van de betrokkene zich daar in de procedure bij de kantonrechter expliciet op heeft beroepen of niet.
12. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 155,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 20 km/h (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op
11 september 2012 om 22:42 uur op de A2 rechts (trajectcontrole) te Vinkenveen met het voertuig met het kenteken [kenteken 2] .
13. De gemachtigde van de betrokkene, kennelijk de bestuurder van de auto ten tijde van de vermeende gedraging, ontkent niet te hebben gereden met een snelheid van 120 km/uur waar maximaal 100 km/uur was toegestaan. Hij stelt zich op het standpunt dat de opgelegde sanctie niet billijk is en voert daartoe in hoger beroep, mede onder verwijzing naar zijn beroepschrift d.d. 4 april 2013 het volgende aan. De bebording was op 11 september 2012 onvoldoende, zoals ook uit persberichten bleek, en ook onzorgvuldig en verwarrend. Komende vanaf Amsterdam bedroeg de maximum snelheid 100 km/uur, maar ter plaatse van de trajectcontrole bestaat de rijbaan uit 5 rijstroken en alleen aan de linker- en rechterzijde stond een bord. De maximumsnelheid werd niet middels portalen boven de rijbaan aangegeven. Ook stond het bord 100 km/uur op de pleegdatum fysiek incorrect, te weten op 280 meter vanaf de start van de trajectcontrole. Verder waren de hectometerpaaltjes afgeplakt waarop voorheen 120 km/uur stond, zodat de weggebruiker kon denken dat de inmiddels ingevoerde maximumsnelheid van 130 km/uur gold. Door OM en politie is niet aangetoond dat de bebording op de pleegdatum was gecontroleerd door de politie. Een schriftelijke stuk van de wegbeheerder, die volgens de advocaat-generaal dagelijks de bebording controleert, ontbreekt. Uit de bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 augustus 2012 blijkt uit de legenda dat bij de betreffende hectometerpalen de bebording bij controle niet in orde is bevonden. Mogelijk is de bebording na de laatste controle op 24 augustus door een van de vele stormen verdraaid geweest, zoals de gemachtigde op 18 september 2012 heeft geconstateerd. Ook is niet aangetoond dat de borden overeenkomstig de CROW-regels waren geplaatst. Vanaf oktober 2012 is het bordenarsenaal veelvuldig uitgebreid met borden "trajectcontrole" en de tijden waarop de snelheidslimiet van 100 km/uur geldt. Verder is discutabel of de verbalisant bevoegd was en zijn de gegevens van het Wob-verzoek onjuist verwerkt. Anders dan de kantonrechter oordeelde, leidt het laatste tot de conclusie dat niet duidelijk is geconstateerd dat de regels zijn overtreden toen de gemachtigde 120 reed, aldus de gemachtigde.
14. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
15. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte trajectsnelheidsmeter op basis van de factoren tijd en afstand.
Gemeten (afgelezen) gemiddelde snelheid: 124 km per uur
Werkelijke (gecorrigeerde) gemiddelde snelheid: 120 km per uur
Toegestane snelheid: 100 km per uur
Overschrijding met: 20 km per uur. (...)
Het snelheidscontroletraject bevond zich in de gemeente de Ronde Venen..(…)
IJkdatum: 29-08-2012
Overtreden artikel: 62 jo. bord A1 RVV 1990. (...)
Rijrichting van: Amsterdam
Rijrichting naar: Utrecht
Ter hoogte van hectometerpaal/pandnummer 42.7R. (…)”
Naam van ambtenaar 1: [verbalisant]
Eed/belofte ambtenaar 1: eed
Rangomschrijving ambtenaar 1: Boa domein generieke opsporing
Nummer akte van beëdiging: 4103346/3.
16. Tot het dossier behoren foto's van de gedraging. Uit de daaronder vermelde gegevens blijkt dat de "bordsnelheid" 100km/h was, de geconstateerde snelheid ter plaatse 124 kilometer per uur bedroeg en dat de meting op 22:41:14 uur is aangevangen bij hectometerpaal 39.8R en is geëindigd op 22:42:37 uur bij hectometerpaal 42.7R.
17. In een op 24 augustus 2012 opgemaakt proces-verbaal van bevindingen verklaart [BOA] , buitengewoon opsporingsambtenaar van het KLPD, dat hij die dag de bebording van het trajectcontrolesysteem A2 rechts, heeft gecontroleerd en deze toen heeft aangetroffen zoals in de bijlage bij het proces-verbaal opgenomen. In die bijlage staat dat bij de hectometerpalen 36,7, 37,3 en 39,7 zowel links als rechts van de 5 rijstroken tellende rijbaan, borden A1 met daarop het getal 100 stonden. Dit staat in een groen veld.
18. De advocaat-generaal wijst erop dat de legenda onderaan die bijlage niet correct is, omdat de regels zijn opgeschoven, en dat een groen veld niet betekent dat bij controle de bebording niet in orde is bevonden, zoals blijkens die legenda vermeld, maar dat alles in orde is bevonden.
19. Uit de onder 15 weergegeven verklaring volgt dat de verbalisant die de gedraging heeft vastgesteld op ambtsbelofte heeft verklaard dat hij ten tijde van de gedraging was beëdigd als buitengewoon opsporingsambtenaar. Het hof ziet geen reden om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen. Dit geldt temeer nu de verbalisant in dat zaakoverzicht ook het nummer van zijn akte van beëdiging heeft opgegeven. Dat de betrokkene naar aanleiding van zijn rechtstreeks aan de KLPD gerichte Wob-verzoek van 22 oktober 2012 een reactie heeft ontvangen waarmee hij de gegevens zelf nog niet kan achterhalen, doet daaraan niet af.
20. Gelet op hetgeen onder 15 tot en met 18 is overwogen ziet het hof geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant dat met het door de gemachtigde bestuurde voertuig op de in de beschikking vermelde plaats en tijd is gereden met een snelheid van 120 km uur terwijl door middel van aan weerszijden van de rijbaan geplaatste borden A1 was aangegeven dat de toegestane maximumsnelheid 100 km/uur bedroeg.
21. Dat de maximumsnelheid op 11 september 2012 onvoldoende, onduidelijk, verwarrend, of niet juist zou zijn aangegeven, acht het hof niet aannemelijk geworden. Plaatsing van de borden A1 "100" aan beide zijden van de rijbaan van de A2 is in overeenstemming met punt 11 van de Uitvoeringsvoorschriften Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW). Deze voorschriften richten zich, evenals de adviezen van het CROW, tot de wegbeheerder. Een individuele weggebruiker kan daaraan geen rechten ontlenen. De maximumsnelheid hoefde niet ook door middel van portalen boven de weg te worden aangegeven. Afgeplakte hectometerpaaltjes kunnen redelijkerwijs niet hebben geleid tot onduidelijkheid omtrent de toegestane maximumsnelheid, nu die door middel van borden A1 "100" correct was aangegeven. In aanmerking genomen dat de betrokkene stelt dat hij eerst op 18 september 2012 heeft waargenomen dat er een bord A1 "100" was verdraaid, acht het hof nader onderzoek naar controle van de aanwezige bebording op 11 september 2012 niet noodzakelijk. De omstandigheid dat na oktober 2012 borden zijn geplaatst met de tekst "trajectcontrole" en de tijden waarop de snelheidslimiet van 100 km/uur geldt, rechtvaardigt niet de conclusie dat de bebording voordien onduidelijk was.
22. Voor zover de gemachtigde van de betrokkene bedoelt aan te voeren dat de trajectcontrole ongeldig is, omdat daarbij niet de in de Aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers (hierna: de Aanwijzing) genoemde minimumafstand tussen de plaats van inwerkingtreding van de lagere maximumsnelheid en de meetlocatie in acht is genomen, overweegt het hof het volgende.
23. In artikel 2.2 van de Aanwijzing is - voor zover relevant - bepaald dat bij een snelheid van 100 kilometer per uur de minimale afstand tussen de plaats waarop de lagere (en dus gewijzigde) maximumsnelheid ingaat en de meetlocatie 280 meter moet zijn. Aan de hand van het onder 17 genoemde schouwrapport, stelt het hof vast dat bij hectometerpaal 36,7 het bord A1 was geplaatst op grond waarvan de maximumsnelheid van 100 km/uur was gaan gelden. Bij hectometerpalen 37,3 en 39,7 werd deze maximumsnelheid door middel van een bord A1 herhaald en bij het laatste bord startte de trajectcontrole. Het hof is van oordeel dat - daargelaten de vraag of de Aanwijzing van toepassing is op trajectcontroles als de onderhavige - de trajectcontrole daarmee voldoet aan de in de Aanwijzing genoemde minimumafstand. Dat de afstand tussen het bord A1 bij hectometerpaal 39,7 en de start van de meting bij hectometerpaal 39,8 niet aan die afstand voldoet, doet daar niet aan af, nu dit bord een reeds eerder in werking getreden maximumsnelheid herhaalde. Er was bij hectometerpaal 39,7 geen sprake van een gewijzigde maximumsnelheid. Dit verweer van de gemachtigde wordt derhalve verworpen.
24. Het hof kan de gemachtigde van de betrokkene zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet volgen in zijn stelling dat uit het dossier blijkt dat de gegevens van het Wob-verzoek onjuist zijn verwerkt. Voor zover de gemachtigde bedoelt erover te klagen dat hij enkele in het kader van de Wob gevraagde stukken niet heeft ontvangen of kunnen traceren op grond van de door de KLPD verstrekte informatie, overweegt het hof als volgt. Volgens 's hofs vaste rechtspraak schrijft geen wettelijke bepaling voor dat in WAHV-zaken stukken die onder het bereik van de Wob vallen, deel moeten uitmaken van het procesdossier. Dat de gemachtigde op grond van de Wob recht zou hebben op inzage van die stukken maakt dat niet anders, aangezien een dergelijk recht op zichzelf niet meebrengt dat de rechter in een WAHV-zaak die stukken in zijn beoordeling dient te betrekken. Dat is voor deze stukken slechts anders indien redelijkerwijs twijfel bestaat over aspecten waarop die informatie betrekking heeft. Die situatie doet zich in deze zaak niet voor. Het argument faalt.
25. Nu is komen vast te staan dat op juiste wijze is geconstateerd dat de gedraging is verricht bij correct geplaatste borden A1 "100", en niet is gebleken van omstandigheden die het opleggen van een administratieve sanctie niet billijken dan wel matiging van de sanctie rechtvaardigen, zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen.
26. Het hof zal het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld.