ECLI:NL:GHARL:2016:4624

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juni 2016
Publicatiedatum
10 juni 2016
Zaaknummer
200.187.997/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had bezwaar gemaakt tegen de eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 11 maart 2016 een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De zaak is behandeld in het kader van het civiel recht en het personen- en familierecht.

De moeder en de vader van de minderjarigen hebben een problematische opvoedingssituatie gecreëerd, gekenmerkt door financiële problemen, drugsgebruik en huiselijk geweld. De kinderen zijn onder toezicht gesteld van een gecertificeerde instelling (GI) en er zijn meerdere zorgmeldingen gedaan. De GI heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing, wat door de rechtbank is verleend. Het hof heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de instabiele opvoedingssituatie en de zorgen over de opvoedingsvaardigheden van de moeder.

Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder zich niet voldoende heeft ingespannen om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en dat de kinderen zich in hun huidige pleeggezin in een veilige omgeving bevinden. De moeder heeft aangegeven dat zij bereid is tot een gezinsopname, maar er zijn twijfels over haar vermogen om de belangen van de kinderen voorop te stellen. Het hof heeft daarom de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de uithuisplaatsing van de kinderen is gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.187.997/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/147016 / FJ RK 16-166)
beschikking van 7 juni 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Remport Urban te Bergen op Zoom,
en
de gecertificeerde instelling Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende zijn aangemerkt:
de pleegouders van na te noemen minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 11 maart 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 22 maart 2016;
- het verweerschrift met producties;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming, regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden (verder te noemen: de raad) van 25 april 2016, waarin de raad mededeelt dat er geen nader opgemaakte rapporten/adviezen bij de raad aanwezig zijn;
- een journaalbericht van 12 mei 2016 van mr. Remport Urban met bijgevoegd het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg;
- een faxbericht van de GI van 13 mei 2016 betreffende een machtiging aan twee vertegenwoordigers van het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming om het hof namens de GI nader te informeren.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 mei 2016 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Remport Urban;
- namens de GI: de heer [B] , bijgestaan door twee vertegenwoordigers van het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming.
Tevens is ten behoeve van de moeder verschenen mevrouw [C] , beëdigd tolk in de Hongaarse taal (wbtv-nummer [000] ).

3.De vaststaande feiten

3.1
De moeder en de heer [D] (verder te noemen: de vader) zijn de ouders van de minderjarigen [de minderjarige1] , geboren te [E] [in] 2014 (verder te noemen: [de minderjarige1] ) en [de minderjarige2] , geboren te [E] [in] 2015 (verder te noemen: [de minderjarige2] ). De moeder is alleen met het gezag over de kinderen belast.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 15 juli 2015 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI tot 15 juli 2016.
3.3
Bij inleidend verzoekschrift van 18 februari 2016 heeft de GI verzocht op grond van artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek (BW) een machtiging te verlenen om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling, de beschikking onverwijld af te geven zonder voorafgaand verhoor van belanghebbenden en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4
Bij beschikking van 18 februari 2016 heeft de rechtbank (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 18 februari 2016 voor de duur van vier weken en de beslissing voor het overige aangehouden.
3.5
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg, tot uiterlijk 15 juli 2016.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Uit artikel 1:265b, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van een minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, de gecertificeerde instelling bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet die belast is met de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen een minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
5.2
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vanaf hun geboorte te maken hebben gehad met een instabiele en onveilige opvoedingssituatie. De afgelopen anderhalf jaar zijn er meerdere zorgmeldingen (ook door professionals) bij [F] gedaan. Er was zowel bij de vader als bij de moeder sprake van financiële problematiek en drugsgebruik en de kinderen zijn bij herhaling getuige geweest van huiselijk geweld. Beide ouders hebben een belaste voorgeschiedenis, waarbij onder meer sprake is (geweest) van criminaliteit van de vader en prostitutie door de moeder.
5.3
Het lukte de ouders niet altijd om de belangen van de kinderen voorop te stellen en deze op adequate wijze te behartigen. De moeder verbleef met de kinderen wisselend in de woning van de vader (welke woning bekend staat als drugspand en ongeschikt was voor de kinderen) en bij haar ouders. Voor de hulpverlening was het onduidelijk waar de moeder met de kinderen verbleef. Blijkens het raadsrapport brachten het werk van de moeder en de leefsituatie van de vader met zich dat de kinderen plaats moesten maken als de moeder een klant had. De kinderen kregen door dit alles te weinig structuur en regelmaat. Ook kregen zij te weinig leeftijdsadequate (spel)stimulatie en te weinig positieve sturing van de ouders. De opvoedingssituatie was chronisch ontoereikend. De ouders handelden geregeld vanuit paniek en angst, zonder daarbij de belangen van de kinderen voldoende af te wegen. Zo zijn zij in mei 2015 naar Hongarije vertrokken, zonder hun omgeving daarover in te lichten.
5.4
Uit het verslag van Tien voor Toekomst van het Leger des Heils d.d. 30 januari 2016 komt naar voren dat de spraak- en taalontwikkeling van de kinderen traag verloopt, dat zij weinig non-verbale interactie laten zien en dat met name [de minderjarige1] weinig tot spelen komt. [de minderjarige1] laat daarnaast negatief en dwingend gedrag zien (bijten, slaan en zin doordrijven).
5.5
Omdat de hulpverlening die sinds mei 2015 actief is geen effect had, de zorgen niet open konden worden besproken, er (forse) dreiging uitging van de vader en er vrees bestond dat de moeder opnieuw met de kinderen naar Hongarije zou vertrekken, heeft de GI in februari 2016 verzocht om een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, daarbij de adviezen van de politie en het Veiligheidshuis in aanmerking nemend.
5.6
Dat de gronden voor een (spoed)machtiging op dat moment aanwezig waren staat voor het hof buiten kijf. Het hof is van oordeel dat die gronden ook thans nog altijd aanwezig zijn. De zorgen over de opvoedingsvaardigheden van de moeder vinden thans ook bevestiging in de zorgen die door de GI naar voren zijn gebracht betreffende het verloop van de contactmomenten tussen de moeder en de kinderen. Het is op dit moment nog onvoldoende duidelijk of de moeder in staat is om de kinderen een opvoedingsklimaat te bieden waarin zowel hun veiligheid als de continuïteit in hun dagelijkse verzorging en opvoeding, die voor zulke jonge kinderen als [de minderjarige1] en [de minderjarige2] erg belangrijk is, voldoende zijn gewaarborgd. Dat de moeder inmiddels een eigen huurwoning in [A] heeft, het 'milieu' in [E] achter zich heeft gelaten en een bijstandsuitkering ontvangt acht het hof positieve ontwikkelingen, maar deze zijn nog onvoldoende bestendig om daaraan gevolgtrekkingen te verbinden en zeggen op zich ook niets over de opvoedvaardigheden van de moeder.
5.7
Teneinde duidelijkheid te krijgen over het perspectief van de kinderen en over de mogelijkheden en onmogelijkheden van de moeder om (met hulp) de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich te nemen, heeft de moeder zich bereid verklaard tot een gezinsopname in [G] bij GGZ Drenthe. Ter zitting is echter gebleken dat de intake nog niet is afgerond en dat dit mede het gevolg is van het feit dat de moeder heeft nagelaten om urinecontroles bij de huisarts te laten doen, om drugsgebruik uit te sluiten. De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij wel een afspraak had gemaakt bij de huisarts, maar deze heeft afgezegd omdat ze haar zuster wilde begeleiden naar een afspraak in het ziekenhuis. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder onvoldoende duidelijk kunnen maken waarom hier het belang van de zuster (die toch ook door een ander begeleid had kunnen worden) moest prevaleren boven de urinecontroles, benodigd voor de gezinsopname. Deze keuze van de moeder lijkt wederom te bevestigen dat zij onvoldoende in staat is de belangen van haar kinderen voorop te stellen. Van de moeder wordt verwacht dat zij zich de komende periode actief zal opstellen om de gezinsopname mogelijk te maken en in dat verband juiste prioriteiten gaat stellen. Het hof acht het zorgelijk dat de moeder de ernst van de zorgen over de kinderen onvoldoende lijkt in te zien.
5.8
De moeder heeft ter zitting verklaard dat zij nog altijd een relatie met de vader heeft en soms met hem samen is. Het hof is gelet daarop met de GI van oordeel dat het noodzakelijk is dat ook de (rol van de) vader bij de gezinsopname in [G] wordt betrokken. Hij is daartoe echter blijkens mededeling van de GI ter zitting niet bereid.
5.9
Zolang nog onzeker is of GGZ Drenthe mogelijkheden tot gezinsbehandeling ziet, er onduidelijkheid is over de rol van de vader en de mogelijkheden van de moeder, en er daarmee nog geen duidelijkheid bestaat over het perspectief van de kinderen, is voortzetting van de uithuisplaatsing noodzakelijk. Dat de kinderen binnenkort moeten worden overgeplaatst naar een ander pleeggezin leidt niet tot een ander oordeel. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de kinderen zich in een pleeggezin in een stabiele, veilige omgeving bevinden en dat gebleken is dat zij zich sinds de uithuisplaatsing in positieve zin hebben ontwikkeld. De moeder heeft zich op het standpunt gesteld dat ook gedacht kan worden aan een netwerkplaatsing van de kinderen bij haar moeder en stiefvader, maar het hof acht het gelet op hetgeen daarover namens de GI ter zitting naar voren is gebracht (volledige dienstbetrekking van beiden, onbekendheid met het prostitutieverleden van hun dochter, het niet hebben kunnen voorkomen van de ernstige zorgen die geleid hebben tot de huidige uithuisplaatsing ondanks dat de moeder veelvuldig met de kinderen bij hen verbleef) gerechtvaardigd dat deze optie op dit moment niet wordt onderzocht.
5.1
Het hof is, alles overwegende, van oordeel dat de gronden voor de uithuisplaatsing van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en nog altijd aanwezig zijn. De bestreden beschikking zal daarom worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 11 maart 2016.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, G.M. van der Meer en M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 7 juni 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.