ECLI:NL:GHARL:2016:4680

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
14 juni 2016
Zaaknummer
15/01392
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over proceskostenvergoeding na telefonische hoorzitting in belastingzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de erve [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 september 2015, waarin de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 2 te [Z] werd vastgesteld op € 282.000. Na bezwaar van belanghebbende werd deze waarde verlaagd tot € 228.000. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde. De heffingsambtenaar van de gemeente De Wolden had een telefonische hoorzitting georganiseerd in plaats van een fysieke hoorzitting, wat leidde tot de vraag of deze telefonische hoorzitting als zodanig kon worden aangemerkt voor de proceskostenvergoeding. Het Hof oordeelde dat het telefonische hoorgesprek op 18 december 2014 moet worden beschouwd als een hoorzitting in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, ondanks dat niet aan alle formaliteiten was voldaan. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en kende een proceskostenvergoeding van € 2.476 toe aan belanghebbende, inclusief vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd gedaan op 14 juni 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 15/01392
uitspraakdatum: 14 juni 2016
Uitspraak van de zesde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de erve [X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 september 2015, nummer LEE 15/469, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente De Wolden(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak, [a-straat] 2 te [Z] , (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2013, voor het jaar 2014 vastgesteld op € 282.000.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 228.000.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 24 september 2015 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende drs. [A] , alsmede [B] namens de heffingsambtenaar.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Namens belanghebbende is in het bezwaarschrift een waarde voor de onroerende zaak bepleit van maximaal € 160.000 en is verzocht om te worden gehoord op het bezwaar, als het geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen. In het bezwaarschrift is tevens verzocht om een vergoeding van de proceskosten.
2.2
Bij brief van 12 december 2014 is de gemachtigde namens de heffingsambtenaar schriftelijk uitgenodigd voor een “fysieke” hoorzitting op 18 december 2014 om 9.00 uur. Op verzoek van de gemachtigde is de hoorzitting omgezet in een telefonische hoorzitting. Op voormeld tijdstip heeft evenbedoeld telefoongesprek plaatsgevonden tussen [B] namens de heffingsambtenaar en [A] , namens belanghebbende.
2.3
In de uitspraak op bezwaar van 23 december 2014 wordt het bezwaar gegrond verklaard, de waarde van de onroerende zaak verlaagd tot € 228.000, en wordt als proceskostenvergoeding een bedrag van € 243 toegekend, zijnde één punt voor de indiening van het bezwaarschrift. Er is voor het telefonische hoorgesprek geen vergoeding toegekend.
2.4
De Rechtbank heeft geoordeeld dat het telefonisch horen geen proceshandeling is geweest waarvoor in het kader van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) een punt moet worden toegekend.
2.5
[X] , eigenaar van de onroerende per voormelde peildatum, is blijkens de in hoger beroep overgelegde verklaring van erfrecht [in] 2015 overleden. Blijkens deze verklaring heeft [X] mevrouw [C] bij testament benoemd tot zijn enige erfgenaam. In hoger beroep heeft de gemachtigde een door mevrouw [C] getekende volmacht overgelegd.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is uitsluitend of voor het telefonische hoorgesprek terecht geen vergoeding in het kader van het Besluit is toegekend.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en verzoekt de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van het bezwaar met inbegrip van de hoorzitting.
3.3
De heffingsambtenaar beantwoordt de hiervoor vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Belanghebbende stelt dat het op 18 december 2014 gevoerde telefoongesprek moet worden aangemerkt als een hoorzitting in de zin van Afdeling 7.2 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.2
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat het telefoongesprek niet kan worden beschouwd als een hoorzitting in de zin van de wet omdat er geen hoorverslag is opgemaakt en belanghebbende is gehoord door een persoon die bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken is geweest.
4.3
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in het bezwaarschrift heeft verzocht op het bezwaar te worden gehoord. Ter zitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat belanghebbende dit verzoek in de bezwaarfase niet heeft ingetrokken. Voorts staat vast dat de gemachtigde van belanghebbende heeft verzocht om de geplande hoorzitting op 18 december 2014 om te zetten in een telefonisch hoorgesprek op dat tijdstip en dat de heffingsambtenaar met dit verzoek heeft ingestemd. Evenmin is in geschil dat tijdens het telefoongesprek is gesproken over de waarde van de onroerende zaak en dat aan het einde van het telefoongesprek aan de gemachtigde expliciet is gevraagd of hij voldoende was gehoord. Voorts is in de uitspraak op het bezwaar opgenomen dat belanghebbende, in de persoon van zijn gemachtigde, [A] , telefonisch is gehoord.
4.4
Het Hof is op grond van voormelde gang van zaken van oordeel dat het telefonisch hoorgesprek op 18 december 2014 moet worden beschouwd als een hoorzitting in de zin van Afdeling 7.2 van de Awb. De omstandigheid dat bij de hoorzitting niet aan alle formaliteiten is voldaan doet daaraan niet af. Deze gebreken zijn gelet op de hiervoor vermelde gang van zaken niet bepalend voor de vraag of het telefoongesprek als een hoorgesprek kan worden gekwalificeerd.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit vast op € 492 (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting à € 246) voor de kosten in de bezwaarfase, € 992 voor de kosten in eerste aanleg (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting à € 496) en € 992 voor de kosten in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor de zitting à € 496), ofwel in totaal op € 2.476.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar ten aanzien van de proceskostenvergoeding;
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.476;
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 45 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 123 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 14 juni 2016 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 juni 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.