ECLI:NL:GHARL:2016:4708

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
14 juni 2016
Zaaknummer
200.189.056/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot naleving concurrentiebeding en uitleg van het beding in kort geding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot naleving van een concurrentiebeding. De appellante, Maatschap voor Fysiotherapie Medisch Centrum Zuid (MCZ), had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, die als fysiotherapeut bij MCZ had gewerkt en na beëindiging van haar dienstverband een eigen praktijk wilde starten. MCZ vorderde onverkorte nakoming van het concurrentiebeding, dat de geïntimeerde verbood om binnen een bepaald verzorgingsgebied als fysiotherapeut werkzaam te zijn. Het hof oordeelde dat de verbodsvorderingen van MCZ ruimer waren dan het concurrentieverbod zelf. Het hof verklaarde dat de geïntimeerde zich niet in het verzorgingsgebied van MCZ mocht vestigen, maar dat het haar niet verboden was om patiënten te behandelen die zich eigener beweging tot haar wendden. Het hof oordeelde dat er geen grond was voor het opleggen van een dwangsom, omdat het concurrentiebeding al een boete bevatte voor overtreding. De uitspraak van de kantonrechter werd gedeeltelijk vernietigd, en de geïntimeerde werd veroordeeld tot onverkorte nakoming van het concurrentiebeding zoals door het hof uitgelegd. De proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.189.056/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 4789449 VV EXPL 16-13)
arrest in kort geding van 14 juni 2016
in de zaak van
Maatschap voor Fysiotherapie [namen] Medisch Centrum Zuid,
gevestigd te Groningen ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
MCZ,
advocaat: mr. E.D. de Jong, kantoorhoudend te Steenwijk,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M.R. van der Veen, kantoorhoudend te Groningen .

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen , op 8 maart 2016 in kort geding heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 31 maart 2016 (met grieven en een productie),
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van MCZ in hoger beroep luidt als volgt:
“bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het gewraakte vonnis d.d. 8 maart 2016, gewezen door de kantonrechter als voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, sector kanton, locatie Groningen , te vernietigen en opnieuw rechtdoende, eventueel onder aanvulling van de
gronden:
In conventie;
[geïntimeerde] te veroordelen:
I. tot onverkorte nakoming van het tussen partijen geldende concurrentiebeding,
en het haar derhalve teverbiedenom:
- (als ondernemer en/of in loondienst) werkzaam te zijn als fysiotherapeut, manueel
therapeut, kinderfysiotherapeut of oedeemtherapeut binnen het verzorgingsgebied
Groningen Zuid en de Gemeente Haren (GN);
- contacten aan te gaan en/of te onderhouden met de relaties van MCZ;- patiënten van MCZ te (doen) behandelen;zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- dan wel een door Uw
Hof te bepalen dwangsom, voor iedere overtreding van dit verbod en € 1.000,- dan wel
een door Uw Hof te bepalen dwangsom, voor iedere dag (een dagdeel daaronder
begrepen) dat die overtreding van het verbod voortduurt;
II. subsidiair:
het haar teverbiedenom jegens MCZ onrechtmatig te handelen, en het haar
derhalve teverbiedenom:
- (als ondernemer en/of in loondienst) werkzaam te zijn als fysiotherapeut, manueel
therapeut, kinderfysiotherapeut of oedeemtherapeut binnen het verzorgingsgebied
Groningen Zuid en de Gemeente Haren (GN);
- contacten aan te gaan en/of te onderhouden met de relaties van MCZ
(waaronder het Martini Ziekenhuis);
- patiënten van MCZ en patiënten uit het verzorgingsgebied te (doen) benaderen
en/of te (doen) behandelen;
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- dan wel een door
Uw Hof te bepalen dwangsom, voor iedere overtreding van dit verbod en € 1.000,-
dan wel een door Uw Hof te bepalen dwangsom, voor iedere dag (een dagdeel
daaronder begrepen) dat die overtreding van het verbod voortduurt;III. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van deze appelprocedure alsmede in de kosten van de procedure in eerste aanleg.
In reconventie:
[geïntimeerde] in haar vorderingen alsnog niet ontvankelijk te verklaren danwel deze aan haar
te ontzeggen. Met veroordeling van haar in de kosten van deze appelprocedure en in
de kosten van de procedure in eerste aanleg"

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 1.1 tot en met 1.12 van het bestreden vonnis. Aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan komen de feiten, voor zover in hoger beroep van belang, neer op het volgende.
3.1
MCZ is een praktijk voor fysiotherapie in Groningen en Haren. Zij heeft een groot verzorgingsgebied in de zuidelijke wijken van de gemeente Groningen en de gemeente Haren.
3.2
[geïntimeerde] is met ingang van [indiensttredingsdatum] als fysiotherapeut bij MCZ in dienst getreden. Laatstelijk was zij werkzaam in de functie van oedeem fysiotherapeut tegen een salaris van € 4.709,00 bruto per maand (exclusief vakantietoeslag).
3.3 In artikel 11 van de ten deze toepasselijke arbeidsovereenkomst –de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd van 1 februari 2007- is het navolgende
concurrentiebeding opgenomen:
"Artikel 11. Concurrentiebeding
11.1
De werknemer zal binnen twee jaar na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst zich niet zelfstandig vestigen als fysiotherapeut, manueel therapeut of kinderfysiotherapeut indien hij als zodanig werkzaam is geweest bij de werkgever, in het verzorgingsgebied van de praktijk van de werkgever, zulks evenwel behoudens toestemming, verkregen van de werkgever.
11.2
De werknemer met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die langer dan twee jaar heeft geduurd, is gehouden aan een concurrentiebeding dat ziet op het elders in dienst treden. Dit houdt in dat hij binnen twee jaar na het beëindigen van het dienstverband, niet in dienst zal treden in de functie van fysiotherapeut, manueel therapeut c.q. kinderfysiotherapeut, indien hij als zodanig werkzaam is geweest bij de werkgever, indien de plaats van het nieuw te aanvaarden werkgebied in het verzorgingsgebied van de praktijk van de werkgever ligt, zulks evenwel behoudens toestemming, verkregen van de werkgever.
11.3
Het verzorgingsgebied.
Het gebied waarvoor het concurrentiebeding geldt, gaat uit van een belang voor de werkgever. De plaats waar de werknemer na het beëindigen van zijn dienstverband zijn beroep gaat uitoefenen, mag niet zodanig zijn dat de
werkgever daar substantiële schade van ondervindt.
Het verzorgingsgebied van de praktijk omvat dat gebied waar structureel het merendeel van de patiënten door woon- of werksituatie uit afkomstig is. Het verzorgingsgebied is bepalend. Het verzorgingsgebied strekt zich uit tot:Gemeente Haren, gemeente Groningen ten zuiden van de zuidelijke ringweg.
Indien het verzorgingsgebied van de nieuwe werkkring en het verzorgingsgebied van de huidige werkgever een
substantiële overlapping vertonen, is het concurrentiebeding van toepassing.
11.4
Bij iedere overtreding van hetgeen hiervoor in dit artikel bepaald is, verbeurt de werknemer aan de werkgever voor iedere dag waarop de overtreding zich voordoet c.q. voortduurt een onmiddellijk opeisbare boete van € 225 zonder daartoe enigerlei actie, in gebrekestelling of de tussenkomst van de rechter nodig is en onverminderd verdere maatregelen welke ter zake van de overtreding getroffen kunnen worden.
11.5
Het concurrentiebeding zal niet van toepassing zijn:
a. indien de werknemer een dienstverband aanvaardt in de intramurale sector;
b. indien de werknemer een dienstverband aanvaardt in de extramurale sector die een aanzienlijke materiële
verbetering voor hem betekent, zulks na overleg met de werkgever."
3.4
MCZ heeft [geïntimeerde] op 6 oktober 2015 op staande voet ontslagen en heeft daarnaast op 13 oktober 2015 een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend bij de kantonrechter te Groningen . Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek op 18 november 2015 hebben partijen een schikking getroffen, inhoudende dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 januari 2016 wordt beëindigd. Daarop heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst bij beschikking van 18 november 2015 ontbonden per 1 januari 2016.
3.5
De getroffen schikking houdt daarnaast in dat MCZ vóór 1 februari 2016 aan [geïntimeerde] een transitievergoeding betaalt ter hoogte van twee maandsalarissen. Over een verval dan wel handhaving van het concurrentiebeding zijn partijen niets overeengekomen.
3.6
MCZ heeft de transitievergoeding niet voldaan. Zij beroept zich daarvoor op verrekening met een vordering van haar op [geïntimeerde] vanwege overtreding van het concurrentieverbod.
3.7
Bij brief van 11 november 2015 heeft MCZ [geïntimeerde] in verband met (beweerdelijke overtreding van) het concurrentiebeding (onder meer) het volgende geschreven:
“In het kader van de beëindiging van uw dienstverband bij MCZ/ Flytta op 1 januari 2016 bericht ik u als volgt.
Allereerst attendeer ik u op alle (post ) contractuele verplichtingen in uw arbeidsovereenkomst (en), waaronder het concurrentiebeding en het daarin vervatte
relatiebeding. Deze verplichtingen gelden tijdens en na de arbeidsovereenkomst. En de bedingen strekken zich mede uit tot uw laatste functie en werkzaamheden bij MCZ/Flytta.
Het is u in ieder geval verboden binnen het tijdvak, zoals genoemd in het
concurrentiebeding, na beëindiging van de arbeidsovereenkomst zakelijk contact te
hebben met relaties/ klanten van MCZ/ Flytta of aan haar gelieerde ondernemingen.
Onder het verbod van zakelijk contact wordt mede verstaan het verzoek van (ex -) cliënten tot u voor behandeling en advisering. In dat geval dient u (ex -) cliënten door te verwijzen naar MCZ/ Flytta.
Onder relaties wordt mede verstaan: alle cliënten die u gedurende het dienstverband bij MCZ/ Flytta heeft behandeld in de meest ruime zin. Onder behandeling wordt mede verstaan de feitelijke behandelingen en advisering van cliënten.
Om iedere discussie met u te vermijden ontvangt u bijgaand een lijst van alle relaties en (ex - ) cliënten. Deze lijst is niet uitputtend gezien de onmogelijkheid om alle (ex -) cliënten van u in kaart te brengen. Bij twijfel over de vraag of een (ex - ) cliënt onder het relatiebeding valt, bent u gehouden de (ex - ) cliënt voor behandeling/ advisering doorverwijzen naar MCZ/ Flytta en vooraf contact op te nemen met ons. Het Martini ziekenhuis valt in ieder geval als relatie onder het in het concurrentiebeding vervatte relatiebeding. (…)”
3.8
Bij brief van 3 december 2015 heeft [geïntimeerde] aan MCZ onder meer bericht:
“(…) Ik ben van plan om in het nieuwe jaar voor mezelf te gaan beginnen en heb mijn oog laten vallen op een
praktijkruimte aan [adres] . Ik ben van mening dat het overeengekomen
concurrentiebeding zich hier niet tegen verzet maar om misverstanden te voorkomen lijkt het mij goed dit te laten
weten. Mochten er van jullie kant bezwaren zijn tegen de voorgenomen locatie dan zou ik dat graag uiterlijk binnen een week vernemen.
Daarnaast wil ik nog kort reageren op de brief die mij recent is toegezonden. Ik snap de inhoud daarvan niet. Dat er een concurrentiebeding aan de orde is kan ik niet ontkennen echter in genoemde brief wordt gesteld dat daarin ook een relatiebeding is vervat. Dat is uitdrukkelijk niet het geval.
Ik zou graag op korte termijn een afspraak maken voor het ophalen van mijn persoonlijke spullen en ik vraag mij af of de mogelijkheid bestaat voor een "afscheidsmoment" met de collega's met wie ik toch gedurende [X] jaar prettig en goed heb samengewerkt. (....). "
3.9
Bij e-mail van 8 januari 2016 heeft [geïntimeerde] aan [Z] - secretaresse van MCZ - onder meer meegedeeld:
"Beetje vervelend dit, maar het zat er misschien wel een beetje aan te komen... [namen cliënten] hebben zich bij mij gemeld voor behandeling. Zou je de indicatiecode, declaratiecode en aantal behandelingen door willen mailen ivm declaratie?."Aan dit verzoek heeft de secretaresse van MCZ voldaan.
3.1
[geïntimeerde] heeft met [Q] op 12 november 2015 de [maatschap] opgericht met als vestigingsadres [vestigingsadres] . Als activiteit van deze maatschap vermeldt een door MCZ overgelegd uittreksel van de Kamer van Koophandel d.d. 4 januari 2016:
' Praktijken voor fysiotherapeuten.
Het treffen van voorbereidingen om te komen tot de exploitatie van: [maatschap] ."De praktijk heeft een vestiging in [plaats] en een nevenvestiging in [plaats] . De praktijk heet voluit [maatschap] , [maatschap] . Op de website van [maatschap] staat - voor zover hier van belang - vermeld:
" [geïntimeerde] heeft ruim [X] jaar toegewijde ervaring in de behandeling van lymfologische en oncologische cliënten en heeft in 2015 besloten haar eigen fysiotherapiepraktijk [maatschap] op te richten om op deze manier haar kennis en ervaring te delen.
[maatschap] verzorgt onder de naam [maatschap] gespecialiseerde
fysiotherapie aan cliënten met lymfoedeem, lipoedeem, veneus oedeem en kanker. Door middel van fysiotherapie
worden klachten zoals oedeem, pijn, vermoeidheid en bewegingsbeperking behandeld.
[maatschap] is gevestigd in [plaats] , op slechts 10 minuten rijden vanaf [A] . Het
specialistische karakter van onze praktijk maakt dat we patiënten behandelen vanuit de wijde regio. In de stad
Groningen bieden wij de mogelijkheid om bij u thuis te behandelen. Naast diagnostisch- en behandelcentrum heeft [maatschap] dus ook een regiofunctie.
De mogelijkheid bestaat om (in overleg met uw behandelend therapeut) een consult aan te vragen voor extra advies. Op deze manier kunt u gebruik maken van de kennis van [maatschap] en wel bij uw therapeut dichtbij huis onder behandeling te blijven."[plaats] en [plaats] vallen buiten het in het concurrentiebeding omschreven verzorgingsgebied van MCZ.

4.Het geding en de beslissing in eerste aanleg

4.1
MCZ heeft in conventie gevorderd, verkort weergegeven, om bij wijze van voorlopige voorziening [geïntimeerde] te veroordelen tot onverkorte nakoming van het tussen partijen geldende concurrentiebeding, en het haar derhalve te verbieden om:
- ( als ondernemer en/of in loondienst) werkzaam te zijn als fysiotherapeut, manueel
therapeut, kinderfysiotherapeut of oedeemtherapeut binnen het verzorgingsgebied
Groningen Zuid en de gemeente Haren (Gn);
- contacten aan te gaan en/of te onderhouden met de relaties van MCZ;
- patiënten van MCZ te (doen) behandelen,
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.2
MCZ heeft zich voor haar vordering beroepen op het concurrentiebeding. Zij heeft aangevoerd dat het beding tevens een relatiebeding inhoudt en dat het beding door [geïntimeerde] wordt overtreden, omdat zij actief is in het verzorgingsgebied van MCZ en contacten heeft met relaties van MCZ, in het bijzonder met patiënten van MCZ en met het Martini Ziekenhuis. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat sprake is van onrechtmatige concurrentie door [geïntimeerde] en dat zij handelt in strijd met goed werknemerschap (art. 7:611 BW).
4.3 [geïntimeerde] heeft de vorderingen en de stellingen van MCZ bestreden.
In reconventie heeft zij, verkort weergegeven, gevorderd:
a. het concurrentiebeding met ingang van 1 maart 2016 (gedeeltelijk) te schorsen, dan wel (gedeeltelijk) te matigen in tijd en in (de hoogte van) de te verbeuren dwangsom;
b. MCZ te veroordelen tot betaling van de tussen partijen overeengekomen
transitievergoeding (€ 10 .171,44 bruto), vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente vanaf 1 februari 2016;
c. MCZ te veroordelen tot betaling van de factuur van KNGF (€ 145,00), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden;
d. MCZ te veroordelen tot afgifte van de loonstroken over de maanden oktober, november en december 2015 alsmede de jaaropgave 2015, op straffe van een dwangsom;
e. MCZ te veroordelen tot afgifte aan [geïntimeerde] van haar persoonlijke goederen, op straffe van een dwangsom.
4.4 De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 8 maart 2016 de vorderingen van MCZ in conventie afgewezen en de vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie sub b. en c. toegewezen, waarbij de sub b. gevorderde wettelijke verhoging is beperkt tot 10 %. De kantonrechter heeft daartoe in conventie overwogen, samengevat, dat het concurrentiebeding geen relatiebeding inhoudt en dat voorshands geen grond bestaat om het beding anders uit te leggen dan conform de letter daarvan, aldus dat het [geïntimeerde] is verboden om zich binnen twee jaar na de beëindiging van het dienstverband als zelfstandig fysiotherapeut te vestigen dan wel bij derden in dienst te treden binnen het in het beding aangegeven verzorgingsgebied van MCZ (de gemeente Haren en de gemeente Groningen ten zuiden van de zuidelijke ringweg). Vast staat dat [geïntimeerde] voornemens is zich te vestigen buiten dat verzorgingsgebied, zodat geen sprake is van een (potentiële) schending van het concurrentiebeding.
De kantonrechter heeft verder de stelling verworpen dat sprake is van onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] , nog daargelaten dat op die grondslag geen vordering is ingesteld.
In reconventie heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] een voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen sub b. en c. aangezien deze nauwe verwantschap hebben met de hoofdvorderingen en dat deze posten ook vast staan. Het beroep op verrekening wordt gepasseerd, omdat de gegrondheid daarvan niet eenvoudig is vast te stellen. De voorwaardelijk ingestelde vordering tot schorsing van het concurrentiebeding behoeft geen bespreking gelet op de uitkomst van de procedure in conventie. Ook bestaat geen grond voor rechterlijke tussenkomst ten aanzien van de vorderingen sub d. en e., omdat MCZ zich bereid heeft verklaard tot het verstrekken/afgeven van de gevorderde goederen.
5. De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1
Het hof zal eerst de grieven behandelen die betrekking hebben op de beslissing in conventie.
het geschil in conventie
5.2
MCZ heeft bij de door haar verlangde voorzieningen een voldoende spoedeisend belang. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
5.3
Grieven 2 en 3richten zich tegen de uitleg van het concurrentiebeding (grief 2) en de overweging dat waar [geïntimeerde] zich buiten het verzorgingsgebied zal vestigen van (potentiele) schending van het concurrentiebeding geen sprake is (grief 3). Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.4
Niet in geschil is dat het concurrentiebeding (hiervoor weergegeven onder 3.3) een rechtsgeldig overeengekomen concurrentiebeding betreft als bedoeld in artikel 7:653 lid 1 BW.
5.5
Een concurrentiebeding dient te worden uitgelegd conform de zogenaamde Haviltex maatstaf. Dat betekent dat het bij de uitleg van de bepaling niet (alleen) aankomt op een zuiver taalkundige uitleg van de bewoordingen, maar (ook) op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid, en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij spelen alle omstandigheden van het geval een rol. Indien langs deze weg evenwel geen duidelijkheid kan worden verkregen omtrent de uitleg van het beding, komen onduidelijkheden op grond van het
contra proferentem-gezichtspunt voor rekening van de opsteller van het beding, dus van de werkgever.
5.6
Gesteld noch gebleken is dat partijen bij de totstandkoming van het concurrentiebeding met elkaar hebben gesproken over de betekenis die daaraan moet worden toegekend. Bij de uitleg komt het in dit geval daarmee in het bijzonder aan op de bewoordingen van het beding en hoe partijen die redelijkerwijs hebben mogen opvatten.
5.7
Met inachtneming van dit kader overweegt het hof dat het concurrentiebeding, bezien in haar samenhang, in de kern behelst dat het [geïntimeerde] gedurende twee jaar na het einde van het dienstverband met MCZ niet is toegestaan om zodanig concurrerend werkzaam te zijn dat MCZ daarvan substantiële schade ondervindt (lid 3 eerste deel). Om dat te waarborgen verbiedt het concurrentiebeding [geïntimeerde] om zich als fysiotherapeut te vestigen in het voornaamste verzorgingsgebied van MCZ –het gebied waar structureel het merendeel van haar patiënten woont of werkt als omschreven in lid 3 (
Gemeente Haren, gemeente Groningen ten zuiden van de zuidelijke ringweg.)- (lid 1) of aldaar elders in dienst te treden (lid 2) en mogen de verzorgingsgebieden van MCZ en [geïntimeerde] ook geen substantiële overlapping hebben (lid 3 tweede deel). Bezien in het licht van de bewoordingen van het concurrentiebeding en de daaruit kenbare bedoeling van MCZ om haar bedrijfsdebiet te beschermen in haar voornaamste verzorgingsgebied (als omschreven in het derde lid), is het hof van oordeel dat van substantiële overlapping van de verzorgingsgebieden sprake is als [geïntimeerde] concurrerende activiteiten zou gaan ontplooien in het in het concurrentiebeding omschreven verzorgingsgebied van MCZ, het gebied dus dat omvat de gemeente Haren en de gemeente Groningen ten zuiden van de zuidelijke ringweg. Waar de bescherming van het bedrijfsdebiet blijkens de bewoordingen van het concurrentiebeding is gericht op de patiënten die wonen en werken in dat gebied, dient het concurrentiebeding naar het oordeel van het hof zo uitgelegd te worden dat het [geïntimeerde] is verboden om mensen die in dat gebied wonen en werken actief als (potentiële) patiënt te benaderen en (vervolgens) te behandelen. Gelet op de vrijheid van een patiënt om zijn eigen behandelaar te kiezen omvat het verbod echter niet een verbod aan [geïntimeerde] om patiënten uit dat gebied te behandelen die zich eigener beweging voor behandeling tot haar hebben gewend. Het verbod omvat evenmin een verbod op contacten met relaties (andere dan patiënten) van MCZ die binnen het verzorgingsgebied van MCZ zijn gevestigd. In het concurrentiebeding valt, anders dan MCZ (kennelijk) meent, geen relatiebeding te lezen.
Het is [geïntimeerde] (dus) niet verboden om contact te hebben met het in het verzorgingsgebied gevestigde Martiniziekenhuis (kennelijk een belangrijke relatie van MCZ). Wel brengt het beding met zich dat het [geïntimeerde] niet is toegestaan om die relaties (waaronder het Martiniziekenhuis) te gebruiken voor het werven van (potentiële) patiënten die binnen het omschreven verzorgingsgebied wonen of werken. Voor patiënten die buiten dat gebied wonen of werken geldt het concurrentiebeding echter niet. Het staat [geïntimeerde] dan ook in zoverre vrij om samen te werken met het Martiniziekenhuis voor patiënten die niet uit het verzorgingsgebied van MCZ afkomstig zijn.
5.8
Weliswaar heeft [geïntimeerde] zich (net) buiten het omschreven verzorgingsgebied van MCZ gevestigd, maar uit de omschrijving van haar verzorgingsgebied op haar website blijkt dat haar (beoogde) activiteiten zich mede uitstrekken over het (omschreven) verzorgingsgebied van MCZ. Naar het oordeel van het hof is daarmee sprake van een substantiële overlapping van de verzorgingsgebieden en handelt [geïntimeerde] (potentieel) in strijd met het concurrentiebeding, zoals zij dat redelijkerwijs had behoren op te vatten. Dat zij bij MCZ laatstelijk werkzaam was als oedeemtherapeut en dat die specialisatie niet uitdrukkelijk wordt vermeld in het concurrentiebeding, is daarbij niet relevant. Gelet op de bedoeling van het concurrentiebeding (bescherming van het bedrijfsdebiet van MCZ) is evident dat daaronder ook specialismen vallen die bij MCZ worden beoefend. MCZ heeft daarmee recht en belang bij haar vordering om [geïntimeerde] te veroordelen tot onverkorte naleving van het concurrentiebeding, zoals dat hiervoor onder 5.7 is uitgelegd.
5.9
De verbodsvorderingen die MCZ aan die naleving heeft verbonden gaan echter verder dan het concurrentiebeding. De verbodsvorderingen strekken er immers toe dat [geïntimeerde] in het geheel geen werkzaamheden zal mogen verrichten in het verzorgingsgebied van MCZ en dat zij met geen enkele relatie en/of patiënt van MCZ contact zal mogen hebben. Uit hetgeen hiervoor onder 5.7 is overwogen over de uitleg die aan het concurrentiebeding dient te worden gegeven, volgt dat dergelijke verboden voor [geïntimeerde] beperkender zijn dan uit het concurrentiebeding voortvloeit. Die verboden zijn daarmee niet toewijsbaar. Het hof zal volstaan met de veroordeling van [geïntimeerde] tot onverkorte naleving van het concurrentiebeding zoals dat beding in dit arrest is uitgelegd.
5.1
Aan de (toewijsbare) vordering om [geïntimeerde] te veroordelen tot onverkorte naleving van het concurrentiebeding zoals dat door het hof is uitgelegd, zal het hof geen dwangsom verbinden. Een dwangsom is bedoeld als prikkel tot nakoming. Het concurrentiebeding bevat zelf echter al een boete die [geïntimeerde] tot naleving zou moeten prikkelen. Niet (gemotiveerd) is aangevoerd dat die prikkel onvoldoende zal zijn, ook nu in dit arrest de reikwijdte van het concurrentiebeding is uitgelegd. Het hof merkt daarbij voor de goede orde op dat [geïntimeerde] de contractueel bepaalde boete dus verbeurt indien zij, al dan niet via relaties van MCZ, binnen het omschreven verzorgingsgebied van MCZ actief (potentiële) patiënten benadert die binnen dat gebied wonen of werken en als zij patiënten behandelt die uit dat gebied afkomstig zijn, tenzij die patiënten zich (op grond van hun recht om hun eigen behandelaar te kiezen) eigener beweging tot [geïntimeerde] mochten hebben gewend.
5.11
Grief 4richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat hetgeen MCZ heeft aangedragen niet de (subsidiaire) stelling kan dragen dat [geïntimeerde] jegens MCZ onrechtmatig handelt.
Het hof deelt de opvatting van de kantonrechter dat MCZ geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die een dergelijk oordeel kunnen dragen. Daarbij staat voorop dat alleen het aandoen van concurrentie op zichzelf niet onrechtmatig is. Bijkomende omstandigheden die aanleiding geven om over die concurrentie in dit geval anders te oordelen zijn door MCZ niet aangevoerd. Daarbij overweegt het hof dat de omstandigheid dat kennelijk verschillende patiënten van [geïntimeerde] mee over zijn gegaan naar haar nieuwe praktijk op zichzelf nog geen onrechtmatige concurrentie oplevert. Ook het opvragen van gegevens van die patiënten bij MCZ is op zichzelf niet onrechtmatig. Dat zou anders kunnen zijn indien [geïntimeerde] de patiënten zou hebben overgehaald om met haar mee over te gaan, al dan niet met gebruikmaking van (patiënt)informatie waarover zij uit hoofde van haar dienstverband met MCZ nog beschikt(e). Dat dit het geval is geweest is echter niet (voldoende onderbouwd) aangevoerd. Dat [geïntimeerde] contact onderhoudt met het Martini ziekenhuis levert op zichzelf evenmin onrechtmatige concurrentie op. Daarbij is van belang dat niet is gesteld en evenmin is gebleken dat [geïntimeerde] in die contacten gebruik maakt van concurrentiegevoelige informatie die haar nog bekend is uit haar dienstverband met MCZ en dat zij daarmee tracht patiënten naar haar doorverwezen te krijgen.
het geschil in reconventie
5.12
Grieven 1, 5 en 6richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] een voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen sub b. en c. aangezien deze nauwe verwantschap hebben met de hoofdvorderingen (grief 1) en dat het beroep op verrekening dient te worden gepasseerd (grieven 5 en 6). Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.13
Het hof stelt voorop dat het hebben van een voldoende spoedeisend belang bij een vordering in reconventie op zichzelf niet hoeft samen te hangen met de verwantschap met de hoofdvordering (in conventie). Die spoedeisend dient in beginsel zelfstandig beoordeeld te worden, waarbij de samenhang met de hoofdvordering slechts een omstandigheid vormt die daarbij een rol kan spelen.
5.14 Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] een voldoende spoedeisend belang heeft bij een voorziening terzake haar aanspraak op de transitievergoeding en dat die vordering in beginsel ook toewijsbaar is in kort geding. Het betreft hier een aanspraak die, behoudens het beroep op verrekening, vast staat, tussen partijen zelfs uitdrukkelijk is overeengekomen, een substantieel bedrag betreft en voortvloeit uit het tussen partijen bestaan hebbende dienstverband, terwijl niet is gesteld of gebleken van een (substantieel) restitutierisico. Voor de vordering tot betaling van het lidmaatschapsgeld van het KNMG geldt hetzelfde, behalve dat die vordering slechts een gering bedrag betreft. Dat zou aan een spoedeisend belang bij die vordering in de weg hebben kunnen staan, maar nu het bedrag slechts wordt gevorderd naast een bedrag waarvoor aan de eis van spoedeisendheid wel is voldaan (de transitievergoeding), ziet het hof om proceseconomische redenen geen aanleiding om [geïntimeerde] in die vordering niet ontvankelijk te verklaren. Grief 1 faalt derhalve (vgl.
ECLI:NL:HR:2007:BA1522).
5.15
Het verrekeningsverweer wordt gepasseerd. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat de gegrondheid van dat beroep vooralsnog niet op eenvoudige wijze valt vast te stellen als bedoeld in artikel 6:136 BW. Weliswaar wordt, anders dan in eerste aanleg, in hoger beroep geoordeeld dat MCZ wel belang heeft bij een veroordeling van [geïntimeerde] tot naleving van het concurrentiebeding, maar vooralsnog is niet op eenduidige wijze vast te stellen dat en in hoeverre [geïntimeerde] het concurrentiebeding daadwerkelijk heeft overtreden, laat staan welk bedrag zij uit dien hoofde aan MCZ verschuldigd zou zijn. MCZ heeft ook niet, onderbouwd, een concreet bedrag genoemd. Voor het hof staat daarmee vooralsnog ook niet met een voldoende mate van zekerheid vast dat het beroep op verrekening in een
(eventuele) bodemprocedure zal slagen. Ook de grieven 5 en 6 falen derhalve.
5.16
Het (gedeeltelijk) slagen van de grieven 2 en 3 in conventie brengt, gelet op de devolutieve werking van het appel, met zich dat in hoger beroep alsnog beoordeeld dient te worden of de vordering van [geïntimeerde] om het concurrentiebeding te schorsen toewijsbaar is.
Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is.
Anders dan [geïntimeerde] is het hof niet van oordeel dat het concurrentiebeding dermate onbepaald is dat handhaving ervan haar in overwegende mate hindert.
Het concurrentiebeding zal [geïntimeerde] weliswaar in zekere mate hinderen, maar dat is eigen aan een concurrentiebeding. Verder volgt uit hetgeen hierover is overwogen over de reikwijdte van het concurrentiebeding dat het voldoende bepaalbaar is om onverkorte naleving daarvan door [geïntimeerde] te kunnen verlangen.
5.17
Voor zover [geïntimeerde] heeft gevorderd de werking van het concurrentiebeding in tijd te matigen overweegt het hof dat [geïntimeerde] die vordering verder niet heeft toegelicht. In het bijzonder heeft [geïntimeerde] haar belang bij beperking van de werkingsduur van het beding, afgezet tegen het belang van MCZ bij handhaving daarvan, niet nader toegelicht en (derhalve) evenmin aangegeven welke beperking in de tijd zij verlangt. Dit onderdeel van de vorderingen in reconventie heeft dan ook geen deel uitgemaakt van het debat tussen partijen. Het hof ziet in die situatie geen aanleiding om de werking van het concurrentiebeding in de tijd te matigen; zonder een daarover tussen partijen gevoerd debat heeft het hof onvoldoende concrete aanknopingspunten om te kunnen oordelen dat [geïntimeerde] onbillijk wordt benadeeld door de werking van het beding niet in de tijd te beperken (door een schorsing van het beding na verloop van een bepaalde periode).
in conventie en in reconventie
5.18
Grief 7richt zich tegen de afwijzing van de vorderingen in conventie en toewijzing van de vorderingen in reconventie, en de veroordeling van MCZ in de proceskosten in conventie en in reconventie.
5.19
Hiervoor is al ingegaan op de toewijsbaarheid van de vorderingen in conventie en in reconventie. MCZ heeft thans derhalve alleen nog belang bij een beoordeling van de proceskosten in eerste aanleg.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen over de toewijsbaarheid van de vorderingen in conventie en in reconventie volgt naar het oordeel van het hof dat in eerste aanleg de proceskosten in conventie gecompenseerd dienen te worden en dat de proceskostenveroordeling in reconventie in stand kan blijven.

6.De slotsom

6.1
Alleen de grieven 2, 3 en 7 slagen gedeeltelijk. Het bestreden vonnis voor zover in conventie gewezen dient gedeeltelijk te worden vernietigd. Het bestreden vonnis voor zover in reconventie gewezen kan worden bekrachtigd.
6.2
In de uitkomst van de procedure in hoger beroep vindt het hof aanleiding om in hoger beroep de proceskosten te compenseren.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
vernietigt het kort gedingvonnis van de kantonrechter te Groningen van 8 maart 2016 voor zover in conventie de vordering van MCZ om [geïntimeerde] te veroordelen tot onverkorte nakoming van het concurrentiebeding, is afgewezen en MCZ in de proceskosten van het geding in conventie is veroordeeld, en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt [geïntimeerde] tot onverkorte nakoming van het tussen partijen geldende concurrentiebeding met inachtneming van de uitleg die het hof daaraan heeft gegeven in rechtsoverweging 5.7 en (aanvullend) 5. 10 ;
compenseert de kosten van de procedure in eerste aanleg in conventie;
bekrachtigt voor het overige voormeld vonnis, zowel in conventie als in reconventie gewezen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep;
verklaard dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H Kuiper, mr. M.E.L. Fikkers en mr. O.E. Mulder en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 14 juni 2016.