Uitspraak
MCZ,
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
“bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het gewraakte vonnis d.d. 8 maart 2016, gewezen door de kantonrechter als voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, sector kanton, locatie Groningen , te vernietigen en opnieuw rechtdoende, eventueel onder aanvulling van de
3.De vaststaande feiten
3.3 In artikel 11 van de ten deze toepasselijke arbeidsovereenkomst –de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd van 1 februari 2007- is het navolgende
“In het kader van de beëindiging van uw dienstverband bij MCZ/ Flytta op 1 januari 2016 bericht ik u als volgt.
4.Het geding en de beslissing in eerste aanleg
4.3 [geïntimeerde] heeft de vorderingen en de stellingen van MCZ bestreden.
In reconventie heeft zij, verkort weergegeven, gevorderd:
a. het concurrentiebeding met ingang van 1 maart 2016 (gedeeltelijk) te schorsen, dan wel (gedeeltelijk) te matigen in tijd en in (de hoogte van) de te verbeuren dwangsom;
4.4 De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 8 maart 2016 de vorderingen van MCZ in conventie afgewezen en de vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie sub b. en c. toegewezen, waarbij de sub b. gevorderde wettelijke verhoging is beperkt tot 10 %. De kantonrechter heeft daartoe in conventie overwogen, samengevat, dat het concurrentiebeding geen relatiebeding inhoudt en dat voorshands geen grond bestaat om het beding anders uit te leggen dan conform de letter daarvan, aldus dat het [geïntimeerde] is verboden om zich binnen twee jaar na de beëindiging van het dienstverband als zelfstandig fysiotherapeut te vestigen dan wel bij derden in dienst te treden binnen het in het beding aangegeven verzorgingsgebied van MCZ (de gemeente Haren en de gemeente Groningen ten zuiden van de zuidelijke ringweg). Vast staat dat [geïntimeerde] voornemens is zich te vestigen buiten dat verzorgingsgebied, zodat geen sprake is van een (potentiële) schending van het concurrentiebeding.
De kantonrechter heeft verder de stelling verworpen dat sprake is van onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] , nog daargelaten dat op die grondslag geen vordering is ingesteld.
In reconventie heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] een voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen sub b. en c. aangezien deze nauwe verwantschap hebben met de hoofdvorderingen en dat deze posten ook vast staan. Het beroep op verrekening wordt gepasseerd, omdat de gegrondheid daarvan niet eenvoudig is vast te stellen. De voorwaardelijk ingestelde vordering tot schorsing van het concurrentiebeding behoeft geen bespreking gelet op de uitkomst van de procedure in conventie. Ook bestaat geen grond voor rechterlijke tussenkomst ten aanzien van de vorderingen sub d. en e., omdat MCZ zich bereid heeft verklaard tot het verstrekken/afgeven van de gevorderde goederen.
5. De motivering van de beslissing in hoger beroep
contra proferentem-gezichtspunt voor rekening van de opsteller van het beding, dus van de werkgever.
Gemeente Haren, gemeente Groningen ten zuiden van de zuidelijke ringweg.)- (lid 1) of aldaar elders in dienst te treden (lid 2) en mogen de verzorgingsgebieden van MCZ en [geïntimeerde] ook geen substantiële overlapping hebben (lid 3 tweede deel). Bezien in het licht van de bewoordingen van het concurrentiebeding en de daaruit kenbare bedoeling van MCZ om haar bedrijfsdebiet te beschermen in haar voornaamste verzorgingsgebied (als omschreven in het derde lid), is het hof van oordeel dat van substantiële overlapping van de verzorgingsgebieden sprake is als [geïntimeerde] concurrerende activiteiten zou gaan ontplooien in het in het concurrentiebeding omschreven verzorgingsgebied van MCZ, het gebied dus dat omvat de gemeente Haren en de gemeente Groningen ten zuiden van de zuidelijke ringweg. Waar de bescherming van het bedrijfsdebiet blijkens de bewoordingen van het concurrentiebeding is gericht op de patiënten die wonen en werken in dat gebied, dient het concurrentiebeding naar het oordeel van het hof zo uitgelegd te worden dat het [geïntimeerde] is verboden om mensen die in dat gebied wonen en werken actief als (potentiële) patiënt te benaderen en (vervolgens) te behandelen. Gelet op de vrijheid van een patiënt om zijn eigen behandelaar te kiezen omvat het verbod echter niet een verbod aan [geïntimeerde] om patiënten uit dat gebied te behandelen die zich eigener beweging voor behandeling tot haar hebben gewend. Het verbod omvat evenmin een verbod op contacten met relaties (andere dan patiënten) van MCZ die binnen het verzorgingsgebied van MCZ zijn gevestigd. In het concurrentiebeding valt, anders dan MCZ (kennelijk) meent, geen relatiebeding te lezen.
Het is [geïntimeerde] (dus) niet verboden om contact te hebben met het in het verzorgingsgebied gevestigde Martiniziekenhuis (kennelijk een belangrijke relatie van MCZ). Wel brengt het beding met zich dat het [geïntimeerde] niet is toegestaan om die relaties (waaronder het Martiniziekenhuis) te gebruiken voor het werven van (potentiële) patiënten die binnen het omschreven verzorgingsgebied wonen of werken. Voor patiënten die buiten dat gebied wonen of werken geldt het concurrentiebeding echter niet. Het staat [geïntimeerde] dan ook in zoverre vrij om samen te werken met het Martiniziekenhuis voor patiënten die niet uit het verzorgingsgebied van MCZ afkomstig zijn.
Het hof deelt de opvatting van de kantonrechter dat MCZ geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die een dergelijk oordeel kunnen dragen. Daarbij staat voorop dat alleen het aandoen van concurrentie op zichzelf niet onrechtmatig is. Bijkomende omstandigheden die aanleiding geven om over die concurrentie in dit geval anders te oordelen zijn door MCZ niet aangevoerd. Daarbij overweegt het hof dat de omstandigheid dat kennelijk verschillende patiënten van [geïntimeerde] mee over zijn gegaan naar haar nieuwe praktijk op zichzelf nog geen onrechtmatige concurrentie oplevert. Ook het opvragen van gegevens van die patiënten bij MCZ is op zichzelf niet onrechtmatig. Dat zou anders kunnen zijn indien [geïntimeerde] de patiënten zou hebben overgehaald om met haar mee over te gaan, al dan niet met gebruikmaking van (patiënt)informatie waarover zij uit hoofde van haar dienstverband met MCZ nog beschikt(e). Dat dit het geval is geweest is echter niet (voldoende onderbouwd) aangevoerd. Dat [geïntimeerde] contact onderhoudt met het Martini ziekenhuis levert op zichzelf evenmin onrechtmatige concurrentie op. Daarbij is van belang dat niet is gesteld en evenmin is gebleken dat [geïntimeerde] in die contacten gebruik maakt van concurrentiegevoelige informatie die haar nog bekend is uit haar dienstverband met MCZ en dat zij daarmee tracht patiënten naar haar doorverwezen te krijgen.
het geschil in reconventie
5.14 Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] een voldoende spoedeisend belang heeft bij een voorziening terzake haar aanspraak op de transitievergoeding en dat die vordering in beginsel ook toewijsbaar is in kort geding. Het betreft hier een aanspraak die, behoudens het beroep op verrekening, vast staat, tussen partijen zelfs uitdrukkelijk is overeengekomen, een substantieel bedrag betreft en voortvloeit uit het tussen partijen bestaan hebbende dienstverband, terwijl niet is gesteld of gebleken van een (substantieel) restitutierisico. Voor de vordering tot betaling van het lidmaatschapsgeld van het KNMG geldt hetzelfde, behalve dat die vordering slechts een gering bedrag betreft. Dat zou aan een spoedeisend belang bij die vordering in de weg hebben kunnen staan, maar nu het bedrag slechts wordt gevorderd naast een bedrag waarvoor aan de eis van spoedeisendheid wel is voldaan (de transitievergoeding), ziet het hof om proceseconomische redenen geen aanleiding om [geïntimeerde] in die vordering niet ontvankelijk te verklaren. Grief 1 faalt derhalve (vgl.
ECLI:NL:HR:2007:BA1522).
(eventuele) bodemprocedure zal slagen. Ook de grieven 5 en 6 falen derhalve.
Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is.
Anders dan [geïntimeerde] is het hof niet van oordeel dat het concurrentiebeding dermate onbepaald is dat handhaving ervan haar in overwegende mate hindert.
Het concurrentiebeding zal [geïntimeerde] weliswaar in zekere mate hinderen, maar dat is eigen aan een concurrentiebeding. Verder volgt uit hetgeen hierover is overwogen over de reikwijdte van het concurrentiebeding dat het voldoende bepaalbaar is om onverkorte naleving daarvan door [geïntimeerde] te kunnen verlangen.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen over de toewijsbaarheid van de vorderingen in conventie en in reconventie volgt naar het oordeel van het hof dat in eerste aanleg de proceskosten in conventie gecompenseerd dienen te worden en dat de proceskostenveroordeling in reconventie in stand kan blijven.