ECLI:NL:GHARL:2016:4743

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juni 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
200.180.581/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en de maatstaven van redelijkheid en billijkheid in het kader van echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie na een echtscheiding tussen een man en een vrouw die in Marokko zijn gehuwd. De man, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, heeft op 15 januari 2015 een echtscheidingsverzoek ingediend bij de rechtbank Overijssel, met het verzoek om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van € 600,- per maand van de vrouw, die zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit heeft. De vrouw heeft het verzoek bestreden en verzocht om de alimentatie te matigen tot € 369,- per maand. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en het alimentatieverzoek van de man afgewezen, omdat de behoefte van de man niet kon worden vastgesteld.

In hoger beroep heeft de man de beschikking van de rechtbank bestreden en verzocht om de alimentatie vast te stellen op € 204,- netto per maand. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de korte duur van het huwelijk en de financiële situatie van de man. Het hof heeft geoordeeld dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij behoefte heeft aan een bijdrage van de vrouw in zijn levensonderhoud. De vrouw heeft betoogd dat zij niet kan worden verplicht om alimentatie te betalen, gezien de korte duur van het huwelijk en de omstandigheden waaronder het huwelijk tot stand is gekomen. Het hof heeft uiteindelijk het hoger beroep van de man afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.180.581/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel: 166803)
beschikking van 7 juni 2016
inzake
[verzoeker] ,
woonplaats kiezende ten kantore van zijn advocaat,
verzoeker,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Cortet te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.P. Kloppenburg te Rotterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 18 augustus 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 17 november 2015;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht met bijlagen van mr. Cortet van 28 april 2016;
- een journaalbericht met bijlagen van mr. Kloppenburg van 29 april 2016;
- een journaalbericht met bijlage van mr. Cortet van 2 mei 2016.
2.2
De mondelinge behandeling van de zaak heeft op 12 mei 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De man is ook bijgestaan door de heer [B] , tolk in de Marokkaanse taal, die daartoe door het hof ter zitting is beëdigd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2013 in Marokko te [C] met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn geen kinderen geboren.
3.2
De man heeft de Marokkaanse nationaliteit. De vrouw heeft de Marokkaanse- en de Nederlandse nationaliteit.
3.3
De man heeft op 15 januari 2015 een echtscheidingsverzoek ingediend bij de rechtbank Overijssel met daarbij het nevenverzoek te bepalen dat de vrouw als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de man een bedrag van € 600,- bruto per maand, bij vooruitbetaling, zal betalen, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht.
3.4
Partijen hadden ten tijde van indiening van het echtscheidingsverzoek van de man hun gewone verblijfplaats in Nederland.
3.5
De vrouw heeft op 3 april 2015 een verweerschrift ingediend waarin zij de rechtbank heeft verzocht om, voor zover hier van belang en zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
het alimentatieverzoek van de man af te wijzen, dan wel subsidiair dat die alimentatie
wordt gematigd tot een bedrag van € 369,- per maand.
3.6
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank, na mondelinge behandeling van de zaak, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.7
De echtscheidingsbeschikking is, naar partijen eensluidend hebben verklaard, op
15 januari 2016 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waardoor het huwelijk is ontbonden.

4.De omvang van het geschil

4.1
De man is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen voor zover daarbij is afgewezen het verzoek van de man tot het vaststellen van een bijdrage in zijn kosten van levensonderhoud en, opnieuw rechtdoende, de door de vrouw aan de man verschuldigde partneralimentatie (naar het hof begrijpt:) te bepalen op (laatstelijk) € 204,- netto per maand met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, dan wel met zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht.
4.2
De vrouw heeft het verzoek van de man in hoger beroep en de gronden waarop dat berust bestreden en het hof verzocht om dat verzoek van de man af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank het alimentatieverzoek van de man afgewezen onder de overweging dat de behoefte van de man niet is vast te stellen op grond van de beschikbare informatie.
5.2
De man kan zich niet vinden in de beoordeling van de rechtbank. Hij heeft in hoger beroep, in aanvulling op hetgeen hij in eerste aanleg heeft aangevoerd, (desgevraagd) een nadere toelichting gegeven op zijn woon- en leefsituatie voor, tijdens en na het huwelijk. Bij brief van 28 april 2016 is namens de man voorts een behoeftelijst overgelegd met onderliggende bescheiden. Uit die behoeftelijst en onderliggende bescheiden blijkt een gestelde netto (resterende) behoefte van € 204,- per maand.
5.3
De vrouw heeft de behoefte van de man aan partneralimentatie bestreden. Zij stelt zich kort gezegd op het standpunt dat van haar gelet op de duur van het huwelijk niet kan worden gevergd om partneralimentatie aan de man te verstrekken en dat dat ook niet nodig is. Zij wijst erop dat de behoefte van de man uitermate gering is, alsmede dat hij prima in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien zoals hij ook voor het huwelijk deed. Daarnaast heeft de vrouw kritische kanttekeningen geplaatst bij de door de man verstrekte (inkomens)gegevens.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Bij de beantwoording van de vraag of aan een van de echtgenoten ten laste van de ander een uitkering tot levensonderhoud moet worden toegekend, bedoeld in artikel 1:157 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Aan de rechter die dient te beslissen op een verzoek als het onderhavige is voorts een zekere beoordelingsruimte toegekend. Of al dan niet daadwerkelijk een uitkering dient te worden toegekend hangt mede af van de feitelijke situatie waarin de echtgenoten door het huwelijk en de ontbinding daarvan zijn komen te verkeren.
5.5
Partijen hebben beiden desgevraagd toegelicht dat hun intentie met het huwelijk was om samen een toekomst op te bouwen maar dat het anders is gelopen. De man wijt dit aan de bemoeienis van de familie van de vrouw. De vrouw heeft de goede intenties van de man in twijfel getrokken en denkt nu dat de man alleen voor een verblijfstitel met haar is gehuwd.
5.6
De vrouw heeft verder met betrekking tot de gang van zaken rondom het huwelijk onder meer toegelicht en de man heeft dit bevestigd dan wel onweersproken gelaten, dat de man voorafgaand aan het huwelijk illegaal in Nederland woonde en werkte en dat zij via een zwager van haar aan elkaar zijn voorgesteld. Partijen hebben elkaar voorafgaand aan het huwelijk in september en oktober 2013 tweemaal ontmoet in Nederland. Het huwelijk is vervolgens in Marokko [in] 2013 gesloten doordat de vrouw daar naar toe is gegaan om de huwelijksakte te ondertekenen. De man was daar niet bij aanwezig en heeft voor die ondertekening gebruik gemaakt van een machtiging. Op 13 december 2013 heeft vervolgens in [D] een huwelijksfeest plaatsgevonden en pas daarna zijn partijen als gehuwden gaan samenleven. De periode van samenleving heeft in totaal ongeveer drie weken geduurd omdat de man al vrij snel naar Marokko ging in verband met zijn aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) en het inburgeringexamen. In mei 2014 is de MVV verstrekt en in augustus 2014 heeft de man zich - naar de vrouw onweersproken heeft gesteld - bij de woning van de vrouw gemeld om zijn spullen op te halen. In de tussenliggende periode was de man voor de vrouw - naar zij eveneens onweersproken heeft gesteld - niet of nauwelijks bereikbaar. De man heeft vervolgens op enig moment asiel aangevraagd. De asielprocedure van de man loopt nog. Op 4 oktober 2014 heeft de vrouw bij de rechtbank in Kenitra, Marokko, een echtscheidingsverzoek ingediend. Dit verzoek is bij uitspraak van
7 april 2015 toegewezen zonder dat de man, naar het hof begrijpt, op dit verzoek is gehoord. Ondertussen was de man hier te lande een echtscheidingsprocedure gestart, welk verzoek tot echtscheiding bij de bestreden beschikking is toegewezen.
5.7
Het hof neemt hierbij wat betreft de inkomens- en vermogenspositie van de man in aanmerking dat hij ter zitting desgevraagd heeft meegedeeld dat hij voor zijn huwelijk illegaal in Nederland verbleef en zwarte inkomsten genoot en dat hij vanuit gespaarde gelden fors heeft bijgedragen aan de kosten van het huwelijksfeest. Ook neemt het hof mee dat de man geen opheldering heeft gegeven over zijn reisgedrag als asielzoeker zoals dat blijkt uit de door hem overgelegde stukken en welk reisgedrag zeer wel kan passen bij de door de vrouw gestelde werkzaamheden van de man als portier bij clubs dan wel andere (horeca)gelegenheden. Tot slot slaat het hof acht op de omstandigheid dat uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat hij wel over een bankrekening beschikt en dus financiële gegevens had kunnen overleggen, doch dit niet heeft gedaan.
5.8
Gelet op de hiervóór geschetste gang van zaken, de zeer korte duur van de samenleving, alsmede het gebrek aan openheid dat de man geeft over zijn inkomens- en vermogenssituatie vóór, tijdens en na het huwelijk en de omstandigheid dat de man in ieder geval voor en tijdens het huwelijk altijd in staat is geweest, al dan niet door zwarte inkomsten, in zijn eigen levensonderhoud te voorzien, is het hof van oordeel dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw kan worden verlangd een uitkering tot levensonderhoud aan de man te verstrekken. Vorenstaande brengt met zich mee dat het hof het hoger beroep van de man zal afwijzen.
5.9
Ten overvloede merkt het hof op dat voorgaande eveneens betekent dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij behoefte heeft aan een bijdrage van de vrouw in de kosten van zijn levensonderhoud. Het hoger beroep van de man faalt ook daarom.
5.1
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover aan dit hoger beroep onderworpen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 18 augustus 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, J.G. Idsardi en G.M. van der Meer, bijgestaan door mr. A.T. Harkema als griffier en is in het openbaar uitgesproken op
7 juni 2016 in bijzijn van de griffier.