Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 205,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 24 km/h (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op 2 februari 2014 om 11:37 uur op de A44 links te Abbenes met het voertuig met het kenteken [kenteken].
2. De betrokkene ontkent de gedraging te hebben verricht. De betrokkene voert aan dat hij - gelet op zijn snelheidsmeter in de auto en met een nauwkeurige GPS-meter - niet harder heeft gereden dan de toegestane snelheid ter plaatse. Voorts voert de betrokkene aan dat het vermeende bewijs illegaal is verkregen. Bij de geconstateerde overtreding is niet gehandeld conform de wet- en regelgeving aangezien door de politie gebruik is gemaakt van een kentekenplaat die niet voldoet aan de Regeling eisen goedkeuring kentekenplaten 2000. Ter zitting heeft de betrokkene nog aangevoerd dat de meting is verricht vanaf de vluchtstrook en dat de inleidende beschikking daarom niet in stand kan blijven.
3. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
4. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“De werkelijke snelheid stelde ik vast met behulp van een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte snelheidsmeetmiddel.
Gemeten (afgelezen) snelheid: 149 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid: 144 km per uur.
Toegestane snelheid: 120 km per uur.
Overschrijding met: 24 km per uur.
De werkelijke snelheid is het resultaat van een, overeenkomstig de geldende Aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers van het college van Procureurs-generaal uitgevoerde correctie op de met het meetmiddel gemeten (afgelezen) snelheid.
Merk soort radar: Jenotik Robot GMBH, type: Multaradar CD. (…)
IJkdatum: 30-10-2013”
5. Voorts bevinden zich twee foto's van de gedraging in het dossier. Op de foto's is te zien dat een voertuig met kenteken [kenteken] reed met een gemeten snelheid van 149 km per uur. De rijstrook waar het voertuig van de betrokkene op rijdt is voor het overige leeg. Op de andere weghelft - die gescheiden is door een vangrail - rijden drie auto's die, ten opzicht van het gemeten voertuig, voor het gemeten voertuig rijden.
6. De verbalisant verklaart dat de snelheidsmeting is verricht door middel van daartoe goedgekeurde meetapparatuur. Het hof ziet in hetgeen de betrokkene tegenover die verklaring stelt geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de snelheidsmeting. Uit de NMi-verklaring die de betrokkene heeft overgelegd blijkt dat de radar is ingebouwd in het voertuig waarbij de metingen worden verricht met afscherming tussen antennehuis en gemeten voertuig. De afscherming bestaande uit een kunststof kentekenplaat/kunststof achterruit is in de keuring betrokken geweest. Blijkens de NMi-verklaring voldeed de snelheidsmeter aan de Concept voorschriften meetmiddelen politie. Het hof ziet derhalve geen aanleiding om consequenties te verbinden aan de omstandigheid dat in strijd met de Regeling eisen goedkeuring kentekenplaten 2000 gebruik is gemaakt van een kunststof kentekenplaat. Voorts blijkt uit de foto van de gedraging dat de rijstrook waar de betrokkene reed leeg was. Het hof acht het derhalve niet aannemelijk dat de meting is gehinderd door een ander voertuig. Hetgeen verder door de betrokkene is aangevoerd houdt in feite niet meer in dan een enkele ontkenning dat hij harder dan 120 km per uur heeft gereden. Die enkele stelling van de betrokkene is onvoldoende om te twijfelen aan voormelde verklaring van de verbalisant. Uit het dossier blijkt evenmin van dergelijke feiten en omstandigheden. Naar de overtuiging van het hof is derhalve komen vast te staan dat de onder 1. genoemde gedraging is verricht.
7. Vervolgens dient het hof te beoordelen of er andere redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
8. De omstandigheid dat de meting zou zijn verricht vanaf de vluchtstrook brengt niet mee dat de betrokkene in dit geval, waarin vaststaat dat de gedraging is verricht, van een sanctie gevrijwaard zou moeten blijven.
9. Voorts heeft de betrokkene aangevoerd dat het openbaar ministerie (het hof begrijpt: de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM)) niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de CVOM in de onderhavige procedure steken heeft laten vallen. De WAHV kent niet de mogelijkheid om de CVOM niet-ontvankelijk te verklaren. Derhalve verstaat het hof het verweer van de betrokkene als een beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De betrokkene heeft aangevoerd dat de CVOM heeft gefaald met betrekking tot het informeren van de betrokkene over zijn rechten en plichten. Er zijn meer dan zes weken verstreken tussen de verzending van de motivering van de beslissing van de officier van justitie en de verzending van de beslissing van de officier van justitie, waarin ook de rechtsmiddelenverwijzing is opgenomen en een acceptgiro is bijgevoegd. De betrokkene vindt dat hij onredelijk wordt benadeeld indien de termijn van zes weken voor het indienen van een beroepschrift pas ingaat op het moment dat de beslissing van de officier van justitie met de acceptgiro is verzonden. Voorts is het verweerschrift door de advocaat-generaal niet tijdig ingediend en is beslissing van de officier van justitie niet deugdelijk gemotiveerd.
10. Het hof stelt vast dat bij brief van 5 november 2015 de griffier van het hof op verzoek van de advocaat-generaal de termijn voor het inzenden (waaronder dient te worden verstaan: indienen) van een verweerschrift heeft verlengd tot 3 december 2015. Het verweerschrift is gedateerd 4 december 2015. De wet kent geen verplichting voor de CVOM om in zaken als de onderhavige binnen een bepaalde termijn een verweerschrift in te dienen. De door het hof gestelde termijn voor het indienen van een verweerschrift betreft een termijn van orde, hetgeen inhoudt dat aan een overschrijding van die termijn geen gevolg hoeft te worden verbonden. Hoewel het niet tijdig indienen van een verweerschrift onzorgvuldig is te noemen, brengt dat in casu niet mee dat de inleidende beschikking moet worden vernietigd. Het leidt enkel tot de vaststelling van die overschrijding.
11. Verder stelt het hof vast dat op 13 maart 2014 de motivering van de beslissing van de officier van justitie aan de betrokkene is toegezonden. Onderaan de motivering staat het volgende vermeld: "Als u het niet eens bent met deze beslissing dan staat op de nieuwe acceptgiro van het CJIB vermeld hoe u beroep kunt instellen." Het CJIB verzendt vervolgens de beslissing van de officier van justitie. In die beslissing is een rechtsmiddelenverwijzing opgenomen en aan die beslissing wordt een acceptgirokaart gehecht. Het zaakoverzicht van het CJIB vermeldt dat de beslissing van de officier van justitie op 12 mei 2014 aan de betrokkene is verzonden. De beroepstermijn vangt aan een dag na verzending van de beslissing van de officier van justitie. Naar het oordeel van het hof is een tijdsverloop van twee maanden, tussen de verzending van de motivering van de beslissing van de officier van justitie en de verzending van de daadwerkelijke beslissing van de officier van justitie met daaraan de acceptgiro gehecht, onzorgvuldig te noemen, maar dit vormt evenmin aanleiding om de inleidende beschikking te vernietigen. Niet valt in te zien hoe de betrokkene door deze gang van zaken in zijn belang is geschaad aangezien hij op juiste wijze is geïnformeerd over de mogelijkheden om beroep tegen de beslissing van de officier van justitie in te stellen en de betrokkene tijdig en op juiste wijze beroep bij de kantonrechter heeft ingesteld.
12. Ten aanzien van de motivering van de beslissingen overweegt het hof als volgt. De officier van justitie is niet gehouden om op alle door een betrokkene aangedragen gronden te responderen. Het hof is van oordeel dat de beslissing van de officier van justitie genoegzaam inzichtelijk maakt waarom de door de betrokkene aangevoerde gronden met betrekking tot de inleidende beschikking geen doel treffen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de klacht over het motiveringsgebrek moet worden afgewezen en dat de beslissing van de officier van justitie in stand kan blijven. Derhalve hoefde de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie niet te vernietigen wegens een motiveringsgebrek.
13. Nu is komen vast te staan dat de gedraging is verricht en het hof overigens geen reden ziet de sanctie te matigen of achterwege te laten, zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen.