Beoordeling
1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 220,- opgelegd ter zake van “niet stoppen voor rood licht bij driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 19 juli 2013 om 23.30 uur op de Wijttenbachstraat te Amsterdam met het voertuig met het kenteken [kenteken].
2. De gemachtigde stelt dat de kantonrechter terecht heeft vastgesteld dat de verbalisant geen rechtstreeks zicht had op het voor betrokkene geldende verkeerslicht. De kantonrechter heeft echter miskend dat de verbalisant enkel veronderstelt of aangenomen dat de betrokkene niet is gestopt voor rood licht. De verbalisant heeft waargenomen dat een ander verkeerslicht groen uitstraalde en na twee tot drie seconden zag hij de betrokkene het kruispunt oversteken. Niet is waargenomen welk licht het voor de betrokkene relevante verkeerslicht toen uitstraalde. Niet kan worden uitgesloten dat het verkeerslicht niet naar behoren heeft gefunctioneerd op het desbetreffende moment. Er is ter plaatse geen afdoende nader onderzoek gedaan naar de correcte werking van het hier relevante verkeerslicht. De betrokkene ontkent door rood licht te hebben gereden. De verklaring van de verbalisant vormt in dit geval geen afdoende grondslag voor de administratieve sanctie.
Voorts voert de gemachtigde aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het verzoek om proceskostenvergoeding tijdig is ingediend en dat de uitzondering van artikel 6:22 Awb zich voordoet en dat de beslissing van de officier van justitie ondanks schending van de hoorplicht kan worden gehandhaafd.
Tevens heeft de gemachtigde bezwaren tegen de opgelegde administratiekosten.
3. De onder 1 genoemde gedraging is een overtreding van artikel 62 in verbinding met artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990).
4. Artikel 68, eerste lid, van het RVV 1990 houdt in:
"Bij driekleurige verkeerslichten betekent:
a. groen licht: doorgaan;
b. geel licht: stop: voor bestuurder die het teken zo dicht genaderd zijn dat stoppen redelijkerwijs niet meer mogelijk is: doorgaan;
5. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
6. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in de (in het dossier aanwezige) aankondiging van beschikking (het zogenaamde brondocument) onder meer het volgende in:
“BT (het hof begrijpt telkens: de betrokkene) KUDR (het hof begrijpt telkens: komende uit de richting) van Oosterpark en ging in de richting van de Wijtenbachstraat. Ik, verbalisant, komende uit de richting van Linnaeusstraat en ging in de richting van de Mauritskade. Ik reed op een afstand van 20 meter van het kruispunt. Ik zag dat het verkeer groen had aan mijn kant. Na ongeveer 3 seconden zag ik de betrokkene rijden over het kruispunt, hierbij het verkeer met groen licht hinderen. Het was duidelijk rood voor de kant van de betrokkene. (…)
Betrokkene verklaarde: Ik heb niet gezien dat ik door rood reed er kwam politie en ik zag het niet.”
7. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het proces-verbaal van 11 december 2013 houdt onder meer het volgende in:
“Op 19 juli 2013 omstreeks 23.30 uur was ik, verbalisant, in uniform gekleed en met surveillance belast op de openbare weg Linnaeusstraat ter hoogte van kruising Wijtenbachstraat. Ik reed in de richting van de Mauritskade. Ik reed op een afstand van ongeveer 20 meter van kruispunt Linnaeusstraat kruising Wijtenbachstraat. Ik zag dat het verkeer gaande in de richting van de Mauritskade en komende vanuit Linnaeusstraat groen licht had. Ik reed op de trambaan in dezelfde richting en ik had ook groen. Het verkeerslicht stond al ongeveer 2 tot 3 seconden op groen. Ik zag toen dat betrokkene het kruispunt overstak, komende vanuit Oosterpark en gaande in de richting van de Insulindeweg. Ik zag dat betrokkene hierbij het verkeer komende vanuit Linnaeusstraat en gaande in de richting van Mauritskade hinderde. Ik zag namelijk dat het verkeer voor BI betrokkene moest stoppen terwijl het verkeer juist groenlicht had. Ik had goed zicht op het kruispunt en goed zicht op betrokkene, ik moest namelijk zelf ook remmen voor betrokkene omdat ik anders mogelijk een aanrijding had gehad met betrokkene.
Betrokkene beweert dat de politieambtenaren geen zicht hadden op het verkeerslicht. Ik, verbalisant, ben bekend met deze omgeving omdat ik hier dagelijks mijn werk verrichte en daardoor bekend ben met dit kruispunt. Ik weet dus dat indien het verkeer komende vanuit Linnaeusstraat en gaande in de richting van de Mauritskade, groenlicht heeft, dat het verkeer, komende vanuit Oosterpark en gaande in de richting van Insulindeweg, roodlicht heeft”
8. Anders dan de betrokkene mogelijk meent, is voor het opleggen van een sanctie voor het niet stoppen voor een rood verkeerslicht niet vereist dat een verbalisant rechtstreeks zicht heeft op het verkeerslicht dat voor de betrokkene geldt. Wel moet hetgeen de verbalisant omtrent zijn waarneming verklaart, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de betrokkene het rode verkeerslicht heeft genegeerd.
9. De betrokkene ontkent door rood licht te zijn gereden en doet (impliciet) een beroep op de zogenaamde "ontruimingstijd". Het is het hof ambtshalve bekend dat waar het voorheen gewoonlijk zo was dat er meerdere seconden als “ontruimingstijd” zaten tussen het moment dat het verkeerslicht voor de ene rijrichting op rood springt en het moment dat het verkeer uit de conflicterende rijrichting(en) groen licht krijgt, teneinde te verzekeren dat het kruisingsvlak vrij is, verkeersregelinstallaties thans met enige regelmaat zodanig zijn afgesteld dat de ontruimingstijd ook nul of zelfs negatief kan zijn. Het hof is daarom van oordeel dat in een situatie als de onderhavige, waarin een verbalisant (kort) groen licht heeft op het moment dat hij uit een conflicterende rijrichting een voertuig de kruising op ziet rijden, terwijl hij geen zicht heeft op het voor die bestuurder geldende licht, door de verbalisant ook zal moeten worden vastgesteld dat het conflicterende licht rood moet zijn geweest alvorens een sanctie voor een roodlichtgedraging kan worden opgelegd. De verbalisant zal ook moeten vermelden hoe hij dat heeft vastgesteld, bijvoorbeeld door direct na de waarneming ter plaatse te controleren hoe de lichten zijn afgesteld of door te vermelden wat daaromtrent uit de technische gegevens van de betreffende verkeersregelinstallatie blijkt. De verbalisant heeft een dergelijke controle in deze zaak niet uitgevoerd. De enkele omstandigheid dat de verbalisant bekend is met het kruispunt en weet dat de verkeerslichten in beide richtingen (normaal gesproken) niet gelijktijdig groen licht uitstralen, is hiervoor niet afdoende. Het hof ziet geen aanleiding om in deze fase van de procedure de verbalisant nog om nadere informatie te verzoeken.
10. Naar het oordeel van het hof is onvoldoende komen vast te staan dat de onder 1. genoemde gedraging is verricht. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen, het beroep gegrond verklaren, de beslissing van de officier van justitie vernietigen en -met gegrondverklaring van het beroep daartegen- de inleidende beschikking vernietigen. Dit brengt mee dat de overige bezwaren van de betrokkene geen bespreking meer behoeven.
11. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende (in dit kader relevante) proceshandelingen verricht: het indienen van het administratieve beroepschrift, het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter, het indienen van het hoger beroepschrift en het indienen van een nadere toelichting. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting een halve punt. De waarde per punt bedraag € 487,- (voor beroepschriften ingediend voor 1 januari 2015 zoals te dezen het geval). Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 852,25 (= 3,5 x € 487,- x 0,5).