Beoordeling
1. Ingevolge het bepaalde in artikel 14, eerste lid, van de WAHV in verbinding met de artikelen 3:41, 6:24, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het hoger beroep te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop een afschrift van de bestreden beslissing aan de betrokkene is toegezonden.
2. In het dossier bevindt zich een afschrift van een brief van de griffier van de rechtbank gedateerd 11 juli 2014, waarbij de beslissing van de kantonrechter aan de betrokkene is toegezonden. Het beroepschrift is gedateerd 18 september 2014 en het is blijkens een daarop gesteld stempel op 25 september 2014 ter griffie van de rechtbank ingekomen. De betrokkene stelt de beslissing van de kantonrechter niet te hebben ontvangen.
3. Het hof overweegt het volgende. In het dossier bevindt zich slechts een afschrift van de brief waarbij de beslissing van de kantonrechter aan de betrokkene is verzonden, gedateerd 11 juli 2014. Niet blijkt uit een verzendadministratie of anderszins, dat de beslissing van de kantonrechter daadwerkelijk op 11 juli 2014 is verzonden. De datum op de brief van de griffier van de rechtbank is - in het licht van het ontbreken van een deugdelijke verzendadministratie - onvoldoende om de verzending aannemelijk te maken. Gelet hierop acht het hof het hoger beroep van de betrokkene ontvankelijk.
4. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 97,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid binnen bebouwde kom, met 12 km/h”, welke gedraging zou zijn verricht op 10 januari 2013 om 21.10 uur op de Sportlaan te 's-Gravenhage met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
5. De betrokkene, de kentekenhouder van voormeld voertuig, ontkent niet dat de gedraging is verricht met dat voertuig. Zij voert echter aan dat zij dat voertuig ten tijde van de gedraging bedrijfsmatig had verhuurd, zodat haar een beroep op artikel 8 van de WAHV toekomt. De betrokkene heeft hiertoe onder meer een afschrift van de huurovereenkomst en een uittreksel van de Kamer van Koophandel overgelegd.
6. Artikel 8, aanhef en onder b, WAHV luidt als volgt: "De officier van justitie vernietigt de beschikking indien, in het geval van artikel 5 onderscheidenlijk artikel 5a, degene op wiens naam het kenteken in het kentekenregister is ingeschreven:
b. een voor een termijn van ten hoogste drie maanden schriftelijk bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst overlegt waaruit blijkt wie ten tijde van de gedraging de huurder van het motorrijtuig onderscheidenlijk de aanhangwagen was."
7. De vraag die ter beoordeling ligt is of voornoemde huurovereenkomst is aan te merken als een huurovereenkomst in de zin van artikel 8, aanhef en onder b, van de WAHV.
8. De wet noch de wetsgeschiedenis bieden een aanknopingspunt voor de beoordeling van de vraag of aannemelijk is gemaakt dat de, in artikel 8, aanhef en onder b, van de WAHV bedoelde, huurovereenkomst door de betrokkene bedrijfsmatig is aangegaan. Het hof overweegt dat deze beoordeling dient te geschieden op grond van het feitelijk gebruik van het voertuig en hetgeen door de betrokkene ten bewijze daarvan is overgelegd (vgl. het arrest van het hof van 21 februari 2014, WAHV 200.124.601, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2014:1260). 9. De betrokkene heeft in hoger beroep een kopie van de huurovereenkomst tussen haarzelf in privé als verhuurder en [bedrijf] als huurder, alsmede een uittreksel van de Kamer van Koophandel overlegd, waaruit blijkt dat zij bestuurder en enig aandeelhouder is van [bedrijf] . Het is onbetwist dat het voertuig op naam staat van de betrokkene.
10. Het hof is van oordeel dat de betrokkene er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat zij de onderhavige huurovereenkomst bedrijfsmatig is aangegaan. Gelet op hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd, is niet aannemelijk geworden dat zij,
als kentekenhouder, het voertuig bedrijfsmatig verhuurd.
11. Het voorgaande brengt mee dat de door de betrokkene overgelegde overeenkomst niet kan worden aangemerkt als een schriftelijk bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst in de zin van artikel 8, aanhef en onder b, WAHV. De betrokkene blijft daarom als kentekenhouder aansprakelijk voor de aan haar opgelegde sanctie.
12. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen.