ECLI:NL:GHARL:2016:499

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
200.177.366/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eiswijziging in hoger beroep en de toelaatbaarheid daarvan

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een eiswijziging in hoger beroep. De appellant, wonende in Alicante, Spanje, heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, die in Nederland woont, met betrekking tot een bijzonder partnerpensioen. De appellant vorderde in hoger beroep de vernietiging van een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin zijn vordering werd afgewezen. De appellant stelt dat de geïntimeerde geen aanspraak kan maken op het bijzonder partnerpensioen na de beëindiging van hun relatie. De geïntimeerde verzet zich tegen de eiswijziging en stelt dat dit een volledige wijziging van de grondslag van de vordering inhoudt, wat niet toelaatbaar zou zijn.

Het hof overweegt dat de appellant het recht heeft om zijn eis of de gronden daarvan te wijzigen, mits dit niet leidt tot onredelijke vertraging of bemoeilijking van de verdediging. Het hof concludeert dat de eiswijziging voldoet aan de vereisten en dat de bezwaren van de geïntimeerde tegen de eiswijziging niet gegrond zijn. De zaak wordt verwezen naar de rol voor verdere procedure, waarbij de geïntimeerde voldoende gelegenheid krijgt om zich tegen de gewijzigde vordering te verweren. De rolbeschikking is gegeven op 26 januari 2016 door mr. J.H. Kuiper en uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.177.366/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/377203 / HL ZA 14-270)
rolbeschikking van 26 januari 2016 in de zaak van:
[appellant],
wonende te [A] (Alicante, Spanje),
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. W.P.M. Thijssen, kantoorhoudend te Heemstede,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. B.F.M. Evers, kantoorhoudend te Tilburg.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 12 november 2014 en 17 juni 2015 van de rechtbank Midden-Nederland, afdeling familierecht, locatie Lelystad (hierna: de rechtbank).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep van 9 september 2015;
- de memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis (met producties);
- de akte van [geïntimeerde] , waarbij zij verzet aantekent tegen de eiswijziging door [appellant] .
2.2
In hoger beroep vordert [appellant] vernietiging van het eindvonnis van de rechtbank van 17 juni 2015 voor zover het de pensioenkwestie en de proceskostenveroordeling in conventie betreft, en een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] geen aanspraak op bijzonder partnerpensioen of een daarmee vergelijkbare aanspraak jegens Stichting [C] (hierna: [C] ) heeft verkregen in verband met de beëindiging van haar relatie met [appellant] , met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten (inclusief nakosten) in beide instanties.

3.De beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak in het kort om het volgende.
3.2
Partijen zijn voormalige levenspartners. Op 6 november 2007 heeft [appellant] een aanmeldingsformulier ingediend bij [C] , waarmee [geïntimeerde] als begunstigde werd aangemeld voor partnerpensioen. Het aanmeldingsformulier is mede ondertekend door [geïntimeerde] . [C] heeft [appellant] op 22 november 2007 schriftelijk laten weten dat [geïntimeerde] voldoet aan de definitie van partner in het pensioenreglement.
3.3
Op 20 september 2010 heeft [appellant] de samenlevingsovereenkomst met [geïntimeerde] opgezegd.
3.4
In eerste aanleg heeft [appellant] onder meer gevorderd (samengevat) dat [geïntimeerde] een "Overeenkomst afstand bijzonder partnerpensioen" ondertekent, stellende dat hij de begunstiging van [geïntimeerde] voor het partnerpensioen heeft ingetrokken en dat hij, [appellant] , in plaats daarvan zijn huidige partner als begunstigde heeft aangewezen. Om reden dat [C] een akkoordverklaring van [geïntimeerde] verlangt en zij die weigert, vordert [appellant] haar medewerking in rechte.
3.5
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vordering van [appellant] afgewezen.
3.6
Aan zijn eiswijziging legt [appellant] ten grondslag dat het geschil in essentie draait om de vraag of [geïntimeerde] , ondanks de beëindiging van haar relatie met [appellant] , jegens [C] nog aanspraak kan maken op bijzonder partnerpensioen.
3.7
[geïntimeerde] verzet zich tegen de eiswijziging in hoger beroep, stellende dat het hier niet gaat om een wijziging van eis, maar om een volledige wijziging van de grondslag van de vordering. De vordering van [appellant] in eerste aanleg hield immers, gezien de formulering daarvan, een gerechtelijke erkenning in van [geïntimeerde] recht op bijzonder partnerpensioen: [geïntimeerde] diende immers een verklaring te ondertekenen waarmee zij afstand deed van haar recht op bijzonder partnerpensioen. Ook overigens heeft [appellant] tijdens de procedure in eerste aanleg het recht van [geïntimeerde] op bijzonder partnerpensioen erkend, waarvan [geïntimeerde] akte vraagt. De eiswijziging is voorts niet toelaatbaar, omdat de vordering betrekking heeft op de rechtsverhouding tussen [geïntimeerde] en [C] , terwijl [appellant] geen partij is in die rechtsverhouding, aldus tot zover [geïntimeerde] .
3.8
Het hof overweegt dat op grond van art. 130 lid 1 Rv juncto art. 353 lid 1 Rv aan [appellant] de bevoegdheid toekomt zijn eis of de gronden daarvan te wijzigen. De toelaatbaarheid van een eiswijziging moet, zo nodig ambtshalve, mede worden beoordeeld in het licht van de herstelfunctie van het hoger beroep. De grenzen van het toelaatbare worden echter overschreden indien de eiswijziging leidt tot onredelijke vertraging van het geding en/of tot onredelijke bemoeilijking van de verdediging.
3.9
De bevoegdheid om de eis of de gronden daarvan te wijzigen is in hoger beroep in die zin beperkt, dat de eiswijziging niet later dan bij memorie van grieven of antwoord dient plaats te vinden. Dit geldt ook als de vermeerdering van eis slechts betrekking heeft op de grondslag van hetgeen ter toelichting van de vordering door de oorspronkelijke eisende partij is gesteld. Op deze "in beginsel strakke regel" kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard. In alle gevallen geldt dat de eisverandering of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde (zie o.a. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771 en HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7064).
3.1
Het hof stelt vast dat de eiswijziging voldoet aan de in 3.9 vermelde "in beginsel strakke regel", nu [appellant] de eiswijziging in zijn memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis, heeft opgenomen en toegelicht. Het geding in hoger beroep wordt in zoverre dan ook niet vertraagd door de eiswijziging/vermeerdering.
3.11
Indien [geïntimeerde] ingang wil doen vinden dat het in strijd is met de goede procesorde dat [appellant] in hoger beroep komt met een nieuwe dan wel gewijzigde vordering op een nieuwe dan wel gewijzigde grondslag, stuit deze stelling erop af dat het hoger beroep de appellerende partij mede gelegenheid biedt voor het verbeteren en aanvullen van hetgeen deze zelf bij de procesvoering in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten. Gelet op deze maatstaf levert de vordering van [appellant] in appel daarom geen strijd op met de goede procesorde. Voor zover in de argumenten van [geïntimeerde] besloten ligt dat [appellant] ten onrechte geen goede verklaring heeft gegeven waarom hij zijn vordering in eerste aanleg niet reeds heeft ingericht zoals hij dat thans in hoger beroep doet, geldt dat [appellant] daartoe niet gehouden is. Zelfs indien de eiswijziging zou betekenen dat [appellant] in hoger beroep een standpunt inneemt dat haaks staat op hetgeen hij in eerste aanleg heeft bepleit, is dit toegestaan (HR 8 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8895).
3.12
Van een geheel nieuwe vordering kan naar voorlopig oordeel van het hof voorts niet worden gesproken, aangezien het partijdebat in eerste aanleg zich toespitste op de uitleg van de samenlevingsovereenkomst in het licht van de vraag of de aanspraken van [geïntimeerde] op bijzonder partnerpensioen behouden bleven na de beëindiging van de relatie met [appellant] . Voor het overige komen de bezwaren van [geïntimeerde] tegen de eiswijziging er in essentie op neer dat de gewijzigde vordering niet toewijsbaar is. In zoverre gaat het echter om inhoudelijke stellingen die pleiten tegen toewijzing van de vordering van [appellant] . Voor de beoordeling van die stellingen is thans echter geen plaats. Die beoordeling is voorbehouden aan de combinatie die de hoofdzaak inhoudelijk zal behandelen.
3.13
[geïntimeerde] krijgt nog voldoende gelegenheid om zich tegen de nieuwe vordering van [appellant] te verweren. In haar memorie van antwoord kan [geïntimeerde] immers op alle stellingen van [appellant] reageren. In de bezwaren van [geïntimeerde] ziet het hof dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat zij door de eiswijziging van [appellant] onredelijk in haar verdediging wordt bemoeilijkt en/of dat het geding er onredelijk door zal worden vertraagd. Ambtshalve ziet het hof evenmin grond voor een dergelijk oordeel.
3.14
De conclusie luidt dat de bezwaren van [geïntimeerde] tegen de eiswijziging zullen worden verworpen. Het hof zal in hoger beroep derhalve recht doen op de gewijzigde eis van [appellant] . De (hoofd)zaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verwerpt de bezwaren van [geïntimeerde] tegen de eiswijziging van [appellant] ;
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van
dinsdag 8 maart 2016voor memorie van antwoord.
Deze rolbeschikking is gegeven door mr. J.H. Kuiper, rolraadsheer, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 26 januari 2016 in bijzijn van de griffer.