ECLI:NL:GHARL:2016:501

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
200.164.267/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsontzegging wegens wangedrag blijft in hoger beroep in stand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een toegangsverbod dat aan de appellant is opgelegd door de [geïntimeerde]. De appellant, wonende in de gemeente Ferwerderadiel, had zich op 8 oktober 2014 ongepast gedragen tijdens een bezoek aan de vestiging van de [geïntimeerde] in [B]. Hij was zonder afspraak binnengekomen en had zich bedreigend en intimiderend gedragen tegenover medewerkers, wat leidde tot een ingrijpen van de politie. De [geïntimeerde] legde daarop een toegangsverbod op, dat de appellant weigerde te ondertekenen. In eerste aanleg werd de vordering van de appellant om het toegangsverbod op te heffen afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat de [geïntimeerde] in redelijkheid tot deze maatregel had kunnen besluiten.

In hoger beroep heeft de appellant de grieven ingediend, maar het hof oordeelt dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat de appellant op de hoogte was van de noodzaak om een afspraak te maken en dat zijn gedrag op 8 oktober 2014 onacceptabel was. Het hof bevestigt dat de [geïntimeerde] het toegangsverbod mocht handhaven zolang de appellant niet bereid was de voorwaarden voor opheffing te ondertekenen. De grieven van de appellant worden ongegrond verklaard, en het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter, waarbij de appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.164.267/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C17/138908 / KG ZA 14-359)
arrest in kort geding van 26 januari 2016
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] , gemeente Ferwerderadiel,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
het openbaar lichaam
[geïntimeerde] ,
gevestigd te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J. Faas, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis in kort geding van 30 december 2014 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 27 januari 2015, met grieven en één productie,
- de memorie van antwoord, tevens van grieven in incidenteel hoger beroep, (met producties,)
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] luidt:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het op 30 december 2014 (…) gewezen vonnis te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, geïntimeerde te gebieden om appellant onbelemmerd toegang te verstrekken tot alle locaties van appellant van de [geïntimeerde] , alsmede om geïntimeerde te gebieden om het feitelijk aan appellant opgelegde contactverbod op te heffen, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere overtreding van voornoemde geboden, alsmede geïntimeerde te veroordelen in de proceskosten van beide instanties."

3.De feiten

3.1
Tegen de door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten is geen grief gericht. Samen met wat in hoger beroep is komen vast te staan, en voor zover in hoger beroep nog van belang, komen die feiten op het volgende neer.
3.2
In ieder geval tot 1 januari 2015 verzorgde de [geïntimeerde] de uitvoering van verschillende sociale wetten voor acht gemeenten in Noordwest Fryslân, waaronder de gemeente waarin [appellant] woont. De [geïntimeerde] kent verschillende vestigingen. [appellant] had met de vestiging [B] van doen. Op alle locaties, behalve [B] , was de [geïntimeerde] al enige jaren gestopt met het zogeheten open loket. Vanaf 1 januari 2014 is de [geïntimeerde] daarmee ook in [B] gestopt. Vanaf voornoemde datum dienen cliënten eerst een afspraak te maken indien zij een gesprek met een medewerker van de Dienst wensen.
3.3
De [geïntimeerde] hanteert een protocol waarin is vastgelegd hoe door medewerkers dient te worden omgegaan met agressie en ordeverstoringen. In het protocol is voorts, voor zover van belang, het navolgende bepaald:
'II toegangsbeperking
(…) We kennen drie vormen van toegangsbeperking: I, II en III.
De toegangsbeperking vindt zijn rechtsgrond in het toegangsverbod. De klant krijgt dus een toegangsverbod dat onder de voorwaarden die beschreven zijn bij de Toegangsbeperkingen I en II tijdelijk wordt opgeheven.
(…)
Toegangsbeperking II zwaar regime
(…)
De klant dientuitsluitend schriftelijk(per email of per brief) te laten weten welke dienst wordt verlangd.
4.1.2
Toegangsbeperking
Klanten die zich ernstig misdragen hebben, kunnen we beperkte toegang tot onze gebouwen geven. De toegangsbeperking beoogt de voortgang van de dienstverlening minimaal te frustreren. Tegelijkertijd moet de toegangsbeperking mogelijk maken dat we optimaal regie voeren over de omstandigheden waaronder die dienstverlening plaatsvindt.
Er zal eerst een ordegesprek moeten plaatsvinden en na het tekenen van de Verklaring (zie bijlage brief oproep ordegesprek) kan besloten worden een toegangsbeperking in te stellen.
(…)
III.Gebouwontzegging
Zolang de garantie van veiligheid niet gegeven is door de klant, of de klant houdt zich niet aan de afspraken en garantieverklaring, dan geldt een volledige gebouwontzegging voor alle locaties van de Dienst.'
3.4
Op 8 oktober 2014 heeft [appellant] de vestiging van de [geïntimeerde] in [B] bezocht, zonder dat daartoe een afspraak was gemaakt. Daarbij is hij binnengekomen door een wel toegelaten monteur te volgen. Ter gelegenheid van dit bezoek heeft hij zich bij de receptie gemeld met het verzoek de "casemanager" Participatie te spreken. Tevens verzocht [appellant] om een handtekening ter bevestiging van de ontvangst van een klachtbrief die hij wilde afgeven. De receptioniste heeft [appellant] gemeld dat een bespreking niet mogelijk was vanwege het uitsluitend op afspraak werken van de Dienst, alsmede vanwege andere verplichtingen van de desbetreffende "casemanager" op dat moment. [appellant] werd gewezen op de mogelijkheid tot het telefonisch maken van een afspraak. [appellant] is vervolgens door drie, althans diverse, medewerkers een aantal malen verzocht het pand te verlaten. Omdat [appellant] weigerde te vertrekken heeft de [geïntimeerde] de politie gebeld. Toen deze arriveerde heeft [appellant] het pand verlaten.
3.5
De [geïntimeerde] heeft geanonimiseerde verklaringen in het geding gebracht van vier van haar medewerkers. In deze verklaringen wordt - samengevat - door de desbetreffende medewerkers gesteld dat zij het gedrag van [appellant] tijdens zijn bezoek op 8 oktober 2014 als bedreigend en intimiderend hebben ervaren en door zijn bezoek belemmerd werden in hun functioneren, waardoor de voortgang van de werkzaamheden werd verstoord en de organisatie werd ontregeld. Zo verklaarden de desbetreffende medewerkers onder meer:
'Voornamelijk door houding en dwingend gedrag van meneer [appellant] . Hij straalde uit van: wie zijn jullie wel niet, jullie leggen mij de regels niet op en ik zal wel even laten zien hoever ik kan gaan.'(Verklaring personeelsnummer [00000] ).
'Dhr is heel dwingend en maakt denigrerende opmerkingen waardoor een normaal gesprek niet mogelijk is.'(Verklaring personeelsnummer [00001] ).
'De heer [appellant] liep ondertussen een aantal malen heen en weer in het centrale gedeelte van de hal en vertoonde tekenen van toenemende onrust in woord en gedrag. (…) De spanning nam toe met elke keer dat de heer [appellant] nadrukkelijk verklaarde het pand niet te zullen verlaten.'(Verklaring personeelsnummer [00002] ).
Tevens hebben de desbetreffende medewerkers verklaard dat [appellant] zichzelf toegang tot het pand in [B] heeft verschaft door achter een monteur van het kopieerapparaat, voor wie de deur werd geopend, naar binnen te lopen.
3.6
Bij brief van 8 oktober 2014 heeft de [geïntimeerde] [appellant] naar aanleiding van zijn gedrag van die dag een toegangsverbod tot alle gebouwen van de Dienst opgelegd en hem opgeroepen voor een ordegesprek. Als bijlage bij de brief is een verklaring gevoegd die [appellant] ter opheffing van het toegangsverbod diende te ondertekenen. In de verklaring is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
'(…) verklaar dat ik niets zal doen of nalaten waardoor de veiligheid en/of het welzijn van medewerkers en/of bestuurders van de [geïntimeerde] in gevaar komt. Ik respecteer de orde in de kantoren en gebouwen en zal deze niet verstoren. (…) Dit kan betekenen dat de dienstverlening aan mij gestaakt wordt als gevreesd moet worden voor de veiligheid en welzijn van medewerkers en/of bestuurders van de Dienst.'
3.7
Op 13 oktober 2014 heeft het in de brief aangekondigde ordegesprek tussen [appellant] en de [geïntimeerde] plaatsgevonden. Aangezien [appellant] de verklaring weigerde te ondertekenen, heeft de [geïntimeerde] [appellant] bij brief van 13 oktober 2014 en bij aangetekend schrijven van 22 oktober en 27 oktober 2014 (nogmaals) geïnformeerd over het hem opgelegde toegangsverbod. In voornoemd schrijven staat, voor zover van belang, het navolgende vermeld:
'Het toegangsverbod houdt in dat u, schriftelijk laat weten welke dienst van ons wordt verlangd. U kunt uw verzoek richten aan de heer [C] , Teamleider. Indien persoonlijke contacten noodzakelijk en gewenst zijn voor de uitvoering van uw verzoek stopt de dienstverlening onmiddellijk tot het moment dat u middels de verklaring de veiligheid en welzijn alsnog garandeert van onze medewerkers en/of bestuurders.'
3.8
Op 14 oktober 2014 heeft [appellant] een declaratieformulier bij de [geïntimeerde] ingeleverd voor de gemaakte reiskosten voor voormeld ordegesprek. De [geïntimeerde] heeft het declaratieformulier opgevat als een verzoek om bijzondere bijstand, in behandeling genomen en het verzoek bij brief van 12 november 2014 afgewezen. [appellant] heeft tot op heden geweigerd de voor opheffing van het toegangsverbod aan hem toegezonden verklaring te ondertekenen. Het aan [appellant] opgelegde toegangsverbod is tot op heden in stand gebleven.

4.De vordering en beoordeling in eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft bij wege van voorlopige voorziening gevorderd te gebieden dat de [geïntimeerde] hem onbelemmerde toegang verstrekt tot alle locaties, en het feitelijk contactverbod opheft, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere overtreding en onder veroordeling van de [geïntimeerde] in de proceskosten.
4.2
De voorzieningenrechter heeft deze vordering in conventie afgewezen onder veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Daartoe heeft de voorzieningenrechter overwogen dat vooralsnog voldoende is aangetoond dat [appellant] door zijn gedrag op 8 oktober 2014 het welzijn en de veiligheid van de medewerkers van de [geïntimeerde] in gevaar heeft gebracht, en dat de Dienst daarom mocht overgaan tot ordemaatregelen. Niet aannemelijk is dat [appellant] niet wist dat hij eerst een afspraak moest maken, maar eventuele onwetendheid rechtvaardigt zijn gedrag niet. Omdat [appellant] weigert de onder 3.6 bedoelde verklaring te tekenen, acht de voorzieningenrechter het vooralsnog gerechtvaardigd dat het toegangsverbod gehandhaafd blijft.
[appellant] kan zijn verzoeken schriftelijk indienen en hij wordt naar het oordeel van de voorzieningenrechter aldus niet onevenredig in zijn belangen geschaad.
4.3
In reconventie heeft de [geïntimeerde] gevorderd, kort gezegd, [appellant] te verbieden meer dan twee verzoeken per maand bij haar in te dienen op grond van de Wet openbaarheid bestuur, of straffe van een dwangsom. Die vordering is toegewezen.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1
De drie grieven in hoger beroep hebben uitsluitend betrekking op het geschil in conventie. Volgens
grief 1heeft de voorzieningenrechter ten onrechte geoordeeld dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld voor opheffing van het toegangsverbod. Met
grief 2komt [appellant] op tegen afwijzing van zijn vordering en met
grief 3tegen zijn veroordeling in de proceskosten.
5.2
Het hof dient ambtshalve te beoordelen of [appellant] in hoger beroep nog voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij thans geen gelegenheid heeft vooraf goedkeuring te krijgen voor bepaalde kosten, noch tijdig een ontvangstbevestiging kan krijgen. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] opgemerkt dat [appellant] geen belang meer heeft bij zijn vordering, nu de Dienst sinds 1 januari 2015 geen taken meer uitvoert voor de woongemeente van [appellant] .
[appellant] heeft nog niet op dit nieuwe verweer kunnen reageren. Mocht het verweer juist zijn, dan is dit, naar voorlopig oordeel van het hof, van invloed op de vraag of [appellant] nog een voldoende spoedeisend belang heeft. Niet ieder belang is daarmee van tafel, nu [appellant] ook opkomt tegen de proceskostenveroordeling.
Wat ook zij van het spoedeisend belang, het hof zal de beoordeling van het appel evenwel niet aanhouden om [appellant] eerst gelegenheid te geven te reageren op het nieuwe verweer, nu de vordering van [appellant] in hoger beroep ook op inhoudelijke gronden afgewezen moet worden. Daartoe overweegt het hof als volgt, waarbij de grieven gezamenlijk worden behandeld.
5.3
[appellant] heeft betwist dat hij op de hoogte was van het feit dat hij eerst een afspraak moest maken en dat hij zich op 8 oktober 2014 laatdunkend of agressief heeft gedragen.
Het hof is evenwel met de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [appellant] wel op de hoogte was en zich wel onheus heeft gedragen. Voor wat de wetenschap van de noodzaak van een voorafgaande afspraak betreft baseert het hof zich op de producties 1 tot en met 4 die de [geïntimeerde] in eerste aanleg heeft overgelegd en waaruit blijkt op welke wijze kenbaar is gemaakt dat bezoekers van de vestiging [B] eerst een afspraak dienden te maken, en voorts op de verklaring van personeelslid [00001] over een onaangekondigd bezoek van [appellant] op 10 september 2014, productie 8 van de [geïntimeerde] in eerste aanleg. Daaruit blijkt dat [appellant] , volgens de betrokken medewerkster, die dag het pand is binnengekomen nadat hij had gepretendeerd een afspraak te hebben en dat hem vervolgens is meegedeeld dat hij alleen op afspraak langs kon komen. Voor wat het gedrag op 8 oktober 2014 betreft baseert het hof zich op de onder 3.5 opgenomen verklaringen.
[appellant] heeft de juistheid van deze verklaringen onvoldoende gemotiveerd betwist. Het enkele feit dat hijzelf van mening is dat hij zich 'altijd professioneel opgesteld' heeft, en zijn optreden op 8 oktober 2014 als 'verbaal noch onverbaal onvriendelijk, althans dreigend' betitelt, is daartoe onvoldoende. Het hof ontleent ook geen bewijs voor de juistheid van de stellingen van [appellant] aan het feit dat hij vòòr 8 oktober 2014 succes heeft geboekt met zijn onaangekondigde bezoeken. Het daarop betrekking hebbende gespecificeerde deel van het bewijsaanbod wordt daarom als niet ter zake dienend verworpen.
5.4
Het hof deelt voorts het oordeel van de voorzieningenrechter dat de [geïntimeerde] in redelijkheid een toegangsverbod aan [appellant] mocht opleggen en nog uitsluitend schriftelijk contact toestond, zolang hij niet bereid was de onder 3.6 bedoelde verklaring te tekenen. Het hof deelt niet de opvatting van [appellant] dat met een waarschuwing had kunnen worden volstaan. Niet alleen had [appellant] de herinnering die hem op 10 september 2014 gegeven is, in redelijkheid moeten opvatten als signaal dat ook hij zich aan de regels diende te houden, maar ook is hij op 8 oktober 2014 herhaaldelijk doch vergeefs gesommeerd het pand te verlaten.
Het hof deelt ook niet de opvatting van [appellant] dat ondertekening van de onder 3.6 bedoelde verklaring niet van hem gevergd mag worden omdat hij daarmee een vrijbrief geeft aan de [geïntimeerde] om hem dienstverlening te weigeren. Daarvoor is niet alleen eerst nodig dat [appellant] zich misdraagt, maar gebruikmaking van die bevoegdheid is bovendien toetsbaar en dus niet onbegrensd mogelijk.
Voorts is, naar voorlopig oordeel van het hof, niet ter zake dienend of [appellant] op de hoogte was van interne procedures met betrekking tot ongewenst gedrag van cliënten. Ook een overheidsdienst die zich bezighoudt met uitvoering van sociale wetgeving mag zijn medewerkers beschermen tegen onaanvaardbaar gedrag van burgers, zulks met inachtneming van regels van proportionaliteit. Het hof ziet niet in dat sprake is van schending van die regels. [appellant] heeft niet onderbouwd waarom schriftelijk contact in zijn geval onvoldoende recht kon doen aan zijn gerechtvaardigde belangen. Voor zover hij behoefte had aan een ontvangstbevestiging van toegezonden stukken, had hij daarom ook schriftelijk kunnen verzoeken.
5.5
De grieven zijn ongegrond. Voor honorering van het algemene, niet gespecificeerde, deel van het bewijsaanbod is geen plaats.
Het vonnis in kort geding in conventie, waarvan beroep, zal worden bekrachtigd en [appellant] wordt, als de in het ongelijk te stellen partij, veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep (salaris advocaat volgens liquidatietarief 1 punt, tarief II).

6.De beslissing

Het hof, recht doende in kort geding in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 30 december 2014;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de [geïntimeerde] vastgesteld op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 711,- voor verschotten;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.E.L. Fikkers, mr. M.W. Zandbergen en mr. L. Groefsema en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2016.