In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een toegangsverbod dat aan de appellant is opgelegd door de [geïntimeerde]. De appellant, wonende in de gemeente Ferwerderadiel, had zich op 8 oktober 2014 ongepast gedragen tijdens een bezoek aan de vestiging van de [geïntimeerde] in [B]. Hij was zonder afspraak binnengekomen en had zich bedreigend en intimiderend gedragen tegenover medewerkers, wat leidde tot een ingrijpen van de politie. De [geïntimeerde] legde daarop een toegangsverbod op, dat de appellant weigerde te ondertekenen. In eerste aanleg werd de vordering van de appellant om het toegangsverbod op te heffen afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat de [geïntimeerde] in redelijkheid tot deze maatregel had kunnen besluiten.
In hoger beroep heeft de appellant de grieven ingediend, maar het hof oordeelt dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat de appellant op de hoogte was van de noodzaak om een afspraak te maken en dat zijn gedrag op 8 oktober 2014 onacceptabel was. Het hof bevestigt dat de [geïntimeerde] het toegangsverbod mocht handhaven zolang de appellant niet bereid was de voorwaarden voor opheffing te ondertekenen. De grieven van de appellant worden ongegrond verklaard, en het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter, waarbij de appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.