Uitspraak
[appellante] BV,
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
"(…) te vernietigen het vonnis van de Rechtbank Noord-Nederland, Afdeling Privaatrecht,
3.De feiten
4.Het geschil en de beoordeling in eerste aanleg
"(…) bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen om ter zake voormeld aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting de somma ad € 80.532,62
5.De grieven
Artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder c BW bepaalt het volgende (cursivering door het hof):
"1. Een echtgenoot behoeft de toestemming van de andere echtgenoot voor de volgende rechtshandelingen:
a. (…)
b. (…)
c. overeenkomsten die ertoe strekken dat hij,
anders dan in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf, zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt, of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van de derde verbindt;
d. (…)
2. (…)
3. (…)
4. (…)
5. Toestemming voor een rechtshandeling als bedoeld in lid 1 onder c, is niet vereist indien zijn wordt verricht door een bestuurder van een naamloze vennootschap of van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die daarvan alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid der aandelen houdt en mits zij geschiedt
ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap."
In genoemd arrest van 14 april 2000 heeft de Hoge Raad ten aanzien van de betrokken bepaling onder meer overwogen:
"Uit de ontstaansgeschiedenis van lid 4 van art. 1:88 [...] komt naar voren dat de wetgever in het kader van de in art. 1:88 geregelde materie het beginsel van de gezinsbescherming belangrijk achtte en dat hij daarop weliswaar een uitzondering heeft gemaakt door lid 4[thans lid 5; toevoeging hof]
toe te voegen, doch daarbij met de woorden "mits zij geschiedt ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening van die vennootschap" een wezenlijke beperking heeft beoogd. Klaarblijkelijk is bedoeld dat de toestemming van de andere echtgenoot alleen dan niet is vereist indien de rechtshandeling waarvoor de in art. 1:88 lid 1 onder c bedoelde zekerheid wordt verstrekt zelf behoort tot de rechtshandelingen die in de normale uitoefening van een bedrijf plegen te worden verricht."Uit genoemd arrest van 8 juli 2005 blijkt dat met de 'handeling zelf' wordt gedoeld op de rechtshandeling waarvoor de zekerheid wordt verstrekt, en derhalve niet op het aangaan van de borgtocht of de andere zekerheidstelling. De 'handeling zelf' dient tot de normale, gebruikelijke bedrijfshandelingen te behoren; niet voldoende is dat zij de normale bedrijfshandelingen begunstigt, daarvoor de noodzakelijke voorwaarden schept, zo blijkt uit dit arrest. Tevens volgt uit dit arrest dat ook omstandigheden die de borgstelling betreffen, van belang kunnen zijn voor het antwoord op de vraag of de rechtshandeling waarvoor de borgtocht is verstrekt behoort tot de rechtshandelingen die in de normale uitoefening van het betrokken bedrijf plegen te worden verricht.
[geïntimeerde] heeft zich persoonlijk garant gesteld voor de op dat moment openstaande schuld van Hemos aan [appellante] B.V. ad in totaal € 79.837,53, omdat [appellante] BV alleen onder die voorwaarde bereid was om - ook zónder dat de openstaande facturen waren voldaan - ijzerwaren e.d. aan Hemos te blijven leveren. De rechtshandeling waarvoor [geïntimeerde] de onderhavige zekerheid heeft verstrekt, kan derhalve worden gezien als een verlenging van het leveren op krediet. Naar het oordeel van het hof behoort deze rechtshandeling niet tot de rechtshandelingen die in de normale uitoefening van het betrokken bedrijf plegen te worden verricht, zoals bedoeld in het vijfde lid van artikel 1:88 BW. Daartoe neemt het hof de volgende omstandigheden in aanmerking. Mede gelet op de hoogte van de openstaande schuld jegens [appellante] B.V., verkeerde de onderneming al geruime tijd in liquiditeitsproblemen. Er was kennelijk op korte termijn geen zicht op een verandering in deze situatie, reden waarom [appellante] B.V. additionele zekerheid heeft verlangd. Weliswaar maakte de persoonlijke garantstelling door [geïntimeerde] het mogelijk om de onderneming nog enige tijd voort te zetten, maar er bestond een aanzienlijk risico dat de onderneming alsnog failliet zou gaan. Dit risico heeft zich enkele maanden later ook verwezenlijkt. In het licht van de gezinsbeschermingsgedachte die ten grondslag ligt aan artikel 1:88 BW, die dwingt tot een beperkte uitleg van de uitzondering van lid 5, is het hof van oordeel dat de verlenging van het leveren op krediet onder deze omstandigheden niet in de normale uitoefening van het bedrijf is geschied. Dit brengt mee dat op grond van artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder c BW de toestemming van de echtgenote van [geïntimeerde] vereist was.