In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ambtshalve vermindering van aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2006 tot en met 2009. De belanghebbende, eigenaar van een verhuurd winkelpand, had verzocht om vermindering van de aanslagen, omdat hij van mening was dat de waarde van het pand lager was dan eerder aangegeven. De Inspecteur heeft dit verzoek afgewezen voor de jaren 2006 en 2007 wegens termijnoverschrijding, terwijl voor de jaren 2008 en 2009 gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan het verzoek.
De rechtbank Gelderland heeft in een eerdere uitspraak de bezwaren van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar heeft zich onbevoegd verklaard voor de beroepen die gericht waren tegen het niet tijdig nemen van uitspraken op bezwaar. De belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 17 mei 2016 zijn beide partijen gehoord, waarbij de belanghebbende werd bijgestaan door een adviseur en twee advocaten.
Het Hof heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat het stelsel van rechtsmiddelen in de Algemene wet inzake rijksbelastingen voldoet aan de eisen van artikel 6 van het EVRM. Het Hof heeft de eerdere oordelen van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de beroepen van de belanghebbende ongegrond zijn. De belanghebbende heeft geen recht op een volledige rechtsgang bij de belastingrechter, en de Inspecteur is niet gehouden aan de termijnen voor ambtshalve vermindering zoals die zijn vastgesteld door de Staatssecretaris van Financiën. De uitspraak van het Hof bevestigt de beslissing van de rechtbank en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.