ECLI:NL:GHARL:2016:5259

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
28 juni 2016
Zaaknummer
WAHV 200.157.761
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Dijkstra
  • mr. Dörholt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de huurovereenkomst in het kader van administratieve sancties voor verkeersdelicten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een administratieve sanctie die aan de betrokkene is opgelegd wegens overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom. De betrokkene, die als kentekenhouder wordt aangemerkt, heeft een sanctie van € 107,- ontvangen voor een gedraging die plaatsvond op 28 september 2013. De betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat de auto niet door hem, maar door een huurder werd gebruikt, en dat hij daarom niet aansprakelijk kan worden gesteld.

Het hof heeft de argumenten van de betrokkene beoordeeld, waarbij het van belang was of er sprake was van een huurovereenkomst zoals bedoeld in artikel 8 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). Het hof concludeert dat de huurovereenkomst die door de gemachtigde van de betrokkene is overgelegd, niet kan worden aangemerkt als een huurovereenkomst in de zin van de WAHV, omdat de verhuurder niet de kentekenhouder is. Het hof oordeelt dat de betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat tegen zijn wil gebruik is gemaakt van het voertuig, aangezien hij de sleutels had overhandigd aan de huurder.

De beslissing van de kantonrechter om het beroep van de betrokkene ongegrond te verklaren, wordt door het hof bevestigd, zij het met verbetering van gronden. Het hof stelt vast dat de kantonrechter niet onterecht heeft geoordeeld dat de betrokkene geen beroep kan doen op artikel 8, aanhef en onder b, van de WAHV, omdat de overgelegde huurovereenkomst niet voldoet aan de vereisten van deze wet. De klacht van de betrokkene over een motiveringsgebrek wordt eveneens afgewezen, omdat de kantonrechter voldoende heeft gemotiveerd waarom het beroep ongegrond is verklaard.

Uitspraak

WAHV 200.157.761
28 juni 2016
CJIB 176364200
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland
van 22 september 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde] ,
wonende te [woonplaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 107,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximumsnelheid binnen de bebouwde kom, (verkeersbord A1) met 13 km/h”, welke gedraging zou zijn verricht op 28 september 2013 om 08.02 uur op de Weg der Verenigde Naties te Groningen met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. In hoger beroep voert de gemachtigde van de betrokkene aan dat de kantonrechter voorbij is gegaan aan het argument dat de auto niet werd ingeleverd. De auto is gegijzeld, aldus de gemachtigde. De betrokkene heeft eerder een soortgelijke zaak gehad met hetzelfde voertuig en dezelfde huurder waarbij zijn beroep gegrond is verklaard. De gemachtigde heeft een kopie van die beslissing bijgevoegd. Met betrekking tot de gedraging heeft de gemachtigde aangevoerd dat het voertuig ten tijde van de gedraging was verhuurd, zodat niet de betrokkene maar de huurder van het voertuig moet worden aangesproken. Het huurcontract is bijgevoegd.
3. Artikel 8, aanhef en onder b, WAHV luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“De officier van justitie vernietigt de beschikking indien, in het geval van artikel 5 onderscheidenlijk artikel 5a, degene op wiens naam het kenteken in het kentekenregister is ingeschreven een voor een termijn van ten hoogste drie maanden schriftelijk bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst overlegt waaruit blijkt wie ten tijde van de gedraging de huurder van het motorrijtuig onderscheidenlijk de aanhangwagen was”.
4. De vraag die thans ter beoordeling ligt is of voornoemde huurovereenkomst is aan te merken als een huurovereenkomst in de zin van artikel 8, aanhef en onder b, van de WAHV.
5. Niet gebleken is dat de kentekenhouder - zijnde de betrokkene - een huurovereenkomst is aangegaan met [huurder] . Uit de huurovereenkomst die de gemachtigde van de betrokkene heeft overgelegd, blijkt dat het voertuig met voornoemd kenteken is verhuurd aan [huurder] door [de v.o.f.] Nu [de v.o.f.] niet de kentekenhouder van voornoemd voertuig is, gaat het derhalve niet om een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder b, WAHV. Dat de betrokkene kennelijk ook bedrijfsmatig betrokken is bij [de v.o.f.] , maakt dat naar het oordeel van het hof niet anders. Het hof zal het beroep op artikel 8, aanhef en onder b, derhalve verwerpen.
6. Voor zover de gemachtigde van de betrokkene heeft aangevoerd dat het voertuig is gegijzeld en daarmee bedoelt dat tegen de wil van de betrokkene gebruik is gemaakt van het voertuig, overweegt het hof als volgt.
7. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder a, WAHV kan de kentekenhouder zich van diens aansprakelijkheid bevrijden, indien hij aannemelijk maakt dat tegen zijn wil door een ander van het motorrijtuig gebruik is gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.
8. Gelet op de omstandigheid dat de betrokkene ten tijde van de gedraging het voertuig voor onbepaalde tijd ter beschikking heeft gesteld aan [huurder] en de sleutels heeft overhandigd zodat de overtreder daarvan gebruik kon maken, is niet aannemelijk geworden dat ten tijde van de gedraging tegen de wil van de betrokkene gebruik is gemaakt van het motorrijtuig. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de betrokkene in zijn beroepschrift bij de kantonrechter heeft geschreven dat de maat bij hem op 6 oktober 2013 vol was. Vanaf dat moment - dus na de onderhavige gedraging - is het voertuig tegen de wil van de betrokkene gebruikt. De betrokkene heeft vervolgens gelijk actie ondernomen en het voertuig in samenspraak met de politie teruggehaald.
9. Dat een andere kantonrechter in een vergelijkbare zaak van de betrokkene het beroep op artikel 8 van de WAHV wel heeft gehonoreerd maakt niet dat de kantonrechter dat in de onderhavige zaak ook had moeten doen. De kantonrechter heeft in de onderhavige zaak geen aanleiding gezien het beroep gegrond te verklaren, hetgeen het hof niet als onjuist voorkomt.
10. Voor zover de gemachtigde van de betrokkene heeft willen aanvoeren dat de beslissing van de kantonrechter een motiveringsgebrek bevat nu deze niet op alle aangevoerde verweren heeft gereageerd overweegt het hof als volgt. De kantonrechter is niet gehouden om op alle door een betrokkene aangedragen verweren te responderen. Uit deze motivering blijkt voldoende dat alle door de gemachtigde aangedragen gronden voor het beroep in de beslissing zijn betrokken, maar dat de kantonrechter hierin geen aanleiding heeft gezien het beroep gegrond te verklaren. Dat de kantonrechter niet expliciet op alle door de betrokkene aangedragen argumenten is ingegaan, houdt niet in dat er sprake is van strijd met het motiveringsbeginsel. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de klacht over het motiveringsgebrek moet worden afgewezen en dat de beslissing van de kantonrechter in stand kan blijven.
11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen, zij het met verbetering van gronden. De kantonrechter heeft namelijk ten onrechte overwogen dat de betrokkene geen beroep op artikel 8, aanhef en onder b, van de WAHV toekomt omdat niet blijkt dat er sprake is van een huurovereenkomst van ten hoogste drie maanden. De betrokkene komt geen beroep toe op artikel 8, aanhef en onder b, van de WAHV omdat de overgelegde huurovereenkomst niet kan worden aangemerkt als een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder b, van de WAHV.
12. Gesteld noch gebleken is dat de betrokkene kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt - met verbetering van gronden - de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Dijkstra, in tegenwoordigheid van mr. Dörholt als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.