ECLI:NL:GHARL:2016:5321

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juni 2016
Publicatiedatum
29 juni 2016
Zaaknummer
WAHV 200.156.862
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Dijkstra
  • mr. Huizenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de beslissing van de kantonrechter inzake administratieve sanctie voor onverzekerd motorrijtuig na verkoop aan autobedrijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, waarbij de kantonrechter de administratieve sanctie van € 390,- voor het niet afsluiten van de vereiste verzekering voor een motorrijtuig gedeeltelijk gegrond verklaarde en de sanctie matigde tot € 100,-. De betrokkene had zijn auto vóór de datum van de registercontrole verkocht aan een RDW-erkend autobedrijf, dat verplicht was om het voertuig in de bedrijfsvoorraad op te nemen. De betrokkene vertrouwde erop dat het autobedrijf aan deze verplichting zou voldoen, maar dit gebeurde pas weken na de verkoop, waardoor hij een sanctie kreeg voor het onverzekerd zijn van de auto. Het hof oordeelt dat er geen aanleiding is om de sanctie te vernietigen, omdat de betrokkene ten tijde van de controle nog steeds als kentekenhouder geregistreerd stond.

De gemachtigde van de betrokkene stelde dat de kantonrechter niet tot matiging maar tot vernietiging van de beschikking had moeten overgaan, omdat de betrokkene het voertuig al had verkocht. Het hof oordeelt echter dat de verklaring van de eigenaar van het autobedrijf niet voldoende onderbouwd was om aan te tonen dat het voertuig ten tijde van de controle verzekerd was. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af. De bijzondere omstandigheden zijn door de kantonrechter afdoende in de beslissing verdisconteerd, en de matiging van de sanctie tot € 100,- wordt door het hof bevestigd.

Uitspraak

WAHV 200.156.862
29 juni 2016
CJIB 169726394
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Limburg
van 18 september 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde] ,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] .
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing gedeeltelijk gegrond verklaard en de sanctie gematigd tot een bedrag van € 100,-. Voorts heeft de kantonrechter de officier van justitie veroordeeld in de kosten als bedoeld in artikel 13a van de WAHV, ten behoeve van de betrokkene, tot een bedrag van € 253,50.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 390,- opgelegd ter zake van “voor een motorrijtuig niet de vereiste verzekering afsluiten en in stand houden”, welke gedraging blijkens een registercontrole van de RDW zou zijn verricht op 15 januari 2013 met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter niet tot matiging maar tot vernietiging van de inleidende beschikking had moeten overgaan. Daartoe wordt aangevoerd dat de betrokkene het voertuig reeds op 14 december 2012, dus vóór de registercontrole, had verkocht aan een autobedrijf. Vanaf dat moment was het voertuig verzekerd via de polis waarmee de bedrijfsvoorraad van dat bedrijf is gedekt. Het voertuig is pas op een later moment gevrijwaard bij de Dienst Wegverkeer (RDW), omdat het autobedrijf ten tijde van de verkoop van het voertuig met een internetstoring kampte. De betrokkene was ten tijde van de controle niet langer de eigenaar of de houder van het voertuig. De beschikking zou volgens de gemachtigde aan het autobedrijf moeten worden opgelegd. Het betoog is onderbouwd met diverse stukken, waaronder een verklaring van de eigenaar van het autobedrijf, waarin hij de voormelde gang van zaken bevestigt, een koopovereenkomst met betrekking tot het voertuig en een vrijwaringsbewijs.
3. De betreffende gedraging is een overtreding van artikel 30, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM). Deze bepaling brengt mee dat voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven, degene aan wie het kenteken is opgegeven een verzekering overeenkomstig deze wet dient af te sluiten en in stand houden.
4. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat het voertuig ten tijde van de controle (anderszins) was verzekerd. De verklaring van de eigenaar van het autobedrijf op dit punt, die niet is onderbouwd met een polis of andere documenten waaruit dit blijkt, is daarvoor onvoldoende. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat de gegevens in het zaakoverzicht juist zijn en er ten tijde van de controle geen verzekering voor het voertuig was afgesloten.
5. Niet in geding is dat het voertuig ten tijde van de registercontrole op naam van de betrokkene in het kentekenregister was opgenomen. Dit in aanmerking genomen en gelet op de stukken uit het dossier, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Het hof dient nu te beoordelen of er redenen zijn om te bepalen dat het bedrag van de sanctie moet worden verlaagd of op nihil moet worden gesteld.
Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
6. Ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) kan aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon een erkenning worden verleend, waardoor deze gerechtigd wordt om aangekochte voertuigen in zijn bedrijfsvoorraad op te nemen.
7. Artikel 27 van het Kentekenreglement verplicht een erkend bedrijf ertoe om de RDW terstond nadat een voertuig en het bijbehorende kentekenbewijs (of kentekencard) aan haar zijn overgedragen te verzoeken om opname van dat voertuig in de bedrijfsvoorraad.
Verder is het bedrijf verplicht een vrijwaringsbewijs aan te maken en dat terstond ter hand te stellen aan degene die is opgehouden de eigenaar of houder van het voertuig te zijn.
8. Uit de koopovereenkomst die door de betrokkene is overgelegd blijkt dat het voertuig op 12 december 2012 eigendom is geworden van [autobedrijf X] te [woonplaats] . Uit het vrijwaringsbewijs blijkt dat het voertuig eerst op 18 januari 2013 door het autobedrijf bij de RDW is aangemeld voor opname in de bedrijfsvoorraad en dat dus ook pas op die datum het vrijwaringsbewijs is aangemaakt. Het hof stelt vast dat dit RDW-erkende autobedrijf niet aan de hiervoor onder 7. genoemde verplichtingen heeft voldaan.
9. De betrokkene heeft zijn voertuig blijkens de koopovereenkomst op 12 december 2012 ingeruild voor een ander voertuig. Met een afschrift van de verzekeringspolis is door de betrokkene aangetoond dat hij zijn lopende autoverzekering na het inruilen van zijn oude auto op zijn nieuwe auto heeft laten overzetten.
10. De betrokkene heeft er – begrijpelijkerwijs – kennelijk op vertrouwd dat het autobedrijf zou voldoen aan de op hem rustende wettelijke verplichting tot opname van het voertuig in de bedrijfsvoorraad door middel van aanmelding bij de RDW. Het is naar het oordeel van het hof in dit geval niet billijk wanneer het verzuim van het autobedrijf om aan zijn wettelijke verplichtingen te voldoen volledig aan de betrokkene wordt toegerekend. Anderzijds wijst het hof erop dat de betrokkene, toen aan hem niet terstond een vrijwaringsbewijs werd verstrekt, zich had moeten realiseren dat de voertuigverplichtingen die op hem als kentekenhouder rustten na de verkoop van het voertuig voortduurden.
11. In de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden, ziet het hof aanleiding voor een matiging van de sanctie. Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter met een matiging van de sanctie tot € 100,- de bijzondere omstandigheden afdoende in zijn beslissing verdisconteerd. Het hof zal deze beslissing daarom bevestigen.
12. Nu de beslissing van de kantonrechter wordt bevestigd, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Dijkstra, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.