ECLI:NL:GHARL:2016:5325

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
200.192.498/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan objectieve vooringenomenheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 juli 2016 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door [verzoeker] in een strafzaak met parketnummer 21-007206-15. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de veronderstelling dat de rechters vooringenomen waren, wat volgens [verzoeker] bleek uit de inhoud van de beslissingen die in een tussenarrest op 1 juni 2016 waren genomen. De wrakingskamer oordeelde dat de verweten vooringenomenheid volledig was gestoeld op de procedurele beslissingen en dat deze beslissingen niet de objectieve indruk wekten dat de rechters al een oordeel hadden gevormd over de schuld of onschuld van [verzoeker]. De wrakingskamer benadrukte dat het niet haar taak was om de inhoudelijke juistheid van de beslissingen van de meervoudige strafkamer te beoordelen, maar enkel om te onderzoeken of er aanwijzingen waren voor onpartijdigheid. De wrakingskamer concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. Het verzoek tot wraking werd daarom afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof 200.192.498/01
parketnummer strafzaak: 21-007206-15
beslissing van 5 juli 2016
op het schriftelijke verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in het wrakingsincident
hierna:
[verzoeker],
advocaat: mr. P.W. Hermens, kantoorhoudend te Amsterdam,
strekkende tot wraking van:
mr. G.M. Meijer-Campfens, mr. H.J. Deuring en mr. L.J. Hofstra,
raadsheren in dit hof, locatie Leeuwarden,
verweerders in het wrakingsincident

1.Het verloop van de procedure

In de strafzaak met parketnummer 21-007206-15 heeft de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, bestaande uit mr. G.M. Meijer-Campfens, mr. H.J. Deuring en mr. L.J. Hofstra, op 1 juni 2016 een tussenarrest gewezen.
Dit tussenarrest bevindt zich in afschrift bij de dossierstukken.
[verzoeker] heeft bij verzoekschrift van 6 juni 2016, ingekomen ter griffie van het hof op 7 juni 2016, een schriftelijk verzoek gedaan dat strekt tot wraking van bovengenoemde leden van de meervoudige strafkamer.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de schriftelijke reactie van mr. G.M. Meijer-Campfens van 13 juni 2016 waarin zij, ook namens mr. L.J. Hofstra, heeft medegedeeld dat zij niet in de wraking berusten en dat geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord. De wrakingskamer heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke reactie van mr. H.J. Deuring van 20 juni 2016, waarin hij (kort gezegd) heeft medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van mr. G.M. Meijer-Campfens en mr. L.J. Hofstra.
Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van de wrakingskamer op 23 juni 2016.
[verzoeker] is verschenen, bijgestaan door mr. Hermens.

2.De beoordeling van het verzoek

2.1
De wrakingskamer acht het verzoek tijdig ingediend en acht [verzoeker] ook overigens ontvankelijk.
2.2
[verzoeker] heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de beslissing van de meervoudige strafkamer zijn onderzoekwensen aangaande het bloedspooronderzoek en het nader onderzoek naar een alternatief scenario aangaande overdracht van DNA af te wijzen, dermate onbegrijpelijk is dat daar redelijkerwijs geen andere verklaring voor te geven is dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven. Door het verzochte nadere onderzoek door een bloedspoordeskundige af te wijzen en [verzoeker] de mogelijkheid te ontnemen het door hem geschetste alternatieve scenario wetenschappelijk te laten onderzoeken, wordt het [verzoeker] (vrijwel) onmogelijk gemaakt nader te onderbouwen dat het onwaarschijnlijk is dat hij het ten laste gelegde heeft begaan. Naar de mening van [verzoeker] is de afwijzende beslissing van het hof aangaande de genoemde onderzoekwensen dan ook dermate onbegrijpelijk dat het wrakingsverzoek gerechtvaardigd is.
2.3
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.4
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
2.5
De wrakingskamer stelt voorop dat, zoals door [verzoeker] ook is onderkend, het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen de verzoeker onwelgevallige (processuele) beslissingen. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of deze beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen inhoudelijk juist zijn, maar te onderzoeken of deze beslissingen en motiveringen feiten en omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Slechts indien de door de meervoudige strafkamer genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat redelijkerwijs daarvoor geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven, bestaat aanleiding om op inhoudelijke gronden bij het hof vooringenomenheid te vermoeden.
2.6
Daarvan is in het onderhavige geval niet gebleken. De vooringenomenheid die [verzoeker] de raadsheren verwijt is volledig gestoeld op de inhoud van de beslissingen die zijn genomen in het tussenarrest van 1 juni 2016, waarbij twee van de onderzoekwensen van [verzoeker] zijn afgewezen. Een beslissing op dergelijke verzoeken heeft een procedureel karakter. Uit deze beslissingen valt naar het oordeel van de wrakingskamer geen enkele vooringenomenheid af te leiden omtrent de schuld of onschuld van [verzoeker] , noch is de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd. De motivering van de afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] is ook niet zo onbegrijpelijk, dat het hof de objectieve indruk heeft gewekt vooruitgelopen te zijn op het eindoordeel ten aanzien van het bewijs tegen [verzoeker] en de schuldvraag. Zoals de wrakingskamer hiervoor heeft overwogen, is het niet aan haar om de beslissingen van de meervoudige strafkamer inhoudelijk op juistheid te beoordelen. [verzoeker] kan, nadat het hof een eindarrest heeft gewezen waarmee hij het niet eens is, cassatie instellen en daarbij ook opkomen tegen deze procedurele beslissingen.
2.7
Op grond van het vorenstaande is de wraking ongegrond. Het verzoek moet worden afgewezen.
De beslissing
Het gerechtshof (wrakingskamer):
wijst het wrakingsverzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.H. Kuiper, mr. J. Beswerda en mr. I.F. Clement, leden van de wrakingskamer, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 5 juli 2016.