ECLI:NL:GHARL:2016:540

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
200.157.999
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en persoonlijk ernstig verwijt in het civiele recht

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap Source Automation B.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Source vorderde een hoofdelijke veroordeling van de directeur/bestuurder van een andere vennootschap, [X], en de geïntimeerde, tot betaling van € 2.000.000,-. Dit bedrag was als koopsom voor aandelen overgemaakt, maar nooit terugbetaald. Source stelde dat de geïntimeerde onrechtmatig had gehandeld door ervoor te zorgen dat [X] haar betalingsverplichtingen niet nakwam. De rechtbank had de vordering tegen [X] toegewezen, maar de vordering tegen de geïntimeerde afgewezen. In hoger beroep vorderde Source vernietiging van het vonnis en toewijzing van de vordering tegen de geïntimeerde.

Het hof oordeelde dat voor persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder, zoals de geïntimeerde, een persoonlijk ernstig verwijt moet kunnen worden gemaakt. Het hof concludeerde dat Source onvoldoende feiten en omstandigheden had aangevoerd die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat de geïntimeerde onrechtmatig had gehandeld. De grieven van Source faalden, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. Source werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerde werden vastgesteld op € 15.341,-, inclusief griffierecht en salaris advocaat. Het hof verklaarde het arrest uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.157.999
(zaaknummer rechtbank Gelderland 256718)
arrest van 12 januari 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Source Automation B.V.,
gevestigd te Culemborg,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Source,
advocaat: mr. B.R.C. te Dorsthorst,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.B. Maliepaard.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Voor het eerdere verloop van de procedure verwijst het hof naar het tussenarrest van 23 december 2014, waarbij deze zaak is gevoegd met de zaak onder rolnummer 200.158.075.
1.2
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord met producties,
- de pleidooien, gehouden op 16 december 2015, overeenkomstig de pleitnotities. Hierbij is akte verleend van de stukken die bij bericht van 27 november 2015 door mr. Te Dorsthorst namens Source zijn ingebracht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.10 van het bestreden vonnis van 1 oktober 2014.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Source heeft in eerste aanleg de hoofdelijke veroordeling gevorderd van [X] en [geïntimeerde] (directeur/bestuurder van [X]) tot betaling aan haar van
€ 2.000.000, vermeerderd met rente en kosten. Source heeft daartoe gesteld dat het bedrag van € 2.000.000,- dat als (eerste betaling van de) koopsom gold voor de door [X] van J-Merce Holding B.V. (hierna: JMH) gekochte aandelen (in J-Merce/AamigoO Holding B.V.), op 30 juli 2010 door Source is overgemaakt naar een bankrekening op naam van JMH, maar nooit is terugbetaald aan Source. In deze procedure heeft Source die terugbetaling gevorderd van [X]. Daarnaast heeft zij van [geïntimeerde] betaling van dit bedrag gevorderd op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. Zij heeft daartoe kort gezegd gesteld dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door te bewerkstelligen dat [X] haar betalingsverplichtingen jegens Source niet is nagekomen.
3.2
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank [X] veroordeeld tot betaling aan Source van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en kosten. [X] is tegen die veroordeling in hoger beroep gekomen. Dat betreft de bij genoemd tussenarrest met deze zaak gevoegde zaak met rolnummer 200.158.075. Vanwege het faillissement van [X] op 20 januari 2015 is die procedure op grond van artikel 29 Fw geschorst en vervolgens ambtshalve geroyeerd.
3.3
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de door Source tegen [geïntimeerde] ingestelde vordering afgewezen. Daartegen is dit hoger beroep gericht.

4.De beoordeling van het geschil in hoger beroep

4.1
Onder aanvoering van vier grieven vordert Source de vernietiging van het bestreden vonnis en, opnieuw recht doende, de toewijzing van de vordering van Source jegens [geïntimeerde], met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, vermeerderd met de wettelijke rente daarover wanneer tijdige betaling uitblijft.
4.2
Grief I richt zich tegen de door de rechtbank in rechtsoverweging 4.10 genoemde ingangsdatum van de volgens Source door [geïntimeerde] verschuldigde rentevergoeding.
Deze grief ziet op een overweging die de rechtbank ten overvloede ten grondslag heeft gelegd aan de beslissing tot toewijzing van de vordering tegen [X]. Die beslissing ligt in deze procedure niet voor. Omdat de beslissing dus niet dragend is voor het oordeel dat de vordering van Source tegen [geïntimeerde] niet toewijsbaar is en daarom niet kan leiden tot de door Source gevorderde vernietiging daarvan heeft Source bij de behandeling van deze grief geen belang.
4.3
De overige grieven (II, III en IV) richten zich, samengevat, tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] geen onrechtmatig handelen kan worden verweten.
Het hof stelt daarbij het volgende voorop. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB952, NJ 1990, 286) inzake Beklamel met daarna een lange reeks arresten waaronder laatstelijk onder meer HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627, NJ 2015, 22) geldt het volgende.
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt als zojuist bedoeld kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Indien de bestuurder namens de vennootschap een verbintenis is aangegaan en de vordering van de schuldeiser onbetaald blijft en onverhaalbaar blijkt, kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder worden aangenomen indien deze bij het aangaan van die verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem persoonlijk ter zake van de benadeling geen ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.4
Ter onderbouwing van haar vordering heeft Source in hoger beroep aangevoerd dat [geïntimeerde] als enig bestuurder van en namens [X]:
  • i) zich door middel van de Vaststellingsovereenkomst van 20 mei 2011 (hierna: de Vaststellingsovereenkomst) uitdrukkelijk garant heeft gesteld voor betaling van de vordering (door [X]) aan Source en ter meerdere zekerheid daartoe heeft toegezegd de vorderingen volledig te voldoen wanneer zij de (te verwachten) gelden heeft ontvangen;
  • ii) in weerwil van de Vaststellingsovereenkomst de ontvangen gelden aan andere partijen heeft doen toekomen dan aan Source, en ondanks herhaalde verzoeken Source weigert inzicht te verschaffen aan wie deze gelden zijn uitgekeerd en op basis waarvan;
  • iii) de garantstelling en de betalingstoezegging uit de Vaststellingsovereenkomst dus welbewust heeft geschonden;
  • iv) vervolgens in de verklaring van 25 april 2013 expliciet de toezegging heeft gedaan dat [X] de gehele vordering in 2016 zal voldoen en tussentijds rente zal betalen;
  • v) die harde en onvoorwaardelijke toezegging eveneens heeft geschonden;
  • vi) niet heeft voldaan aan het vonnis in eerste aanleg.
4.5
Het doen van een betalingstoezegging namens de vennootschap en het vervolgens niet nakomen daarvan, levert niet zonder meer een verwijtbaar handelen van de bestuurder van die vennootschap op. Het enkele feit dat [X] in de Vaststellingsovereenkomst van 20 mei 2011 zich garant heeft gesteld voor betaling van € 2.000.000 (onder de voorwaarde dat, kort gezegd, Source de betaling niet zou kunnen verhalen op JMH dan wel haar achterliggende aandeelhouders) en heeft toegezegd dat bedrag te zullen betalen (wanneer zij de koopsom uit hoofde van de verkoop van het door haar gehouden belang in investeringsmaatschappij PJAO zou ontvangen), maar daarmee uiteindelijk nalatig is gebleven, kan daarom zonder bijkomende omstandigheden, die Source niet heeft gesteld en die evenmin zijn gebleken, niet als een persoonlijk ernstig verwijt aan [geïntimeerde] worden aangemerkt.
4.6
In de memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] uiteengezet wat met het aandelenbelang van [X] in PJAO is gebeurd. In het kader van te stellen zekerheid voor nakoming van een lening, welke [X] heeft gesloten met Esto Holding B.V. (hierna: Esto, samen met [X] aandeelhouder van PJAO) heeft Esto een optierecht op de aandelen van [X] bedongen. Omdat [X] haar verplichtingen uit die overeenkomst van geldleninglening niet kon voldoen, heeft Esto het optierecht uitgewonnen.
De stelling van Source ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep dat [geïntimeerde] als bestuurder van [X] door in te stemmen met een optierecht willens en wetens het risico heeft genomen dat [X] daarmee haar verplichtingen uit de Vaststellingsovereenkomst niet zou nakomen, volgt het hof niet. Op het moment dat [X] de overeenkomst met Esto sloot (blijkens de overgelegde overeenkomst van geldlening is het geld ter beschikking gesteld per 28 december 2011) was immers nog niet zeker of en zo ja wanneer, de voorwaarden waaronder [X] de betalingstoezegging had gedaan, zouden intreden. De procedure waarin Source van JMH (terug)betaling van
€ 2.000.000 vorderde was immers pas kort daarvoor aangevangen (de datum van de inleidende dagvaarding is 15 december 2011 volgens het vonnis van de rechtbank
’s-Gravenhage van 5 december 2012). Dat [geïntimeerde] op dat moment wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat het sluiten van de overeenkomst van geldlening met het optierecht tot gevolg zou hebben dat [X] haar verplichtingen uit de Vaststellingsovereenkomst niet zou nakomen en geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan bij Source optredende schade, kan daaruit zonder verdere toelichting, die ontbreekt, niet worden afgeleid.
4.7
Source verwijt [geïntimeerde] voorts dat hij namens [X] op 25 april 2013 heeft verklaard dat hij met de opbrengst van de aandelen zijn verplichtingen jegens derden is nagekomen en dat [X] in staat moet worden geacht om in april 2016 invulling te geven aan de Vaststellingsovereenkomst. Aan de bestuurder van een rechtspersoon komt de vrijheid toe om bij het doen van betalingen aan schuldeisers (en het doen van toezeggingen tot betaling) naar eigen inzicht afwegingen te maken binnen de kaders van goed ondernemerschap. Het enkele feit dat [X] met de opbrengst van de aandelen verplichtingen jegens derden en niet jegens Source heeft voldaan is onvoldoende om tot aansprakelijkheid van [geïntimeerde] als bestuurder te concluderen. Hetzelfde geldt voor de in de Verklaring uitgesproken verwachting dat [X] zou gaan betalen in april 2016. Afgezien van het feit dat dit als verwachting is geformuleerd en dus niet als garantie valt aan te merken heeft [geïntimeerde] aangevoerd (MvA al 143 e.v.) dat hij niet heeft bedoeld een betalingstoezegging te doen. Hij meende dat [X] niet gehouden was te betalen (gelet op de voor Source negatieve uitkomst van de procedure bij de Rb ‘s Gravenhage), maar wilde, voor het geval dit in de toekomst wel zou worden vastgesteld, kenbaar maken dat [X] pas in 2016 voor het eerst aan haar eventuele verplichtingen zou kunnen voldoen. Gelet op deze uitleg van de achtergrond van het opstellen van de Verklaring (die overigens, zo heeft [geïntimeerde] onweersproken gesteld, niet aan Source, maar aan Value8 is gericht), die niet dan wel onvoldoende gemotiveerd door Source is betwist en niet onaannemelijk voorkomt, bestaat geen grond voor het aannemen van aansprakelijkheid van [geïntimeerde] als bestuurder.
4.8
Het gegeven dat [geïntimeerde] niet heeft voldaan aan de veroordeling van [X] in het bestreden vonnis levert zonder bijzondere omstandigheden die gesteld noch gebleken zijn evenmin grond op voor aansprakelijkheid van [geïntimeerde] als bestuurder.
4.9
De conclusie is dat Source in eerste aanleg en in hoger beroep onvoldoende concrete feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die tot het oordeel kunnen leiden dat [geïntimeerde] als bestuurder van [X] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Source. De daarop gebaseerde vordering is daarom niet toewijsbaar.
4.1
Nu Source niet heeft voldaan aan haar stelplicht komt het hof aan het bewijsaanbod niet toe.

5.De slotsom

5.1
De grieven falen zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
5.2
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof Source in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
In het incident: nihil
en in de hoofdzaak:
- griffierecht € 1.601,-
- salaris advocaat
€ 13.740,-(3 punten ad € 4.580,- per punt, appèltarief VIII)
Totaal: € 15.341,-
5.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen Source en [geïntimeerde] gewezen vonnis van de rechtbank Gelderland van 1 oktober 2014,
veroordeelt Source in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.601,- voor verschotten en op € 13.740,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief,
veroordeelt Source in de nakosten, begroot op € 131,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval Source niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden,
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, C.G. ter Veer en A.S. Gratama en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2016.