ECLI:NL:GHARL:2016:5635

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juli 2016
Publicatiedatum
8 juli 2016
Zaaknummer
200.184.278/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot omgangsregeling tussen vader en minderjarige dochter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de vader om een omgangsregeling met zijn minderjarige dochter. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Skála, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 21 oktober 2015 bestreden, waarin zijn verzoek tot omgang was afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.A. Schütz, had het verzoek van de vader bestreden. Het hof heeft vastgesteld dat de vader en de moeder een affectieve relatie hebben gehad, waaruit in 2008 hun dochter is geboren. De moeder heeft sinds 2011 het gezag over de dochter alleen, na een eerdere beschikking waarin de omgangsregeling van de vader was afgewezen vanwege ernstige bezwaren en de angst van de moeder voor de vader.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 juni 2016 zijn de ouders niet verschenen, maar hun advocaten hebben het woord gevoerd. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de eerdere veroordeling van de vader voor verkrachting van de moeder en zijn betrokkenheid bij een zware mishandeling. Het hof oordeelde dat de vader niet had aangetoond dat de omstandigheden sinds de eerdere beschikking waren gewijzigd. De angst van de moeder voor de vader en de veiligheid van de dochter werd als reëel beschouwd.

Het hof heeft geconcludeerd dat omgang tussen de vader en de dochter ernstige nadelen zou opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het kind. De grieven van de vader zijn afgewezen en de beschikking van de rechtbank is bekrachtigd. Het hof heeft geen aanleiding gezien voor een raadsonderzoek, gezien de bestaande bezwaren tegen omgang.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.184.278/01
(zaaknummer rechtbank C/17/140829/FA RK 15-490)
beschikking van 7 juli 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Skála te Groningen,
en
[verweerster] ,
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Schütz te Leeuwarden.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 21 oktober 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 20 januari 2016;
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 26 januari 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 juni 2016 plaatsgevonden. Verschenen zijn mr. Skála en mr. Schütz. Hoewel behoorlijk opgeroepen, zijn de vader en de moeder niet verschenen. Mr. Skála heeft het woord gevoerd mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit die relatie is [in] 2008 geboren de thans nog minderjarige [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ). [de minderjarige] verblijft bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 27 september 2011 heeft de (toenmalige) rechtbank Groningen bepaald dat de moeder het gezag over [de minderjarige] voortaan alleen uitoefent en is de door de vader verzochte omgangsregeling afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil het recht op omgang van de vader met [de minderjarige] .
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen.
4.2
Bij beroepschrift heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek tot begeleide omgang, zoals in eerste aanleg verwoord, alsnog toe te wijzen dan wel alsnog een onderzoek van de raad te bepalen. Bij verweerschrift heeft de moeder het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden en verzocht zijn beroep ongegrond te verklaren.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
5.3
Indien de rechter de gronden welke de met het gezag belaste ouder aanvoert om geen medewerking te verlenen aan de totstandkoming of de uitvoering van een omgangsregeling ongenoegzaam acht, dient hij op korte termijn alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen daaraan alsnog medewerking te verlenen. Deze gehoudenheid berust op de uit artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting van de nationale autoriteiten, onder wie de rechter, zich zoveel mogelijk in te spannen om het recht op ‘family life’ tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken (vgl. EHRM 17 april 2012, zaak 805/09). Van de rechter kan temeer een actieve opstelling worden verlangd naarmate voor de weigering van de met het gezag belaste ouder minder – of zelfs geen – goede en voldoende aannemelijk gemaakte gronden worden aangevoerd (HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91).
5.4
Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en elke beslissing waarbij de omgang is ontzegd is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen.
5.5
Bij beschikking van 27 september 2011 heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] afgewezen, aangezien de angst van de moeder ten opzichte van de vader een grote belemmering vormde voor onbelaste omgang. De verhouding tussen partijen was ernstig verstoord en zij communiceerden op geen enkele wijze met elkaar. Niet te verwachten was dat dit in de nabije toekomst zou verbeteren. Tevens heeft de rechtbank bij haar oordeel betrokken dat de vader, vanwege zijn verstandelijke beperking, weinig inzicht leek te hebben in wat een driejarige nodig heeft.
5.6
In het raadsrapport van 21 juli 2011, waarop de rechtbank haar beslissing mede heeft gebaseerd, komt naar voren dat de moeder volgens haar psychiater continue in angst leefde in verband met de rechtszaak naar aanleiding van de aangifte van verkrachting van de moeder door de vader en de bedreigingen die hij uitte. De vader was door de rechtbank veroordeeld voor verkrachting van de moeder en had hoger beroep tegen die beslissing ingesteld.
5.7
Naar het oordeel van het hof heeft de vader niet aangetoond dat de omstandigheden in positieve zin zijn gewijzigd sinds bij beschikking van 27 september 2011 zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling is afgewezen. De vader ontkent dat de verkrachting heeft plaatsgevonden, maar voor het hof staat dit vast, nu de vader hiervoor onherroepelijk is veroordeeld. De vader begrijpt de gevolgen voor de moeder van dit misdrijf jegens haar onvoldoende. Bovendien is uit de stukken en de behandeling ter zitting naar voren gekomen dat de vader in 2014 - samen met zijn twee broers - is veroordeeld voor het medeplegen van zware mishandeling van een kennis van de moeder die ter ondersteuning is meegegaan naar een zitting in een procedure tussen partijen. Er heeft zich derhalve aan de zijde van de vader geen positieve wijziging van omstandigheden voorgedaan. Daar komt bij dat de angsten van de moeder voor de vader onverminderd aanwezig lijken te zijn, ondanks haar inspanningen om deze met behulp van therapie te doen afnemen.
5.8
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de ernstige bezwaren tegen omgang tussen de vader en [de minderjarige] , in welke vorm dan ook, nog altijd aanwezig zijn. De angst van de moeder voor de veiligheid van [de minderjarige] bij de vader en die voor haar eigen veiligheid acht het hof onder de gegeven omstandigheden reëel. Dat de vader [de minderjarige] nog nimmer iets heeft aangedaan, zoals hij heeft gesteld, maakt dat niet anders. Omgang tussen de vader en [de minderjarige] zal bovendien - ook bij beperkte omvang, op neutraal terrein en onder begeleiding - grote spanningen teweegbrengen bij de moeder en een negatieve weerslag hebben op de moeder en daarmee op (de ontwikkeling van) [de minderjarige] . Op grond van het vorenstaande is het hof dan ook van oordeel dat omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige] en omgang ook anderszins in strijd is met haar zwaarwegende belangen.
5.9
Voor zover de vader heeft verzocht een raadsonderzoek te gelasten, ziet het hof daarvoor gelet op het bovenstaande geen aanleiding.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 21 oktober 2015;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, J.G. Idsardi en E.B.E.M. Rikaart-Gerard en is op 7 juli 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.