Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verweerster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de vader om een omgangsregeling met zijn minderjarige dochter. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Skála, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 21 oktober 2015 bestreden, waarin zijn verzoek tot omgang was afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.A. Schütz, had het verzoek van de vader bestreden. Het hof heeft vastgesteld dat de vader en de moeder een affectieve relatie hebben gehad, waaruit in 2008 hun dochter is geboren. De moeder heeft sinds 2011 het gezag over de dochter alleen, na een eerdere beschikking waarin de omgangsregeling van de vader was afgewezen vanwege ernstige bezwaren en de angst van de moeder voor de vader.
Tijdens de mondelinge behandeling op 9 juni 2016 zijn de ouders niet verschenen, maar hun advocaten hebben het woord gevoerd. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de eerdere veroordeling van de vader voor verkrachting van de moeder en zijn betrokkenheid bij een zware mishandeling. Het hof oordeelde dat de vader niet had aangetoond dat de omstandigheden sinds de eerdere beschikking waren gewijzigd. De angst van de moeder voor de vader en de veiligheid van de dochter werd als reëel beschouwd.
Het hof heeft geconcludeerd dat omgang tussen de vader en de dochter ernstige nadelen zou opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het kind. De grieven van de vader zijn afgewezen en de beschikking van de rechtbank is bekrachtigd. Het hof heeft geen aanleiding gezien voor een raadsonderzoek, gezien de bestaande bezwaren tegen omgang.