Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.2 Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd en heeft het hof arrest bepaald.
‘bij arrest, voor zover rechtens toelaatbaar uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden vonnissen gedeeltelijk te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] HoutKonstruktie B.V. (voor een deel) niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering althans haar deze gedeeltelijk te
grieven I en IIzijn gericht. [appellante] benadrukt in zijn eerste grief dat [geïntimeerde] de levering van de houtconstructie niet steeds per woning, maar soms ook per twee – gelijktijdig geleverde – woningen heeft gefactureerd, hetgeen [geïntimeerde] niet heeft bestreden.
In zijn tweede grief wijst [appellante] erop dat [geïntimeerde] op 20 februari 2014 niet al het meerwerk voor het gehele project in rekening heeft gebracht, aangezien [geïntimeerde] eerder al meerwerk in rekening had gebracht, ter weten een dakkapel ten behoeve van bouwnummer 9.
Het hof zal met inachtneming van deze grieven – die in zoverre terecht zijn voorgedragen, zonder dat dit op zichzelf al tot vernietiging van het bestreden vonnis kan leiden – voor het overige uitgaan van de door de kantonrechter vastgestelde feiten. Voor zover in dit hoger beroep van belang en aangevuld met hetgeen in dit hoger beroep verder nog is komen vast te staan, gaat het om het volgende.
29 november 2007.
‘Indien in gedeelten wordt geleverd, is verkoper niet tot verder leveringen verplicht dan nadat op de reeds gedane deelleveringen betrekking hebbende facturen zijn betaald, onverminderd het bepaalde in de overige leden van dit artikel.’
'afrekening volgt bij slotfactuur'. [appellante] heeft die facturen voldaan.
Bij de deelfactuur van 24 september 2008
‘3e levering’is naast de houtconstructies voor de bouwnummers 1 en 9 ook een dakkapel t.b.v. bouwnummer 9 in rekening gebracht.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
‘
4.2 […]Nu tussen partijen in geschil is wat zij daarover zijn overeengekomen, zal de kantonrechter de inhoud van de overeenkomst door uitleg vaststellen. […]4.4. Dit betekent dat de overeenkomst een leemte laat, omdat partijen niet hebben geregeld
’
4.De beoordeling van de overige grieven en de vordering
4.2
Grief IIIhoudt in dat de kantonrechter in r.o. 4.2 ten onrechte heeft overwogen dat tussen partijen in geschil is wat zij over de facturatie van het meerwerk zijn overeengekomen. [appellante] benadrukt dat tussen partijen vaststaat dat zij dienaangaande juist niets zijn overeengekomen.
‘afrekening volgt bij slotfactuur’.
[geïntimeerde] stelt evenwel niet dat aan die mededeling een tussen partijen gemaakte afspraak over de wijzen van factureren van het meerwerk ten grondslag ligt, zodat het ervoor gehouden moet worden dat het hier een eenzijdige mededeling van [geïntimeerde] betrof.
Ook in paragraaf 35 lid 3 van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 2012 (UAV 2012), is bepaald dat indien omtrent de wijze en het tijdstip van de verrekening van het meerwerk niets is overeengekomen, deze verrekening ineens na de voltooiing van het meerwerk geschiedt. Artikel 10 lid 3 van [geïntimeerde] algemene voorwaarden sluit hierbij aan. Iedere woning is een project op zichzelf en het totale meerwerk was niet pas aan het einde van het project voltooid, maar telkens per opgeleverde woning. [geïntimeerde] heeft in het kader van een ander woningbouwproject (‘type B woningen’) het meerwerk ook per woning gedeclareerd.
Het meerwerk dat is uitgevoerd aan de in 2008 opgeleverde woningen is derhalve reeds toen opeisbaar geworden, zodat de rechtsvordering van [geïntimeerde] , voor zover die daarop ziet, is verjaard (artikel 3:307 lid 1 BW). De enkele mededeling
‘afrekening volgt bij slotfactuur’op de facturen van [geïntimeerde] is niet te beschouwen als een schriftelijke mededeling in de zin van artikel 3:317 lid 1 BW waarin [geïntimeerde] zich ondubbelzinnig het recht op nakoming voorbehoudt, aldus [appellante] .
Uit de opdrachtbevestiging blijkt dat het betreffende meerwerk is berekend over het hele project en niet per woning. [geïntimeerde] heeft steeds op al haar facturen aangegeven dat de afrekening bij slotfactuur zou volgen. Daarover heeft bij [appellante] dan ook geen misverstand kunnen bestaan. Aan de zijde van [appellante] is steeds dezelfde werknemer, de heer [D] , bij alle meerwerkopdrachten betrokken geweest. Hij heeft de opdrachtbevestigingen getekend. [D] was in 2014 nog werkzaam bij [appellante] . Voordat de slotfactuur voor het meerwerk in februari 2014 is verzonden, is eind 2013 nog contact met hem geweest over het te factureren meerwerk. De slotfactuur heeft dan ook niet als een verrassing voor [appellante] kunnen komen.
onderkent in haar memorie van grieven het verschil tussen het meerwerk dat bij de slotfactuur over alle twaalf woningen is gefactureerd en de levering van een dakkapel voor één bouwnummer. Omdat dat laatste meerwerk uitsluitend aan één woning was toe te schrijven, is dat eerder gefactureerd.
Het aangehaalde woningtype B heeft betrekking op een compleet ander project.
De UAV zijn op deze overeenkomst niet van toepassing. Artikel 10 lid 3 van de algemene voorwaarden is ten behoeve van [geïntimeerde] als gebruiker geschreven. Een verplichting valt daarin niet te lezen.
Voor zover het hof daarover anders zou oordelen voert [geïntimeerde] subsidiair aan dat de verjaring is gestuit omdat de schriftelijke mededeling op de facturen
‘afrekening volgt bij slotfactuur’,een mededeling als bedoeld in artikel 3:317 lid 2 BW is [het hof begrijpt: lid 1], nu daaruit ondubbelzinnig blijkt dat [geïntimeerde] zich het recht op nakoming voorbehield.
Op grond van artikel 3:307 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden.
[appellante] stelt zich op het standpunt dat [geïntimeerde] dit in gedeelten had kunnen doen, telkens na oplevering van een afzonderlijke woning.
Het hof overweegt dat de omstandigheid dat de aanneemsom die partijen voor het leveren van de houtconstructies waren overeengekomen in gedeelten is gefactureerd, niet bepalend is voor het antwoord op de vraag hoe het meerwerk gefactureerd diende te worden. Over het in delen factureren van de aanneemsom bestond tussen partijen kennelijk overeenstemming, maar vast staat dat zij geen afspraak hebben gemaakt over de wijze van factureren van het meerwerk. Ook uit artikel 10 lid 3 van de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] , dat [geïntimeerde] als gebruiker van de voorwaarden de mogelijkheid om een beroep op opschorting te doen, vloeit geen verplichting ten aanzien van de wijze van factureren van meerwerk voort.
€ 3.000,- excl. BTW zijn overeengekomen en voor twaalf binnenwanden een meerprijs van
€ 7.200,- excl. BTW.
Het hof is met [geïntimeerde] van oordeel dat het aldus overeengekomen meerwerk pas was voltooid nadat ook in de laatste woning een binnenwand en twee knieschotten waren geplaatst. Dat betekent dat de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van dit meerwerk pas op dat moment – derhalve na oplevering van de laatste woning in 2014 – opeisbaar werd.
Hetzelfde geldt voor het overige meerwerk dat in opdracht van [appellante] aan alle twaalf woningen is verricht (zoals 12 dakraamsparingen en 12 x een multiplex achtergrond t.b.v. cv) en dat met de twaalf binnenwanden en 24 knieschotten aan [appellante] in rekening is gebracht bij de slotfactuur van 20 februari 2014.
[geïntimeerde] heeft [appellante] ook consequent herinnerd aan het feit dat er aan het eind van het werk nog een afrekening zou plaatsvinden. Immers zij heeft op alle facturen vermeld: ‘afrekening volgt bij slotfactuur’. [appellante] was daarmee derhalve bekend en gesteld noch gebleken is dat zij daartegen op enig moment bezwaar heeft gemaakt.
Toen betaling van de factuur van 20 februari 2014 uitbleef, heeft [geïntimeerde] op 7 oktober 2014 de inleidende dagvaarding aan [appellante] laten uitbrengen. Van verjaring van de rechtsvordering van [geïntimeerde] is dan ook geen sprake.
De omstandigheid dat [geïntimeerde] [appellante] de dakkapel van bouwnummer 9 wel eerder in rekening heeft gebracht, kan aan dit oordeel niet afdoen. Daarbij ging het immers om meerwerk dat uitsluitend voor één specifieke woning was overeengekomen.
Dat meerwerk was immers bij de oplevering van die ene woning voltooid en daarmee opeisbaar geworden.
Ook de omstandigheid dat partijen in het kader van een ander project wel meerwerk per woning hebben afgerekend, leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit los staat van de vraag wanneer de meerprijs voor het meerwerk in de onderhavige zaak opeisbaar is geworden.
5.De slotsom
€ 1.264,-(2 punten x tarief I)