In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 augustus 2016 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was bij een hoger beroep onder de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), stelde dat er een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter bestond. Dit was gebaseerd op het feit dat de zittingsgemachtigde van het Openbaar Ministerie voorafgaand aan de zitting in de zittingszaal aanwezig was om haar dossiers neer te leggen, terwijl de raadsheer en griffier daar niet waren. Verzoeker kon niet persoonlijk vaststellen wat er zich in de zittingszaal had afgespeeld, wat volgens hem de schijn van partijdigheid wekte.
De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat het verzoek tijdig was ingediend en dat verzoeker ontvankelijk was. De kamer oordeelde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was, aangezien de verklaringen van de betrokken partijen overeenkwamen en er geen bewijs was dat er contact had plaatsgevonden tussen de raadsheer en de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie voorafgaand aan de zitting. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Aangezien er geen dergelijke omstandigheden waren, werd het wrakingsverzoek afgewezen.