ECLI:NL:GHARL:2016:6905

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 augustus 2016
Publicatiedatum
29 augustus 2016
Zaaknummer
200.195.506/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen mr. J.H. Kuiper in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 augustus 2016 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door [verzoeker] tegen mr. J.H. Kuiper, raadsheer in het hof. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rolbeslissing van mr. Kuiper van 16 augustus 2016 onbegrijpelijk was en dat deze beslissing de schijn van vooringenomenheid wekte. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tijdig was ingediend en dat verzoeker ontvankelijk was.

De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat de rolbeslissing van mr. Kuiper niet in strijd was met de wet of jurisprudentie. De beslissing was gemotiveerd en voldeed aan de criteria voor onpartijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval was er geen objectieve rechtvaardiging voor de vrees voor vooringenomenheid.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij werd opgemerkt dat er geen feiten of omstandigheden waren die de schijn van vooringenomenheid konden onderbouwen. De beslissing werd genomen door de leden van de wrakingskamer in aanwezigheid van de griffier en openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
Wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof 200.195.506/02
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/166782 / KG ZA 16-108)
Beslissing van 26 augustus 2016
op het schriftelijke verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker tot wraking,
hierna te noemen:
[verzoeker] ,
advocaat: mr. Y. Moszkowicz, kantoorhoudend te Utrecht.
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
mr. J.H. Kuiper,
raadsheer in dit hof.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij de afdeling civiel van het hof is onder zaaknummer 200.195.506/01 een procedure aanhangig tussen [verzoeker] als appellant en [geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] V.O.F. (hierna: [geïntimeerden] c.s.) als geïntimeerden.
1.2
Ter rolzitting van 9 augustus 2016 is aan [verzoeker] akte niet dienen (AND) verleend omdat geen memorie van antwoord zijdens [geïntimeerden] c.s. ter griffie was binnengekomen. Bij rolbeschikking van 16 augustus 2016 is de rolraadsheer, mr. J.H. Kuiper, op die beslissing teruggekomen, is de memorie van antwoord/grieven in incidenteel appel van [geïntimeerden] c.s. aangemerkt als genomen op de rolzitting van 16 augustus 2016 en is de zaak verwezen naar de rolzitting van 30 augustus 2016 voor het nemen van een conclusie van antwoord in het incidenteel appel.
1.3
De zaak staat derhalve thans voor het nemen van een conclusie van antwoord in het incidenteel appel aan de zijde van [verzoeker] . Het pleidooi in deze zaak staat gepland op 7 september 2016.
1.4
De genoemde rolbeslissingen van 9 augustus 2016 en 16 augustus 2016 zijn door mr. Kuiper als rolraadsheer genomen. Mr. Kuiper maakt geen deel uit van de meervoudige kamer van dit hof die de voornoemde zaak (inhoudelijk) behandelt.
1.5
Op 16 augustus 2016 is ter griffie van het hof een brief van mr. Moszkowicz binnengekomen, met daarin het verzoek van [verzoeker] tot wraking van mr. Kuiper.
1.6
Mr. Kuiper heeft bij schrijven van 24 augustus 2016 op het wrakingsverzoek gereageerd. Hij heeft niet in de wraking berust.
1.7
Het verzoek is behandeld ter zitting van de wrakingskamer op 25 augustus 2016. Verschenen is mr. Y. Moskowicz namens [verzoeker] . Mr. Moszkowicz heeft ter zitting het woord gevoerd aan de hand van een (digitale) pleitnotitie.
Mr. Kuiper heeft meegedeeld niet bij de behandeling aanwezig te zullen zijn. Namens [geïntimeerden] c.s. is niemand verschenen.

2.De beoordeling van het verzoek

Ontvankelijkheid
2.1
Het verzoek is tijdig ingediend en de wrakingskamer acht verzoeker ook overigens ontvankelijk.
Gronden
2.2
Aan het wrakingsverzoek is het volgende ten grondslag gelegd. De rolbeslissing van 16 augustus 2016 is zodanig in strijd is met de wet en jurisprudentie, is zodanig onbegrijpelijk en is zodanig ten faveure van geïntimeerden, dat uit die omstandigheden blijkt dat de gerechtelijke onpartijdigheid als bedoeld in artikel 36 Rv schade heeft geleden en lijdt althans dat de schijn daarvan (zowel objectief als subjectief bezien) is gewekt. De onbegrijpelijkheid van de beslissing blijkt mede uit het gegeven dat mr. Kuiper in een andere zaak wel de "harde lijn" heeft gehanteerd en het verzoek terug te komen op een gegeven AND heeft afgewezen. Na een succesvolle wraking zal de rolraadsheer opnieuw moeten beslissen. Het doel van het wrakingsverzoek is dat mr. Kuiper in de zaak onder zaaknummer 200.195.506/01 niet (langer) als rolraadsheer optreedt.
Standpunt verweerder
2.3
Mr. Kuiper heeft gemotiveerd uiteengezet dat zijn beslissing niet in strijd is met wet en jurisprudentie. Hij concludeert tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
Beoordeling
2.4
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen, daaronder dus begrepen de rolraadsheer.
2.5
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van een rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
2.6
De vrees voor vooringenomenheid kan slechts objectief gerechtvaardigd zijn indien in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval een beslissing is genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is aan te wijzen dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven.
2.7
De beslissing van mr. Kuiper van 16 augustus 2016 voldoet niet aan het hiervoor weergegeven criterium. Uitgangspunt daarbij is dat de geldende jurisprudentie inhoudt dat op een AND in beginsel niet kan worden terug gekomen, maar dat ruimte, zij het beperkte ruimte, bestaat dat niettemin te doen. Mr. Kuiper heeft als rolraadsheer in de lopende civiele procedure - die aan hem als rolraadsheer gegeven - (beperkte) ruimte gezien en genomen om gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval af te wijken van het uitgangspunt dat in beginsel van de gegeven AND in dezelfde instantie niet kan worden teruggekomen. Die beslissing is door hem in de rolbeslissing van 16 augustus 2016 gemotiveerd op een wijze die op niet onbegrijpelijke wijze de genoemde ruimte invult. Dat mr. Kuiper in een andere zaak, met andere omstandigheden, strikt heeft vastgehouden aan de verleende AND, maakt niet dat reeds om die reden uit de in deze zaak gegeven beslissing blijkt van vooringenomenheid van mr. Kuiper. Er is, gegeven het onder 2.6 gegeven criterium, dus geen sprake van een beslissing die zodanig onbegrijpelijk is dat uit die onbegrijpelijkheid volgt dat aan het nemen van de beslissing geen ander motief ten grondslag kan liggen dan vooringenomenheid, althans dat die schijn redelijkerwijs is gewekt.
2.8
Nu ook overigens niet van feiten of omstandigheden is gebleken die blijk geven van enige vooringenomenheid en evenmin van feiten en omstandigheden die objectief gezien die schijn wekken, dient op het verzoek tot wraking te worden beslist als na te melden.

3.De beslissing

Het hof (de wrakingskamer):
wijst af het verzoek tot wraking van mr. J.H. Kuiper.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.P.M. ter Berg, mr. J.D.S.L. Bosch en mr. M.W. Zandbergen, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2016 en ondertekend door de voorzitter en de griffier.