ECLI:NL:GHARL:2016:6933

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 augustus 2016
Publicatiedatum
30 augustus 2016
Zaaknummer
200.177.553/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie vastgesteld door Turkse rechter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 augustus 2016 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de wijziging van kinderalimentatie die eerder door een Turkse rechter was vastgesteld. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, en de man, verweerder in het principaal hoger beroep, zijn in 2005 in Turkije getrouwd en hebben een minderjarige dochter. Bij de echtscheiding in 2011 is een alimentatiebijdrage van £ 1.000,- per maand vastgesteld door de rechtbank Bodrum in Turkije. De man heeft in 2015 een verzoek ingediend tot wijziging van deze alimentatie, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank heeft de alimentatie verlaagd naar € 568,- per maand, wat de vrouw heeft aangevochten in hoger beroep.

Het hof heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De man voerde aan dat de alimentatieovereenkomst nietig of vernietigbaar was, maar het hof oordeelde dat hij zijn stellingen onvoldoende had onderbouwd. Het hof concludeerde dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de alimentatie rechtvaardigde. De behoefte van de minderjarige werd vastgesteld op € 1.207,- per maand, terwijl de draagkracht van de man werd berekend op € 1.079,- per maand. Na het toepassen van een zorgkorting van 15% op de alimentatie, werd de door de man te betalen bijdrage vastgesteld op € 898,- per maand, met ingang van 1 februari 2015.

De beslissing van het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en bepaalde dat de man de nieuwe alimentatiebijdrage moest betalen, met de kosten van het geding gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van het onderbouwen van claims in alimentatiezaken en de noodzaak om wijzigingen in omstandigheden te erkennen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.177.553/01
(zaaknummer rechtbank C/16/385563/FL RK 15-176)
beschikking van 23 augustus 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Özmen te Almere,
en
[verweerder],
wonende te [B] (Groot-Brittannië),
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.J.I. Mullenders te Rotterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 1 juli 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2.
Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 25 september 2015;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Özmen van 26 oktober 2015 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Özmen van 27 oktober 2015 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Elenbaas (een kantoorgenoot van mr. Mullenders) van 7 januari 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Özmen van 22 februari 2016 met productie(s);
- een wijziging incidenteel appel van mr. Mullenders;
- een journaalbericht van mr. Özmen van 20 mei 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Özmen van 25 mei 2016 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 31 mei 2016 plaatsgevonden, gelijktijdig met de zaak met nummer 200.187.557/01 (ten aanzien van het gezamenlijk gezag). Verschenen zijn de vrouw, vergezeld van de heer [C] , tolk in de Turkse taal, en bijgestaan door mr. Özmen. Tevens is mr. E. Elenbaas verschenen. Mr. Özmen en mr. Elenbaas hebben ieder het woord mede gevoerd aan de hand van de door hen overgelegde pleitaantekeningen c.q. pleitnota.

3.De vaststaande feiten

3.1
De man en de vrouw zijn [in] 2005 te [D] (Turkije) met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk is [in] 2006 in [E] (Groot-Brittannië) geboren [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ).
3.2
In het echtscheidingsprotocol van 10 mei 2011 is onder andere het volgende opgenomen:
- de vrouw oefent het gezag over [de minderjarige] alleen uit;
- partijen zijn een omgangsregeling overeengekomen inhoudende dat de man [de minderjarige] in Turkije mag bezoeken in onderling overleg maar in ieder geval vijftien dagen in de zomervakantie en een week in de kerstvakantie;
- de man dient een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te voldoen van £ 1.000,- per maand.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Bodrum (Turkije) van 12 mei 2011 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en - voor zover hier van belang - bepaald dat de man - conform partijen zijn overeengekomen - als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] een bedrag van £ 1.000,- per maand dient te voldoen.
3.4
De man heeft de Britse nationaliteit. De vrouw en [de minderjarige] hebben zowel de Britse als de Turkse nationaliteit. [de minderjarige] verblijft bij de vrouw.
3.5
De man heeft op 29 januari 2015 bij de rechtbank een inleidend verzoekschrift tot wijziging van het gezag, het vaststellen van een zorgregeling en wijziging van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] ingediend. De vrouw heeft daarop een verweerschrift ingediend.
3.6
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - de bij beschikking van 12 mei 2011 van de rechtbank Bodrum (Turkije) aan de man opgelegde kinderbijdrage gewijzigd en bepaald dat de man met ingang van 1 februari 2015 een bedrag van € 568,- per maand telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw voldoet als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . De achterstand in de betaling van de kinderalimentatie is bepaald op hetgeen feitelijk door de man is voldaan. Het meer of anders verzochte ten aanzien van de kinderalimentatie is afgewezen.
4.
De omvang van het geschil
4.1
In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] .
4.2
Bij beroepschrift heeft de vrouw verzocht de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de kinderalimentatie en in zoverre opnieuw beslissende het verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie alsnog af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof passend acht.
4.3
Bij verweerschrift heeft de man verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep dan wel het beroep ongegrond te verklaren. De man heeft tevens incidenteel appel ingesteld en verzocht de beschikking van de rechtbank van 1 juli 2015 te vernietigen ten aanzien van de kinderalimentatie en in zoverre opnieuw beslissende te bepalen dat de man met ingang van 1 februari 2015 een bedrag van € 535,- per maand, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw voldoet als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding. De man heeft vervolgens zijn incidenteel verzoek gewijzigd in die zin dat hij verzoekt te bepalen dat hij met ingang van 1 februari 2015 een bedrag van € 474,- per maand, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw voldoet als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
4.4
Niet in geschil is dat als ingangsdatum van de (eventueel) te wijzigen kinderalimentatie 1 februari 2015 wordt gehanteerd.

5.De motivering van de beslissing

Ten aanzien van de alimentatieovereenkomst die ten tijde van de echtscheiding tot stand is gekomen
5.1
Voor zover de man heeft aangevoerd dat de overeenkomst ten aanzien van de alimentatieregeling nietig dan wel vernietigbaar is, ofwel omdat wilsovereenstemming ontbreekt ofwel omdat de alimentatieregeling tot stand is gekomen onder invloed van een wilsgebrek, is het hof van oordeel dat de man zijn stelling, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende nader heeft onderbouwd.
5.2
Naar het oordeel van het hof heeft de man onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die zouden kunnen leiden tot de door de man gewenste conclusie. Aan de stelling die de man daaraan ten grondslag heeft gelegd, inhoudende dat hij werd geconfronteerd met een echtscheiding in Turkije, terwijl hij niet bekend was met de Turkse wet- en regelgeving hieromtrent en de Turkse taal niet goed beheerste, gaat het hof alleen al voorbij, omdat het echtscheidingsprotocol niet alleen in de Turkse taal maar ook in de Engelse taal door partijen is ondertekend en uit de (in het Engels vertaalde) beschikking van de rechtbank Bodrum van 12 mei 2011 naar voren komt dat de man werd bijgestaan door een eigen advocaat.
5.3
Voor zover de man heeft aangevoerd (zakelijk weergegeven) dat hij in een zodanige lichamelijke en geestelijke toestand verkeerde dat hij niet in staat was zijn belangen behoorlijk waar te nemen, acht het hof ook deze stelling, gelet op de betwisting door de vrouw, onvoldoende onderbouwd.
5.4
De man heeft voorts gesteld dat de alimentatieovereenkomst die ten tijde van de echtscheiding tot stand is gekomen van meet af aan niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven, althans dat deze met grove miskenning daarvan is aangegaan.
5.5
Nu de man zich op dat standpunt stelt, ligt het op zijn weg zijn stelling nader te onderbouwen, gelet op het verweer van de vrouw hieromtrent. Naar het oordeel van het hof is hij daarin niet geslaagd.
5.6
Vast staat dat de man ten tijde van de totstandkoming van de alimentatieovereenkomst een behoorlijk inkomen uit zijn dienstbetrekking in Engeland genoot. In dat licht bezien had het op de weg van de man gelegen om zijn stellingen nader te staven door inzicht te geven in de wettelijke maatstaven die destijds op grond van het Turkse recht golden alsmede te onderbouwen dat de overeengekomen alimentatiebijdrage niet heeft voldaan aan die wettelijke maatstaven. Dit heeft de man nagelaten. Daarom gaat het hof voorbij aan de stellingen van de man.
5.7
Voor zover de vrouw heeft gesteld dat partijen ten tijde van het opstellen van de alimentatieovereenkomst bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven die destijds op grond van het Turkse recht golden, is het hof van oordeel dat zij haar stelling, gelet op het verweer van de man hieromtrent, eveneens onvoldoende nader met feiten en omstandigheden die tot die conclusie kunnen leiden heeft onderbouwd.
Ten aanzien van de wijziging van omstandigheden
5.8
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat ook wanneer sprake is van een door de rechter op basis van een overeenkomst tussen partijen vastgestelde kinderalimentatie, bij een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie beoordeeld dient te worden of aan de maatstaven als vermeld in artikel 1:401 BW is voldaan (vgl. HR 22 juli 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0400 en de conclusie van de P-G in ECLI:NL:PHR:2013:BZ1466). Het hof zal hierna daarom alsnog toetsen of de beschikking van 12 mei 2011 van de rechtbank Bodrum (Turkije), in welke beschikking de inhoud van het echtscheidingsprotocol is opgenomen, door een wijziging van omstandigheden heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
5.9
De vrouw is met [de minderjarige] vanuit Turkije naar Nederland geëmigreerd. Gelet hierop is het hof van oordeel dat sprake is van rechtens relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW die een herbeoordeling van de overeengekomen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] rechtvaardigt.
De behoefte
5.1
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting ziet het hof geen aanleiding de behoefte van [de minderjarige] op een ander bedrag vast te stellen dan partijen ten tijde van de echtscheiding hebben afgesproken, temeer daar de man het bedrag na de echtscheiding voor langere tijd heeft betaald. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is de enkele omstandigheid dat de behoefte destijds niet is berekend in een rechterlijke uitspraak geen reden deze thans alsnog te berekenen. Het hof zal daarom uitgaan van een behoefte van [de minderjarige] van £ 1.000,- (in 2011), ofwel € 1.152,23 per maand. Deze behoefte bedraagt in 2015 (geïndexeerd) afgerond € 1.207,- per maand.
De draagkracht van de man
5.11
Niet in geschil is dat het netto inkomen van de man waarmee rekening dient te worden gehouden € 4.892,- per maand bedraagt en dat het forfaitaire bedrag aan overige lasten in de formule voor de berekening van de draagkracht van de man dient te worden verhoogd naar
€ 1.474,- in verband met de levensstandaard in Groot-Brittannië en de aldaar gehanteerde inhoudingen en belastingen.
5.12
Voor zover de vrouw heeft verzocht om bij de berekening van de draagkracht van de man ook de inkomsten van zijn nieuwe partner in aanmerking te nemen, gaat het hof daaraan voorbij. Wat er verder ook zij van de vraag of de man al dan niet samenwoont met zijn nieuwe partner, ingevolge de wet is de nieuwe partner van de man niet onderhoudsplichtig voor [de minderjarige] . Voor zover de vrouw heeft bedoeld te stellen dat slechts de helft van de woonlasten van de man in aanmerking dienen te worden genomen, overweegt het hof dat bij het berekenen van de kinderalimentatie wordt uitgegaan van forfaitaire woonlasten.
5.13
Niet in geschil is dat rekening wordt gehouden met de aflossing van € 409,- per maand op de schuld inzake de creditcard die de vrouw na het huwelijk heeft doen ontstaan, door het draagkrachtloos inkomen, zoals vermeld in de tabel, te verhogen.
5.14
Het hof is van oordeel dat de man zijn stelling dat tevens rekening dient te worden gehouden met de aflossing van een bedrag van € 226,- per maand op zijn creditcard, onvoldoende heeft onderbouwd. De door de man overgelegde financiële gegevens hieromtrent acht het hof daartoe volstrekt onvoldoende.
5.15
Gelet op het voorgaande gaat het hof uit van een draagkracht van de man van 70% x (€ 4.892,- - (0,3 x € 4.892,- + € 1.474,- + € 409,-) is afgerond € 1.079,- per maand.
De draagkracht van de vrouw
5.16
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vrouw onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie. Daarom heeft de rechtbank de stelling van de man gevolgd dat van de vrouw verwacht mag worden dat zij een inkomen van € 1.500,- netto per maand genereert, inclusief opbrengsten uit vermogen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de vrouw heeft gesteld dat zij leeft van (de opbrengst van) haar spaargeld. Volgens de vrouw ontvangt zij 1% rente per maand over haar vermogen van € 40.000,-. De rechtbank heeft overwogen dat de vrouw € 400,- per maand aan rente uit vermogen ontvangt, indien haar stelling wordt gevolgd. Tevens uitgaande van de kinderbijdrage die zij daarnaast ontvangt en de hoogte van haar lasten, waaronder haar huurlast van € 850,- per maand, heeft de financiële situatie van de vrouw bij de rechtbank vragen opgeroepen.
5.17
Het hof is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft ingebracht tegen het oordeel van de rechtbank. De vrouw heeft in hoger beroep eveneens onvoldoende inzicht gegeven in haar financiële situatie. De door haar overgelegde stukken ten aanzien van de onderneming die de vrouw heeft gedreven, een bankafschrift, de verklaring van de moeder van de vrouw dat zij bepaalde kosten voor haar rekening neemt alsmede een verklaring van een vriendin in Turkije dat zij haar tijdens bezoeken in Turkije financieel bijstaat, acht het hof ontoereikend. Weliswaar heeft de vrouw nog gesteld dat zij haar vermogen van € 40.000,- inmiddels heeft opgebruikt, maar zij heeft haar stelling in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man onvoldoende nader onderbouwd.
5.18
Gelet op het voorgaande gaat het hof ervan uit dat de vrouw in staat is een inkomen te genereren van in totaal € 1.500,- netto per maand, inclusief kindgebonden budget.
5.19
Voor zover de vrouw ter zitting heeft aangevoerd dat zij om psychische redenen niet in staat is te werken, gaat het hof daaraan voorbij, aangezien zij haar stelling niet heeft onderbouwd.
5.2
Niet in geschil is dat de draagkracht van de vrouw € 127,- per maand bedraagt bij een inkomen van € 1.500,- per maand. Daarom zal het hof hiervan uitgaan.
Draagkrachtvergelijking
5.21
De behoefte van [de minderjarige] bedraagt per 1 februari 2015 € 1.207,- per maand. Partijen beschikken tezamen over een draagkracht van € 1.206,- per maand. Nu de draagkracht van partijen nagenoeg even groot is als de behoefte van [de minderjarige] , zal het hof een draagkrachtvergelijking achterwege laten.
Vermindering met de zorgkorting
5.22
Niet in geschil is dat rekening dient te worden gehouden met een percentage van 15% aan zorgkorting, ofwel € 181,- per maand.
5.23
Nu de onderhoudsplichtigen gezamenlijk (nagenoeg) voldoende draagkracht hebben om in de totale behoefte van [de minderjarige] te voorzien, zal het hof de zorgkorting volledig in mindering brengen op het bedrag dat de man aan de vrouw dient te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Het aandeel van de man in de kosten van [de minderjarige] bedraagt daarom (€ 1.079,- - € 181,- =) € 898,- per maand.
Conclusie
5.24
Gelet op het voorgaande zal het hof de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 1 februari 2015 bepalen op € 898,- per maand.
5.25
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de achterstand in de betaling van de kinderalimentatie bepaald op hetgeen feitelijk door de man is voldaan. Nu hiertegen onvoldoende is ingebracht, zal het hof dit eveneens bepalen voor zover het de periode tot dat moment, 1 juli 2015, betreft.

6.De slotsom

6.1
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en in zoverre opnieuw beslissen als hierna vermeld.
6.2
Nu partijen gewezen echtgenoten zijn en deze procedure de bijdrage in de verzorging en opvoeding van het uit het huwelijk van partijen geboren kind betreft, zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 1 juli 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Bodrum (Turkije) van 12 mei 2011 voor zover het betreft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2006, en bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 februari 2015 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige]
€ 898,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt de achterstand in de betaling van de kinderalimentatie tot de dag van de bestreden beschikking op hetgeen feitelijk door de man is voldaan voor zover dit de periode tot 1 juli 2015 betreft;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, A.W. Beversluis en
J.G. Idsardi en is op 23 augustus 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.