ECLI:NL:GHARL:2016:703

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 januari 2016
Publicatiedatum
3 februari 2016
Zaaknummer
200.177.726/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen moeder en minderjarige onder toezicht van gecertificeerde instelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die op 2 juli 2015 is uitgesproken. De moeder verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en een nieuwe omgangsregeling vast te stellen voor haar minderjarige kind, dat onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder heeft in eerste aanleg een verzoek ingediend om de schriftelijke aanwijzingen van de GI te laten vervallen en om de omgangsregeling uit te breiden met bijzondere dagen zoals feestdagen en vakanties. De GI heeft het verzoek bestreden en geconcludeerd tot afwijzing.

Het hof heeft de mondelinge behandeling op 8 januari 2016 gehouden, waarbij de moeder, haar advocaat en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren. De moeder heeft aangegeven dat zij het niet eens is met de beoordeling van de kinderrechter, met name met het oordeel dat de brieven van de GI niet als schriftelijke aanwijzingen kunnen worden beschouwd volgens artikel 1:265f BW. Het hof heeft vastgesteld dat de brieven van de GI van 7 mei en 11 juni 2015 niet als schriftelijke aanwijzingen kunnen worden aangemerkt, omdat de voorwaarden voor de omgangsregeling al eerder waren vastgesteld in een eerdere brief van de GI.

Het hof concludeert dat de moeder de contacten met haar kind niet moet belasten met de onderlinge strijd tussen haar en de GI. De moeder wordt aangespoord om de strijd te staken om ruimte te creëren voor een beter contact met haar kind. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, wat betekent dat de verzoeken van de moeder zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.177.726/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/171894/ JE RK 15-844)
beschikking van de familiekamer van 28 januari 2016
inzake
[de moeder] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C. Sneper, kantoorhoudend te Rotterdam,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
(gecertificeerde instelling)
kantoorhoudend te Zwolle,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [A] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 2 juli 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 1 oktober 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof:
"Om de beschikking van de rechtbank Overijssel locatie Zwolle, onder zaaknummer C/08/171894 / JE RK 15-844 gewezen tussen partijen op 2 juli 2015 te vernietigen en de gehele zaak/procedure opnieuw te behandelen en in die zin recht te spreken over hetgeen moeder heeft verzocht,
Alsmede: Verzoek tot vaststelling omgang zoals ook in eerste aanleg is verzocht
Primair:dat uw hof zelfstandig een regeling vaststelt in de zin van artikel 1:265f BW, inhoudende een opbouw van de omgangsregeling waarbij [de minderjarige] eerst eens in de twee weken een weekend bij de moeder verblijft, om deze vervolgens uit te breiden naar elk weekend, en alle vakanties, waarbij ook de mogelijkheden voor co-ouderschap open komen te liggen;
Subsidiair:dat uw hof de omgangsregeling uitbreidt met bijzondere dagen zoals feestdagen, verjaardagen en dagen zoals Moederdag, alsook de helft van de vakanties,
dan wel een regeling wat uw hof gerade voorkomt en in het belang van [de minderjarige] acht."
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 20 november 2015, heeft de GI het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden en geconcludeerd tot afwijzing ervan (naar het hof begrijpt: met bekrachtiging van de bestreden beschikking).
2.3
Het hof heeft met het oog op de goede procesorde de brief van de Raad voor de Kinderbescherming van 7 oktober 2015 met bijlage (rapport 16 mei 2013) buiten beschouwing gelaten omdat niet alle betrokkenen daar tijdig kennis van hebben kunnen nemen en het bovendien een enigszins gedateerd rapport betreft.
2.4
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 8 januari 2016. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door mr. Scheele (kantoorgenoot van mr. Sneper), namens de GI dhr. [B] en voorts is de vader verschenen. Door de advocaat van de moeder zijn pleitnotities overgelegd en tevens een exemplaar van de hierna vermelde brief van de GI aan de moeder van 7 mei 2015.

3.De vaststaande feiten

3.1
[de minderjarige] , geboren te [C] [in] 2006 (verder te noemen: [de minderjarige] ) staat onder toezicht van de GI. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . Hij woont sinds de kerst van 2014 bij de vader.
3.2
Bij schriftelijke aanwijzing van 10 februari 2015 heeft de GI de moeder, overeenkomstig zijn op 22 januari 2015 aan de moeder gezonden voornemen naar aanleiding van een escalatie in het contact tussen de moeder en de vader op 21 januari 2015 bij het voetbalveld, opgedragen:
- [de minderjarige] niet te belasten met fysieke en verbale agressie richting de vader en zijn
gezin;
- dat geen verbale agressie plaatsvindt via mail of telefoon, noch richting [de minderjarige] , noch
richting de vader of zijn partner;
- dat de moeder de afspraken met betrekking tot de omgang met [de minderjarige] nakomt;
- dat tijdens overdrachtsmomenten er geen escalaties plaatsvinden waarbij [de minderjarige]
aanwezig is.
3.3
In die schriftelijke aanwijzing van 10 februari 2015 is aangekondigd dat in het geval de moeder zich niet aan de aanwijzing houdt, de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] tot nader order zal worden stilgelegd en tevens dat om de omgang weer op te kunnen pakken de GI van de moeder verwacht dat zij een agressieregulatietraining heeft gevolgd en werkt aan haar persoonlijke problematiek waardoor betekenisvolle relaties, zoals met [de minderjarige] , beter stand kunnen houden.
3.4
Bij brief van 22 april 2015 heeft de GI de moeder mededeling gedaan van de omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] voor de periode tot en met zaterdag 4 juli 2015. Daarbij zijn de volgende data met vermelding van tijdstippen genoemd: 9 mei, 30 mei, 6 juni, 20 juni en 4 juli 2015.
3.5
In een e-mail van de moeder van 1 mei 2015 aan de GI, die zij bij latere mails van 4 en 6 mei 2015 andermaal bij de GI onder de aandacht brengt, schrijft de moeder het volgende:
"Beste [D] ,
Mijn reactie op het concept evaluatie plan van aanpak en concept plan van aanpak worden nagestuurd, het concept heb
ik pas donderdag ontvangen, om mijn reactie dan voor maandag 4 mei per post verstuurd te hebben is niet haalbaar.
Graag zou ik willen weten wat de status is en hoe vader er instaat mbt de hulpverlening en zou ik graag duidelijkheid
willen over moederdag.
Met vriendelijke groet, [de moeder] "
3.6
Bij brief van 7 mei 2015 heeft de GI de moeder medegedeeld, in reactie op voormelde e-mails van de moeder, dat de omgangsregeling voor de komende twee maanden blijft zoals deze is vastgesteld in de brief van 22 april 2015 en dat na die periode in overleg kan worden gekeken of er wijzigingen kunnen plaatsvinden.
3.7
Bij brief van 11 juni 2015 heeft de GI de moeder medegedeeld dat de bezoeken op 20 juni 2015 en 4 juli 2015 niet doorgaan en dat de wens van de moeder om [de minderjarige] te bezoeken op het schoolfeest d.d. 12 juli 2015 niet kan worden ingewillligd. Ter toelichting is in die brief, onder verwijzing naar de schriftelijke aanwijzing van 10 februari 2015, onder meer uiteengezet dat en waarom de moeder volgens de GI zich niet aan punt 3 van die schriftelijke aanwijzing heeft gehouden, namelijk doordat zij [de minderjarige] heeft aangemoedigd langs de kant van de weg tijdens de avondvierdaagse in [A] en hem daarbij een presentje heeft gegeven. Daarmee heeft de moeder [de minderjarige] volgens de GI in een lastig parket gebracht. [de minderjarige] weet van de afspraken over de bezoekregeling en door het bezoek van de moeder aan de avondvierdaagse en met name de toenadering tot [de minderjarige] , weet hij niet hoe hij zich moet gedragen.
3.8
Bij verzoekschrift van 21 mei 2015 is namens de moeder primair vervallenverklaring verzocht van de schriftelijke aanwijzing (naar uit de toelichting blijkt betreft het de brief van de GI van 7 mei 2015) en subsidiair dat de rechtbank de omgangsregeling uitbreidt met bijzondere dagen zoals feestdagen, verjaardagen en dagen zoals Moederdag, alsook de helft van de vakanties. Bij aanvullend verzoekschrift van 19 juni 2015 is namens de moeder verzocht om de schriftelijke aanwijzing van 11 juni 2015 vervallen te verklaren.|
3.9
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de verzoeken van de moeder zoals hiervóór onder 3.7 weergegeven, afgewezen. Hiertegen richt zich het onderhavige hoger beroep van de moeder.

4.De motivering van de beslissing

4.1
De moeder kan zich blijkens het beroepschrift en de daarop ter zitting gegeven toelichting niet vinden in de beoordeling van de kinderrechter en in het bijzonder niet in het oordeel dat de brieven van de GI van 7 mei 2015 en 11 juni 2015 niet als schriftelijke aanwijzingen kunnen worden beschouwd als bedoeld in artikel 1:265f BW. Voorts is zijdens de moeder onder meer toegelicht dat met het onderhavige hoger beroep wordt beoogd dat tenminste een regeling wordt vastgesteld waarin de moeder onbegeleide omgang heeft met [de minderjarige] dan wel begeleide omgang op moeders voorwaarden, waaronder een tevoren afgebakende periode en niet op kantoor bij de GI maar bij voorkeur bij de moeder thuis. Het hof is uit de toelichting ter zitting gebleken dat de moeder het geschil uitdrukkelijk wenst te beperken tot de beantwoording van de vraag of de brieven van de GI van 7 mei 2015 en 11 juni 2015 al dan niet als schriftelijke aanwijzingen dienen te worden opgevat als bedoeld in artikel 1:265f BW. Weliswaar is in de pleitnota door mr. Scheele ook de schriftelijke aanwijzing van de GI van 22 april 2015 aangehaald maar daar zien de onderhavige verzoeken tot vervallenverklaring niet op. Daarnaast is de moeder van mening dat de verzoeken niet dienen worden beschouwd als een verzoek ex artikel 1:262b BW.
4.2
Voor het antwoord op de vraag of de brieven van de GI van 7 mei 2015 en 11 juni 2015 al dan niet als schriftelijke aanwijzingen in de zin van artikel 1:265f BW moeten worden aangemerkt, is mede bepalend of de contacten tussen de moeder en [de minderjarige] daarin worden beperkt. Dat is naar het oordeel van het hof in ieder geval niet het geval ter zake van de brief van 7 mei 2015. In die brief reageert de GI op de hiervóór geciteerde e-mail van de moeder aan de GI van 1 mei 2015 (en rappels) waarin de moeder om uitleg vraagt, in het bijzonder wat betreft Moederdag. De GI had naar het oordeel van het hof daarover reeds een besluit genomen door middel van de bezoekregeling als vastgesteld in de brief van 22 april 2015. De brief van 22 april 2015 dient naar het oordeel van het hof te worden beschouwd als schriftelijke aanwijzing, waarbij het hof in aanmerking neemt dat niet is gebleken dat de daarin weergegeven bezoekregeling uitsluitend berust op afspraken. De in die schriftelijke aanwijzing van 22 april 2015 vastgelegde bezoekregeling beslaat de periode tot en met 4 juli 2015 en daarbinnen valt dus ook Moederdag (10 mei 2015). Voor zover de moeder het daarmee niet eens was had zij een rechtsmiddel dienen aan te wenden tegen het besluit van 22 april 2015. Naar het oordeel van het hof hoefde de GI de e-mails van de moeder van 1, 4 en 6 mei 2015 redelijkerwijs niet als beoogd rechtsmiddel op te vatten tegen het besluit van de GI van 22 april 2015, noch als (herhaalde) aanvraag in de zin van de Awb. Uit die e-mails blijkt immers niet dat de moeder zich niet in het besluit van 22 april 2015 kan vinden maar veeleer dat zij om uitleg vraagt.
4.3
Wat betreft de brief van GI van 11 juni 2015 is het hof van oordeel dat ook die niet kan worden aangemerkt als schriftelijke aanwijzing in de zin van artikel 1:265f lid 1 BW. Het rechtsgevolg waarvan in die brief van 11 juni 2015 wordt geconstateerd dat het in werking is getreden, te weten opschorting van de bezoekregeling tot nader order, vloeit immers niet zozeer voort uit die brief van 11 juni 2015 maar uit de schriftelijke aanwijzing van de GI van 10 februari 2015 waarin dat rechtsgevolg van overtreding van de voorwaarden is medegedeeld. Ook de voorwaarden voor hervatting van de bezoekregeling, in nader overleg, zijn reeds in de brief van 10 februari 2015 kenbaar gemaakt aan de moeder. Voor zover de moeder het niet eens was met die voorwaarden, mededeling van opschorting en schriftelijke aanwijzing van 10 februari 2015, had zij daartegen toen tijdig in rechte dienen op te komen. Dergelijke bezwaren kunnen niet eerst in de onderhavige procedure aan de orde worden gesteld langs de weg van een verzoek ex artikel 1:264 BW jo. 1:265f lid 1 BW met betrekking tot de brief van de GI van 11 juni 2015. Voor zover dat al anders zou zijn ziet het hof ook op inhoudelijke gronden geen reden af te wijken van het door de GI in deze gevoerde beleid, inhoudend dat [de minderjarige] gevrijwaard dient te blijven van de onderlinge strijd tussen zijn ouders (en hun omgeving). Het hof is in dit verband gebleken dat de moeder [de minderjarige] belast met de onderlinge strijd tussen de ouders en dat [de minderjarige] daardoor inmiddels zelfs bang is geworden voor de moeder De door de GI gestelde voorwaarden en opschorting van de contacten zijn daarom noodzakelijk in het hier bedoelde ontwikkelingsbelang van [de minderjarige] .
4.4
Aangezien ook overigens niets is aangevoerd dat het hof tot een ander beslissing leidt, betekent het voorgaande dat het hoger beroep van de moeder faalt.
4.5
Het hof wil niet ongezegd laten dat het betreurt dat de moeder het contact met [de minderjarige] ondergeschikt maakt aan de machtsstrijd die zij met de GI voert. Als zij die strijd zou staken, ontstaat er ruimte voor een beter contact tussen haar en [de minderjarige]

5.De slotsom

5.1
Het voorgaande leidt tot een bekrachtiging van de bestreden beschikking.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 2 juli 2015 waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. A.R. van der Winkel en mr. J.D.S.L. Bosch en is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2016 in bijzijn van de griffier.