Beoordeling
1. De gemachtigde van de betrokkene voert in hoger beroep onder meer aan dat de officier van justitie ten onrechte niet is overgegaan tot het horen van de betrokkene of zijn gemachtigde. De rechtbank heeft dit miskend, aldus de gemachtigde.
2. Ingevolge het te dezen toepasselijke artikel 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 7, tweede lid, van de WAHV moet de officier van justitie de indiener van het administratief beroep in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Van het horen kan op grond van het bepaalde in artikel 7:17 van de Awb worden afgezien, indien
- voor zover hier van belang - het beroep kennelijk ongegrond is.
3. In administratief beroep heeft de gemachtigde aangevoerd dat sprake is van een foutieve snelheidsmeting. Dit betreft een bezwaar waarvan reeds aanstonds, zonder onderzoek, duidelijk is dat deze geen doel kan treffen nu de gedraging niet de overschrijding van de maximumsnelheid betreft doch het handelen in strijd met een geslotenverklaring. Voorts heeft de gemachtigde aangevoerd dat de betrokkene niet is staande gehouden terwijl er geen enkele feiten en omstandigheden waren die een staandehouding redelijkerwijs onmogelijk hebben gemaakt. Dit betreft een bezwaar waarvan niet reeds aanstonds, zonder onderzoek, duidelijk is dat deze geen doel kan treffen. Het beroep van de betrokkene was gelet op het voorgaande niet kennelijk ongegrond, zodat de officier van justitie niet kon afzien van het horen van de betrokkene.
4. Bovenstaande brengt mee dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie niet in stand had mogen laten. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen en doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep gegrond verklaren en de beslissing van de officier van justitie vernietigen. Gelet daarop behoeven de overige klachten tegen de beslissing van de kantonrechter en de beslissing van de officier van justitie geen bespreking meer.
5. Thans staat het beroep tegen de inleidende beschikking ter beoordeling van het hof.
6. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “handelen in strijd met een geslotenverklaring voor alle motorvoertuigen. Bord C12/20”, welke gedraging zou zijn verricht op 16 juni 2013 om 22:14 uur op de Parallelweg te Aadorp met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
7. De betrokkene ontkent de gedraging te hebben verricht. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de ter plaatse aanwezige verkeersborden voorzien zijn van het onderbord "uitgezonderd aanwonenden". De gemachtigde stelt dat het onderbord "uitgezonderd aanwonenden" geen rechtsgeldig verkeersbord is ingevolge het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Nu het onderbord zijn herkomst niet vindt in het RVV 1990 of enige andere wettelijke bepaling moet worden geoordeeld dat geen sprake was van een verbod om in te rijden. Het bord dient enkel als informatievoorziening van overheidswege zodat de betrokkene aan de betreffende bebording geen gevolg diende te geven. Ook heeft de gemachtigde aangevoerd dat hij, gelet op zijn reisdoel, niet heeft gehandeld in strijd met een geslotenverklaring. Verder heeft de gemachtigde aangevoerd dat de betrokkene niet is staande gehouden en er geen feiten en omstandigheden zijn gebleken waaruit blijkt dat een staandehouding niet mogelijk is geweest. Tot slot heeft de gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de administratiekosten.
8. De onder 6. genoemde gedraging is een overtreding van artikel 62 van het
RVV 1990 jo bord C12. Deze houden in:
"Weggebruikers zijn verplicht gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden." Het bord C12 uit bijlage 1 van het RVV 1990 duidt een geslotenverklaring voor alle motorvoertuigen aan.
9. Artikel 67 van de RVV 1990 houdt in:
1. Onder verkeersborden aangebrachte onderborden kunnen inhouden:
a. een nadere uitleg van het verkeersbord;
b. ingeval op een onderbord uitsluitend symbolen voorkomen: het verkeersbord geldt slechts voor de aldus aangeduide weggebruikers of het aldus aangeduide verkeersgedrag;
c. ingeval op een onderbord het woord "uitgezonderd" in combinatie met symbolen voorkomt: het verkeersbord geldt niet voor de aldus aangeduide weggebruikers of het aldus aangeduide verkeersgedrag.
2. Indien het beoogde verkeersgedrag wordt aangegeven door middel van teksten of tekens al dan niet in combinatie met symbolen, blijkt het beoogde verkeersgedrag uit het onderbord.
3. Symbolen op onderborden hebben dezelfde betekenis als die welke in bijlage 1 zijn opgenomen.
10. Uit de door de verbalisant overgelegde foto's van de locatie waar de gedraging is geconstateerd blijkt dat de betreffende locatie is voorzien van een bord C12 met een onderbord met de tekst: "zondag 00.00-24.00 uur" en "uitgezonderd aanwonenden".
11. Het voorgaande brengt mee dat de wijze waarop in het onderhavige geval de uitzondering op de geslotenverklaring is aangegeven niet in strijd is met de wet. De stelling van de betrokkene dat het onderbord slechts een informatieve functie heeft vindt derhalve geen steun in het recht. Het hof is van oordeel dat door middel van de combinatie van het bord C12 met het onderbord duidelijk en ondubbelzinnig wordt aangeduid dat de betreffende locatie op zondag alleen voor aanwonenden toegankelijk is. Dat het RVV 1990 geen definitie kent van "aanwonenden" doet daaraan niet af.
12. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
13. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB in dat de verbalisant heeft gezien dat de betrokkene heeft gehandeld in strijd met een geslotenverklaring hetgeen was aangeduid door middel van het verkeersbord C12.
14. De aanvullende, op ambtseed opgemaakte verklaring van de verbalisant d.d. 25 juni 2014 houdt -voor zover van belang - het volgende in:
"Al sinds jaren zijn er in Twente bijeenkomsten waarbij grote groepen jongeren zich met hun personenauto's verzamelen. (…) Op 16 juni 2013 vond er weer een bijeenkomst plaats (…). Ongeveer 200 voertuigen verzamelde zich die avond op het Plein te Hengelo. Later op de avond werd het grootste gedeelte hiervan gesignaleerd op het Bedrijvenpark te Almelo. Op dit bedrijvenpark is een geslotenverklaring van kracht. Deze geslotenverklaring wordt aan bestuurders kenbaar gemaakt middels borden model C12 welke op elke toegangsweg zijn geplaatst met onderbord zondag 00.00-24.00 uur. (…)
Bestemmingsverkeer:
De groep voertuigen is deze geslotenverklaring ingereden en hebben zich, naar later bleek, verzameld op het terrein van het bedrijf Hitech. Dit bedrijf, en ook de andere bedrijven op dit park, was (waren) op dat moment gesloten. (…) In het bezwaarschrift wordt verteld dat het bord geslotenverklaring een onderbord heeft met daarop de tekst "BESTEMMINGSVERKEER" en dat de betrokkene zichzelf als bestemmingsverkeer bestempeld. Echter staat er op het onderbord NIET de tekst bestemmingsverkeer, maar "UITGEZONDERD AANWONENDEN". Betrokkene [betrokkene] staat niet ingeschreven op het Bedrijvenpark Twente (…).
Ik, verbalisant, was inmiddels ook ter plaatse gekomen en zag een groot aantal voertuigen uit de geslotenverklaring mijn kant op komen rijden. Omdat het om zoveel voertuigen ging heb ik, verbalisant, deze op kenteken bekeurd en niet staande gehouden. (…)
Verkeerde locatie:
Op de aankondiging van beschikking is door mij, verbalisant, als locatie abusievelijk Parallelweg vermeld. Dit is, zoals in bezwaar wordt aangegeven, niet correct. Dit moet zijn Bedrijvenpark Twente. (…)
Eén van de kentekens die door mij, verbalisant, in de geslotenverklaring is gezien en is genoteerd was de [kenteken] . Dit kenteken is afgegeven voor een Toyota MR2 en stond ten tijde van het begaan van het strafbare feit op naam van betrokkene [betrokkene] ."
15. Het hof ziet in hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant dat de betrokkene heeft gehandeld in strijd met de geslotenverklaring en dat de betrokkene niet tot de uitgezonderde categorie - aanwonende - behoorde. De enkele niet nader onderbouwde stelling dat het reisdoel van de betrokkene één of meer bepaalde percelen betrof die gelegen zijn aan of in de directe nabijheid van de aangegeven geslotenverklaring, is daartoe onvoldoende. Nu evenmin uit het dossier van feiten en omstandigheden blijken die aanleiding geven te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant, is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Vervolgens dient het hof te beoordelen of er andere redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
16. Uit het proces-verbaal van 25 juni 2014 blijkt dat de gedraging is verricht op het Bedrijvenpark Twente. Nu de inleidende beschikking als plaats vermeldt de Parallelweg te Aadorp, vloeit hieruit voort dat de inleidende beschikking een onjuiste plaats vermeldt. Nu de betrokkene weet waartegen hij zich moest verdedigen, leidt deze onjuistheid niet tot vernietiging van de inleidende beschikking maar tot wijziging daarvan. Het hof zal daarom de inleidende beschikking wijzigen ten aanzien van de pleegplaats.
17. Ten aanzien van het verweer van de betrokkene, dat hij niet staande is gehouden door de verbalisant, overweegt het hof als volgt.
18. Artikel 5 van de WAHV bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd. De rechter zal, indien de gedraging met toepassing van artikel 5 van de WAHV is opgelegd, zoals in dezen het geval, in het algemeen - dus ook zonder dat dat met zoveel woorden uit het dossier blijkt - ervan mogen uitgaan dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. Ingeval dienaangaande een verweer wordt gevoerd, zal de rechter daarop een uitdrukkelijke beslissing dienen te geven en zal hij zonodig aan de verbalisant een nadere toelichting dienen te vragen (HR 14 maart 2000, VR 2000,148).
19. Het hof begrijpt uit de verklaring van de verbalisant dat niet tot staandehouding is overgegaan omdat op het moment van de onderhavige overtreding veel andere voertuigen ook handelden in strijd met de geslotenverklaring. Het was niet mogelijk om iedereen staande te houden zodat de verbalisant ervoor heeft gekozen om alle bekeuringen op kenteken uit te schrijven. Naar het oordeel van het hof blijkt uit die verklaring voldoende dat zich geen reële mogelijkheid heeft voorgedaan tot staandehouding van de bestuurder van het voertuig, zodat mocht worden volstaan met het opleggen van een sanctie aan de kentekenhouder.
20. Naar aanleiding van het bezwaar tegen de administratiekosten, wijst het hof op zijn uitspraak van 15 juni 2012, WAHV 200.102.952, te vinden op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHLEE:2012:BW8480, waarbij de beslissing van de kantonrechter te Amsterdam, is vernietigd en is geoordeeld dat het in rekening brengen van administratiekosten niet in strijd is met de wet. 21. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Nu de betrokkene deels in het gelijk wordt gesteld, komen de kosten - gemaakt in de procedure bij de kantonrechter en in hoger beroep - voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter en het indienen van het hoger beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 487,- (voor beroepschriften ingediend voor 1 januari 2015, zoals te dezen het geval). Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 487 (=2 x € 487,- x 0,5).
22. Gelet op het vooroverwogene beslist het hof als volgt.