ECLI:NL:GHARL:2016:7168

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 september 2016
Publicatiedatum
6 september 2016
Zaaknummer
200.195.506/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rolbeschikking inzake verzoek tot herziening van rolbeschikking in hoger beroep

In deze rolbeschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 6 september 2016, wordt het verzoek van de advocaat van [appellant] om terug te komen op een eerdere rolbeschikking van 16 augustus 2016 behandeld. De rolraadsheer, J.H. Kuiper, heeft het verzoek tot herziening van de rolbeschikking afgewezen. De zaak betreft een hoger beroep waarin [appellant] zich verzet tegen de beslissing van de rolraadsheer om een akte niet te dienen. De rolraadsheer heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de beslissing van 9 augustus 2016 slechts een administratieve constatering was en dat de rolbeschikking van 16 augustus 2016 de eerste beslissing is waarbij een rechter daadwerkelijk betrokken was. De rolraadsheer heeft verder uiteengezet dat de fout van de advocaat van [geïntimeerden] c.s. in het verzendtraject voor haar rekening komt, maar dat er geen ernstig persoonlijk verwijt aan [geïntimeerde1] of haar advocaat kan worden gemaakt. De rolraadsheer benadrukt het belang van onbelemmerde toegang tot de rechter voor [geïntimeerden] c.s. en concludeert dat het verzoek tot herziening niet kan worden toegewezen. De zaak staat gepland voor pleidooi op 7 september 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.195.506/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/166782 / KG ZA 16-108)
rolbeschikking van 6 september 2016
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. Y. Moszkowicz, kantoorhoudend te Utrecht,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [B] ,
hierna:
[geïntimeerde1],

2. [geïntimeerde2] ,

wonende te [B] ,
hierna:
[geïntimeerde2],

3. Raaf V.O.F.,

gevestigd te [B] ,
hierna:
Raaf,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. J.W. Versteeg, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
De rolraadsheer verwijst naar de rolbeschikking van 16 augustus 2016, die als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
1.2
Op 16 augustus 2016 heeft [appellant] de rolraadsheer naar aanleiding van genoemde rolbeschikking gewraakt.
1.3
De wrakingskamer van dit hof heeft bij beschikking van 26 augustus 2016 de wraking van de rolraadsheer afgewezen.
1.4
Bij faxbericht van 26 augustus 2016 heeft mr. Moszkowicz verzocht om op de rolbeslissing van 16 augustus 2016 terug te komen en alsnog de memorie antwoord/ grieven in incidenteel appel van de zijde van [geïntimeerden] c.s. te weigeren.
1.5
Op de rolzitting van 30 augustus 2016 heeft [appellant] een memorie van antwoord in het incidenteel appel genomen.
1.6
Bij brief van 2 september 2016 hebben [geïntimeerden] c.s. op het verzoek tot herziening gereageerd

2.De beoordeling

2.1
De rolraadsheer ziet geen redenen om op zijn beslissing van 16 augustus 2016 terug te komen. Hij overweegt daartoe als volgt.
2.2
[appellant] blijft erop hameren dat de beslissing tot het verlenen van AND op de rolzitting van 9 augustus 2016 omdat geen memorie van antwoord (c.q. grieven in incidenteel appel) op of voor die zitting was ingediend, een rolbeslissing vormt waarop niet meer in dezelfde instantie teruggekomen kan worden.
2.3
De rolraadsheer herhaalt dat de beslissing van 9 augustus 2016 niet meer is dan een constatering op het niveau van de administratie, waaraan geen rechter te pas is gekomen. In het huidig regiem waarbij slechts pro forma-rolzittingen gehouden worden (de fysieke rolzitting is op hofniveau al bijna 10 jaar afgeschaft) kunnen partijen om een expliciete beslissing van de rolraadsheer verzoeken, hetgeen in dit geval is gebeurd. De beslissing van 16 augustus 2016 is dan ook de eerste waar daadwerkelijk een rechter naar gekeken heeft.
Terzijde merkt de rolraadsheer nog op dat artikel 1.15 van het toepasselijke LPR (versie september 2015) niet behoort tot de beslissingen die aan de administratie zijn gemandateerd; indien de strakke regel waarop [appellant] zich beroept opgeld zou doen, zou dit artikel in dit soort gevallen tot een dode letter zijn veroordeeld, hetgeen bepaald niet in overeenstemming is met de laatste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1064, inmiddels diverse malen herhaald).
2.4
Bij de beslissing tot het verlenen van een AND is de toegang tot de rechter in het geding, in dit geval met name de bevoegdheid om incidenteel te appelleren. De Hoge Raad geeft in zijn arrest van 1 mei 1998, LJN ZC2640 de volgende handreiking dat: "
van een uitspraak waarbij akte niet dienen is verleend, niet slechts kan worden teruggekomen indien die uitspraak onjuist was, doch ook indien het op grond van een afweging van de aard van de fout die tot het niet nemen van het betrokken gedingstuk leidde, en van alle betrokken belangen en omstandigheden onaanvaardbaar zou zijn om aan de gegeven beslissing vast te houden en geen gelegenheid te geven tot herstel van de fout.""
2.5
Deze zaak wordt daardoor gekenmerkt dat
A. [appellant] de zaak als spoedappel heeft aangebracht. Het spoedappel kent allerlei verkorte termijnen teneinde te bewerkstelligen dat op zo kort mogelijke termijn een uitspraak gegeven kan worden. De AND die in artikel 9.1.7 LPR (oud) aan geïntimeerde in het vooruitzicht wordt gesteld, beoogt om deze korte termijnen te halen. Deze bepaling heeft niet tot doel de appellant een grotere kans te geven op een gemankeerde procespartij als wederpartij die alleen nog maar met de handen op de rug verweer kan voeren;
B. De advocaat van [geïntimeerden] c.s. de memorie van antwoord/ grieven in incidenteel appel op zich (ruim) op tijd klaar had nu deze op 5 augustus 2016 is gemaild aan de advocaat van [appellant] ;
C. De fout van de advocaat van [geïntimeerden] c.s. in het verzendtraject lag dat rechtens voor haar rekening komt, doch de rolraadsheer daarbij niet is gebleken van een (ernstig) persoonlijk verwijt van [geïntimeerde1] of haar advocaat;
D. De pleidooidatum op verzoek van [appellant] ten tijde van het nemen van de rolbeschikking van 16 augustus 2016 reeds bepaald was en dat binnen de voor spoedappel geldende termijnen de zaak inclusief het incidenteel appel nog geheel reglementair kon worden afgeconcludeerd alvorens de pleidooien werden gehouden.
2.6
De rolraadsheer blijft bij zijn oordeel dat de fout van [geïntimeerden] c.s. zich leent voor eenvoudig herstel, dat die fout als zodanig [appellant] niet heeft benadeeld in een rechtens te respecteren belang, dat zijn belang bij een spoedige beslissing gewaarborgd blijft en dat zijn belang bij strikte handhaving van het LPR hier neerkomt op het belang bij een gemuilkorfde wederpartij, hetgeen in dit geval niet opweegt tegen het belang van [geïntimeerden] c.s. tot onbelemmerde toegang tot de appelrechter inclusief de mogelijkheid tot voorleggen van een vordering in incidenteel appel.
2.7
Het verzoek wordt dan ook afgewezen.

3.De beslissing

De rolraadsheer verwerpt het verzoek tot herziening van de rolbeschikking 16 augustus 2016. De zaak staat reeds voor pleidooi op 7 september 2016.
Aldus gegeven door mr. J.H. Kuiper, rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 september 2016.