ECLI:NL:GHARL:2016:7177

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 augustus 2016
Publicatiedatum
7 september 2016
Zaaknummer
200.195.914/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake machtiging gesloten plaatsing van een jeugdige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, waarbij een machtiging voor gesloten jeugdhulp is verleend aan de verzoeker, geboren in 1999. De verzoeker staat sinds 26 november 2014 onder toezicht van de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland. De kinderrechter had op 16 juni 2016 de machtiging gesloten jeugdhulp verlengd, maar de verzoeker is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen. De verzoeker heeft drie grieven ingediend en verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 augustus 2016 zijn de verzoeker, zijn advocaat, de vertegenwoordiger van de GI en de moeder van de verzoeker verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor de gesloten plaatsing nog aanwezig waren ten tijde van de eerste beschikking, maar heeft ook gekeken naar de ontwikkelingen na die beschikking. Er zijn positieve veranderingen opgetreden, zoals de uitbreiding van de verlofregeling en de mogelijkheid voor de verzoeker om bij zijn tante te wonen. Het hof concludeert dat de noodzaak voor gesloten jeugdhulp niet meer aanwezig is zodra de aanmelding op school geregeld is. Het hof vernietigt de beschikking van de kinderrechter voor zover deze de machtiging gesloten jeugdhulp na 9 september 2016 verlengt en wijst het verzoek van de GI af.

De beslissing van het hof is dat de beschikking van de kinderrechter wordt bekrachtigd voor de periode tot 9 september 2016, maar dat de machtiging gesloten jeugdhulp met ingang van die datum wordt afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.195.914/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/413899 / JL RK 16-228)
beschikking van 25 augustus 2016
inzake
[verzoeker] ,
verblijvende in het [A] Behandelcentrum te [B] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te [K] ,
en
de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Almere,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [C] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.F.P. Scheele te [K] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 16 juni 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 22 juli 2016;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. De Gruijl van 2 augustus 2016 met productie(s).
2.2
Bij beschikking van 25 juli 2016 heeft het hof de Raad voor Rechtsbijstand last gegeven om mr. De Gruijl toe te voegen als advocaat aan [verzoeker] .
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 16 augustus 2016 plaatsgevonden. Verschenen is [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat. Namens de GI is de heer [D] verschenen. Voorts is verschenen de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Tevens is als informant ter zitting aanwezig geweest [E] (de zus van [verzoeker] ). Ter zitting heeft mr. Scheele mede het woord gevoerd aan de hand van de door hem overgelegde pleitnota.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de heer [F] (verder te noemen: de vader) is [verzoeker] geboren, [in] 1999. De moeder is alleen belast met het gezag over [verzoeker] . De moeder heeft nog twee dochters, [E] en [G] . Eén dochter woont bij de moeder, de andere woont zelfstandig.
De vader en de moeder zijn in 2003 uit elkaar gegaan en in 2009/2010 gescheiden. De vader is in september 2011 onverwachts overleden.
3.2
[verzoeker] staat sinds 26 november 2014 (voorlopig) onder toezicht van de GI. De termijn van de ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, laatstelijk tot 23 december 2016.
3.3
De GI heeft (blijkens de beschikking waarvan appel) ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jeugdwet (Jw) op 14 maart 2016 bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is. Een gekwalificeerde gedragswetenschapper die [verzoeker] met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, heeft ingestemd met het verzoek.
3.4
Van eind november 2014 tot medio juli 2015 verbleef [verzoeker] op basis van een machtiging gesloten jeugdhulp in het [A] Behandelcentrum. Daarna heeft [verzoeker] ongeveer een maand thuis gewoond. Medio augustus 2015 is hij middels een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp geplaatst bij [H] te [I] . Sinds zijn plaatsing in deze instelling is [verzoeker] twee keer weggelopen. Van begin oktober 2015 tot begin februari 2016 is onduidelijk geweest waar [verzoeker] verbleef. Begin februari 2016 is [verzoeker] in verzekering gesteld en op dezelfde dag middels een machtiging gesloten jeugdhulp opnieuw geplaatst in het [A] Behandelcentrum, waar hij sindsdien verblijft.
3.5
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de machtiging gesloten jeugdhulp - zo leest het hof - verlengd met ingang van 23 juni 2016 voor de duur van de ondertoezichtstelling van [verzoeker] , derhalve tot 23 december 2016.

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoeker] is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 juni 2016. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. [verzoeker] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging gesloten jeugdhulp alsnog af te wijzen, dan wel deze te bekorten tot het einde van de zomervakantie, dan wel (voor het geval de mondelinge behandeling in hoger beroep na de zomervakantie zal plaatsvinden) per direct op te heffen, dan wel een overweging te wijden aan de wenselijkheid van een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jw is [verzoeker] ontvankelijk in zijn hoger beroep.
5.2
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.3
Een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien:
a. de jeugdige onder toezicht is gesteld,
b. de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling, of
c. degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
5.4
Met betrekking tot het in artikel 6.1.2 lid 6 Jw gestelde vereiste dat een gekwalificeerde gedragswetenschapper dient in te stemmen met het verzoek, overweegt het hof als volgt. In grief 1 heeft [verzoeker] zich op het standpunt gesteld dat - kort gezegd - er geen sprake is van een recente instemmingsverklaring nu de verklaring bijna drie weken voor de mondelinge behandeling in eerste aanleg is opgesteld en de gedragswetenschapper derhalve geen kennis heeft kunnen nemen van de ontwikkelingen in de weken voorafgaand aan de mondelinge behandeling. [verzoeker] stelt dat de bestreden beschikking reeds op grond hiervan dient te worden vernietigd. Het hof volgt [verzoeker] niet in dit standpunt. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de verklaring, gedateerd 24 mei 2016, voldoende actueel was ten tijde van het verlengen van de machtiging bij de beschikking van 16 juni 2016.
5.5
Naar het oordeel van het hof waren ten tijde van de procedure in eerste aanleg de gronden voor opneming en verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg nog aanwezig. Uit de rapportage van de GI van 30 mei 2016 blijkt dat destijds aan een aantal gestelde voorwaarden reeds was voldaan, maar dat een paar doelen nog niet waren behaald. Weliswaar was [verzoeker] reeds een aantal keren op onbegeleid verlof geweest en heeft hij zich toen niet onttrokken aan de jeugdhulp, maar daartegenover staat dat [verzoeker] in die periode nog een aantal keren positief is getest op drugs en dat er enkele incidenten met groepsgenoten en groepsleiders zijn voorgevallen op grond waarvan - naar het oordeel van het hof terecht - is geconcludeerd dat [verzoeker] nog niet klaar was om een toekomst buiten de behandelinstelling op te bouwen. Bovendien was nog niet bekend of [verzoeker] na zijn verblijf in de instelling bij zijn tante ( [J] ) in [K] zou kunnen wonen. De netwerk-pleegzorgscreening bevond zich nog in de intakefase. Naar het oordeel van het hof was een gesloten plaatsing destijds dan ook noodzakelijk.
5.6
Echter, na de bestreden beschikking hebben er een aantal positieve ontwikkelingen plaatsgevonden. De GI had de afspraak met [verzoeker] gemaakt dat de verlofregeling uitgebreid zou worden wanneer hij negatief zou testen op drugs. Dit laatste is gebeurd, waardoor de verlofregeling in juli 2016 is uitgebreid naar de hoogst haalbare fase. Nadat [verzoeker] reeds gedurende langere tijd een weekend in de twee weken met verlof mocht naar de tante, is [verzoeker] kort geleden vijf dagen met onbegeleid verlof geweest, waarbij hij ook zelfstandig mocht reizen. Tijdens de verlofweekenden waren de moeder en de zussen van [verzoeker] ook bij de tante in [K] . De verlofperiodes zijn goed verlopen.
Bovendien heeft de GI besloten om het toekomstperspectief van [verzoeker] te bepalen bij de tante in [K] . Tevens is besloten om zo spoedig mogelijk toe te werken naar het wonen bij de tante. Ter zitting in hoger beroep heeft de GI zich op het standpunt gesteld dat nog aan drie voorwaarden dient te worden voldaan, voordat [verzoeker] bij zijn tante geplaatst kan worden, te weten: een eigen kamer voor [verzoeker] in de woning van de tante, hulpverlening voor [verzoeker] en de tante in [K] en aanmelding van [verzoeker] op een school.
Met betrekking tot de voorwaarde van een eigen kamer voor [verzoeker] is het hof van oordeel dat dit geen reden mag zijn om [verzoeker] gesloten geplaatst te houden. Daarbij komt dat [verzoeker] ter zitting heeft verklaard dat deze kwestie geen probleem voor hem is: tijdens de verlofperiodes had hij een eigen kamer bij de tante en sliep zijn nichtje met haar moeder (de tante van [verzoeker] ) op één kamer. Als zijn nichtje een eigen kamer wil, is [verzoeker] bereid, zo heeft hij aangegeven, een kamer met zijn neef te delen, welke neef een voorbeeldfunctie voor [verzoeker] heeft.
Aan de voorwaarde van hulpverlening is inmiddels reeds voldaan. Stichting [L] is bereid gevonden om hulp en ondersteuning aan [verzoeker] en zijn tante te bieden als [verzoeker] bij zijn tante komt te wonen. Voor zover de GI haar twijfels heeft of de tante daadwerkelijk openstaat voor hulpverlening, omdat zij lang weerstand heeft geboden, is het hof van oordeel dat dit niet afdoet aan het feit dat de tante inmiddels heeft toegezegd deze hulp en ondersteuning te aanvaarden, ook als zijzelf en overige gezinsleden betrokken zullen worden bij de hulp. De behandeldoelen met betrekking tot de problematiek van [verzoeker] zijn weliswaar nog niet volledig behaald, maar naar het oordeel van het hof kan hieraan ook in open / ambulant kader gewerkt worden als [verzoeker] bij de tante woont.
Met betrekking tot de voorwaarde van de aanmelding op een school, overweegt het hof als volgt. Voor de zomervakantie was reeds een intakegesprek op het ROC in [K] , naar welke school [verzoeker] graag toe wil, gepland, maar om onduidelijke redenen is deze afspraak niet doorgegaan. Ter zitting is namens [verzoeker] verklaard dat de school 22 augustus 2016 weer open is en dat de eerste schooldag 29 augustus 2016 zal zijn. Het hof acht het van groot belang dat, zoals ook namens [verzoeker] is betoogd, de aanmelding van [verzoeker] op het ROC direct in de week van 22 augustus 2016 geregeld wordt, zodat [verzoeker] zo snel mogelijk kan starten op die school en niet direct een achterstand oploopt, zowel qua leerstof als in het contact met klasgenoten. Het hof is daarom van oordeel dat aan de voorwaarde van aanmelding op een school op zeer korte termijn kan worden voldaan, zodat ook deze voorwaarde geen reden meer vormt voor de verlenging van de machtiging gesloten jeugdhulp voor de gehele duur van de ondertoezichtstelling (tot 23 december 2016).
5.7
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de noodzaak voor verblijf in een gesloten accommodatie niet meer aanwezig is zodra de aanmelding op een school, en daarmee de structuur en dagbesteding, voor [verzoeker] geregeld is. Het hof gaat ervan uit dat de aanmelding uiterlijk 9 september 2016 geregeld kan zijn. Het hof zal daarom de bestreden beschikking vernietigen voor zover het betreft de machtiging gesloten jeugdhulp vanaf 9 september 2016 en het verzoek van de GI tot het verlengen van de machtiging gesloten jeugdhulp voor de duur van de ondertoezichtstelling, per 9 september 2016 alsnog afwijzen.
5.8
De beschikking is ingevolge artikel 6.1.12 lid 1 Jw bij voorraad uitvoerbaar.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van 16 juni 2016 van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, voor zover deze zich uitstrekt over de periode tot 9 september 2016;
vernietigt de beschikking van 16 juni 2016 van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, met ingang van 9 september 2016 en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst met ingang van 9 september 2016 af het verzoek van de GI tot het verlengen van de machtiging gesloten jeugdhulp ten aanzien van [verzoeker] , geboren [in] 1999, voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, J.D.S.L. Bosch en J.G. Idsardi, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 25 augustus 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.