Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.193.452
arrest van 12 september 2016
[appellant 2],
beiden wonende te [plaatsnaam] ,
hierna: [appellanten] ,
1.de besloten vennootschapSantander Consumer Finance Benelux B.V.,gevestigd te Utrecht, hierna: Santander,vertegenwoordigd door mr. E. Sonneveld, advocaat bij Houweling & Kars Advocaten te Bleiswijk;
2.de vennootschap naar vreemd recht Hoist Portfolio Holding Ltd,gevestigd te Jersey, rechtsopvolger van IDM Financieringen B.V., hierna: Hoist,gemachtigde: gerechtsdeurwaarderskantoor De Kluijver te Alphen aan den Rijn;
3.de naamloze vennootschap VGZ Zorgverzekeraar N.V,statutair gevestigd te Arnhem, hierna: VGZ;
4.de gemeente Apeldoorn,hierna: de weigerachtige schuldeisers.
1.Het geding in eerste aanleg
1.2 Bij vonnis van 10 juni 2016 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, het verzoek van [appellanten] ex artikel 287a Fw afgewezen en het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling aangehouden. Het hof verwijst naar dat vonnis.
2.Het geding in hoger beroep
e-mailbericht met bijlagen van 1 september 2016 van mr. Hupkes.
1 september 2016 aan de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, gezonden brief overgelegd, waaruit blijkt dat [appellant 2] en [appellant 1] het door die rechtbank aangehouden verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling hebben ingetrokken.
3.3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
[appellant 1] , geboren op [geboortedatum] , en [appellant 2] , geboren op [geboortedatum] , zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Sinds 16 februari 2015 maken zij gebruik van budgetbeheer bij de Stadsbank Apeldoorn. [appellant 1] ontvangt een IOAW-uitkering van
€ 1.298,28 netto per maand. [appellant 2] verricht geen betaald werk.
€ 3.240,80 en € 42.943,41, en een schuld aan Hoist (voorheen IDM) van € 46.454,49.
Dat zelfde gaat op voor de stelling van [appellanten] dat Santander onjuiste informatie (kort samengevat zouden zij volgens Santander een woning in Spanje in eigendom hebben (gehad) en een comfortabel leven leiden; dit betwisten zij met klem) heeft verstrekt aan de overige weigerachtige schuldeisers, welke informatie van wezenlijke invloed zou kunnen zijn geweest bij de door die schuldeisers gemaakte afwegingen om de schuldregeling te weigeren. [appellanten] hebben deze stelling niet concreet gemaakt en vaststaat dat in elk geval VGZ in haar brief van 15 juli 2016 het hof te kennen heeft gegeven dat de mogelijke aanwezigheid van onroerend goed in Spanje haar niet bekend was en (dus) geen rol heeft gespeeld bij haar besluit om niet mee te werken aan een schuldregeling.