ECLI:NL:GHARL:2016:7274

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 september 2016
Publicatiedatum
12 september 2016
Zaaknummer
200.193.425
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van een afgewezen verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling

In deze zaak hebben appellanten, een echtpaar dat in gemeenschap van goederen is gehuwd, op 2 maart 2016 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Ze vroegen de rechtbank om de weigerachtige schuldeisers, waaronder Santander Consumer Finance Benelux B.V. en Hoist Portfolio Holding Ltd, te bevelen in te stemmen met een eerder aangeboden schuldregeling. De rechtbank heeft op 10 juni 2016 het verzoek afgewezen, waarna de appellanten in hoger beroep zijn gegaan.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 12 september 2016 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de weigering van de schuldeisers om in te stemmen met de aangeboden schuldregeling niet onredelijk was. De schuldeisers vertegenwoordigen een aanzienlijk deel van de totale schuldenlast en het aangeboden percentage was te laag om hen te verplichten akkoord te gaan. Het hof benadrukte dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om volledige betaling van zijn vordering te verlangen, en dat niet snel geoordeeld kan worden dat een schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering heeft kunnen komen.

De appellanten stelden dat de aangeboden regeling hen meer zou opleveren dan een wettelijke schuldsaneringsregeling, maar het hof vond dit argument onvoldoende. Het hof wees erop dat het niet zeker was of de appellanten daadwerkelijk tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zouden worden toegelaten en dat de uitvoering van de aangeboden regeling niet voldoende zekerheid bood. Het hof concludeerde dat de weigerachtige schuldeisers in redelijkheid hun instemming met de schuldregeling hebben kunnen weigeren, en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.193.452
(rekestnummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: C/05/298754)

arrest van 12 september 2016

inzake
[appellant 1]en
[appellant 2],
beiden wonende te [plaatsnaam] ,
appellanten,
hierna: [appellanten] ,
advocaat: mr. M.A. Hupkes,
en

1.de besloten vennootschapSantander Consumer Finance Benelux B.V.,gevestigd te Utrecht, hierna: Santander,vertegenwoordigd door mr. E. Sonneveld, advocaat bij Houweling & Kars Advocaten te Bleiswijk;

2.de vennootschap naar vreemd recht Hoist Portfolio Holding Ltd,gevestigd te Jersey, rechtsopvolger van IDM Financieringen B.V., hierna: Hoist,gemachtigde: gerechtsdeurwaarderskantoor De Kluijver te Alphen aan den Rijn;

3.de naamloze vennootschap VGZ Zorgverzekeraar N.V,statutair gevestigd te Arnhem, hierna: VGZ;

4.de gemeente Apeldoorn,hierna: de weigerachtige schuldeisers.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Op 2 maart 2016 hebben [appellanten] bij de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Daarbij hebben [appellanten] de rechtbank tevens verzocht de weigerachtige schuldeisers, waaronder toen nog Laser Nederland B.V. (deze schuldeiser is hangende de procedure in eerste aanleg alsnog akkoord gegaan met de aangeboden schuldregeling), te bevelen in te stemmen met een vóór indiening van het verzoekschrift aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet (hierna: Fw).
1.2 Bij vonnis van 10 juni 2016 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, het verzoek van [appellanten] ex artikel 287a Fw afgewezen en het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling aangehouden. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 17 juni 2016 ingekomen verzoekschrift zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en hebben zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, de weigerachtige schuldeisers te bevelen in te stemmen met de voorgestelde schuldregeling en Santander te veroordelen in de kosten van beide instanties.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met één bijlage, de brief met bijlagen van 1 juli 2016 van Hoist, de brief van 15 juli 2016 van VGZ, de brief met bijlagen van 8 augustus 2016 van mr. Hupkes, de brief van 26 augustus 2016 van Santander en het
e-mailbericht met bijlagen van 1 september 2016 van mr. Hupkes.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 september 2016, waarbij [appellanten] zijn verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Hupkes. Namens de weigerachtige schuldeisers is niemand verschenen.
2.4
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft mr. Hupkes een door hem op
1 september 2016 aan de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, gezonden brief overgelegd, waaruit blijkt dat [appellant 2] en [appellant 1] het door die rechtbank aangehouden verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling hebben ingetrokken.

3.3. De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken.
[appellant 1] , geboren op [geboortedatum] , en [appellant 2] , geboren op [geboortedatum] , zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Sinds 16 februari 2015 maken zij gebruik van budgetbeheer bij de Stadsbank Apeldoorn. [appellant 1] ontvangt een IOAW-uitkering van
€ 1.298,28 netto per maand. [appellant 2] verricht geen betaald werk.
3.2
De schuldenlast van [appellanten] bedraagt volgens de bij het Verzoekschrift Wsnp ex art. 284 Fw gevoegde crediteurenlijst in totaal € 163.346,37. Tot deze schuldenlast behoren onder meer twee schulden aan de gemeente Apeldoorn van € 2.994,25 en € 499,12, vijf schulden aan VGZ van € 2.594,09, € 142,64, € 4.743,35, € 828,11 en € 434,93, een schuld aan UWV Arnhem van € 244,80, drie schulden aan Santander van € 9.221,52,
€ 3.240,80 en € 42.943,41, en een schuld aan Hoist (voorheen IDM) van € 46.454,49.
3.3
De door [appellanten] aan hun schuldeisers aangeboden schuldregeling (het prognoseakkoord) houdt in dat de Stadsbank Apeldoorn namens [appellanten] drie jaar lang alle inkomsten boven het (conform de uniforme rekenmethode van Recofa) vastgestelde vrij te laten bedrag reserveert voor de schuldeisers, waarbij de preferente crediteuren waaronder de gemeente Apeldoorn tegen finale kwijting 2,43% op hun vorderingen betaald krijgen en de concurrente crediteuren waaronder Santander, Hoist en VGZ 1,21%.
3.4
De rechtbank heeft het verzoek van [appellanten] tot vaststelling van een dwangakkoord afgewezen, omdat de weigering van de weigerachtige schuldeisers om in te stemmen met aangeboden schuldregeling niet als onredelijk kan worden gekwalificeerd. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
De weigerachtige schuldeisers vertegenwoordigen een aanzienlijk deel van de totale schuldenlast. Voorts is het aanbod niet dusdanig hoog, dat van deze schuldeisers verwacht kan worden dat zij hun bezwaren tegen het aanbod opzij zetten ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers. De weigerachtige schuldeisers hebben het recht volledige betaling van vorderingen te verlangen. Dat deze schuldeisers indien [appellanten] tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zouden worden toegelaten wellicht nog minder zullen ontvangen dan in de aangeboden schuldregeling doet hieraan, gelet op het geringe aangeboden uitkeringspercentage, niet af, aldus de rechtbank.
3.5
Het hof overweegt ten aanzien van het verzoek van [appellanten] om de weigerachtige schuldeisers te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling als volgt. Op grond van artikel 287a vijfde lid Fw wordt een dergelijk verzoek toegewezen, indien de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de aangeboden schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij de uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. Bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige geldt als uitgangspunt dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat te verlangen dat zijn vordering volledig wordt voldaan, zodat niet snel geoordeeld kan worden dat een schuldeiser in redelijkheid niet tot de hiervoor bedoelde weigering heeft kunnen komen.
3.6
Het hof is van oordeel dat het voornaamste argument van [appellanten] om hun verzoek toe te wijzen, namelijk dat de aangeboden schuldregeling een hoger bedrag zal opleveren dan het alternatief van een schuldsaneringsregeling en dat de schuldeisers daarom in redelijkheid niet tot weigering van instemming hebben kunnen komen, onvoldoende opgaat. Daartoe neemt het hof allereerst in aanmerking dat het niet vast staat dat [appellanten] , indien zij een (nieuw) verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsanerings-regeling bij de rechtbank zouden indienen daadwerkelijk tot die regeling zullen worden toegelaten. Daarvoor zullen [appellanten] onder meer moeten voldoen aan de goede trouw toets (artikel 288 eerste lid, aanhef en onder b Fw). Van deze toets staat niet op voorhand vast hoe die zal uitvallen. Indien [appellanten] niet tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zouden worden toegelaten en/of deze niet met de schone lei zouden afronden, is de referentietermijn van maximaal 36 maanden om voor de schuldeisers te sparen, niet van toepassing. Verder is naar het oordeel van het hof ook overigens niet voldoende komen vast te staan dat de uitvoering van het aanbod van [appellanten] leidt tot een uitbetaling aan hun schuldeisers die moet worden beschouwd als het uiterste waartoe zij financieel in staat zijn, indien dit wordt afgezet tegen hetgeen in de wettelijke schuldsaneringsregeling geldt. Daarbij acht het hof met name van belang dat laatstgenoemde wettelijke regeling meer zekerheden biedt, met name ten aanzien van mogelijke in de toekomst te verkrijgen activa door [appellanten] alsmede een controle op de naleving van de sollicitatieplicht die met name nog voor [appellant 2] zou gelden nu zij ter mondelinge behandeling heeft verklaard dat zij (weer) in staat is betaald werk te verrichten. Dat volgens [appellant 2] haar schuldeisers niet zullen profiteren van eventuele door haar te genereren inkomsten uit arbeid omdat deze inkomsten dusdanig gering zullen zijn dat zij niet aan de saneringsboedel ten goede zullen komen maar volledig zullen worden verrekend met de IOAW-uitkering van haar echtgenoot (die naar eigen zeggen in maart 2017 recht krijgt op een AOW-uitkering), is speculatief en kan niet zonder meer worden gevolgd.
Dat zelfde gaat op voor de stelling van [appellanten] dat Santander onjuiste informatie (kort samengevat zouden zij volgens Santander een woning in Spanje in eigendom hebben (gehad) en een comfortabel leven leiden; dit betwisten zij met klem) heeft verstrekt aan de overige weigerachtige schuldeisers, welke informatie van wezenlijke invloed zou kunnen zijn geweest bij de door die schuldeisers gemaakte afwegingen om de schuldregeling te weigeren. [appellanten] hebben deze stelling niet concreet gemaakt en vaststaat dat in elk geval VGZ in haar brief van 15 juli 2016 het hof te kennen heeft gegeven dat de mogelijke aanwezigheid van onroerend goed in Spanje haar niet bekend was en (dus) geen rol heeft gespeeld bij haar besluit om niet mee te werken aan een schuldregeling.
3.7
Gelet op het zeer geringe aangeboden uitkeringspercentage en op de omstandigheid dat de weigerachtige schuldeisers bijna 70% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, is het hof mede in het licht van het bovenstaande met de rechtbank van oordeel dat deze schuldeisers in redelijkheid hun instemming met de schuldregeling hebben kunnen weigeren.
3.8
Het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 10 juni 2016.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. Wammes, L.M. Croes en D. Stoutjesdijk, en is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en op 12 september 2016 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.