ECLI:NL:GHARL:2016:7295

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
16/00113 t/m 16/00116
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake marktgelden en intrekking vergunning standplaats in Zwolle

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 14 december 2015 de beroepen van belanghebbende tegen de heffingen van marktgelden ongegrond verklaarde. De heffingsambtenaar van de gemeente Zwolle had aan belanghebbende facturen opgelegd voor marktgelden voor het ter beschikking stellen van een standplaats op het Petuniaplein. Belanghebbende betwistte de facturen, omdat hij geen standplaats zou hebben ingenomen. De rechtbank oordeelde echter dat de facturen terecht waren opgelegd, wat leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Tijdens de zitting op 1 september 2016 zijn beide partijen niet verschenen. Het Hof heeft vastgesteld dat de rechtbank in haar uitspraak ten onrechte de echtgenote van belanghebbende als belanghebbende heeft vermeld, terwijl zij slechts als gemachtigde optrad. Het Hof heeft deze omissie hersteld zonder verdere gevolgen. Het Hof heeft vervolgens de feiten en de juridische context van de zaak beoordeeld, waaronder de relevante bepalingen uit de Gemeentewet en de Marktverordening van de gemeente Zwolle.

Het Hof concludeert dat de facturen voor de perioden van 1 juli 2013 tot en met 30 september 2013 en van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2013 ten onrechte aan belanghebbende zijn opgelegd, omdat hij tijdig om intrekking van de vergunning had verzocht. De overige facturen zijn echter terecht opgelegd, omdat de standplaats voor de markt op het Petuniaplein tot 1 oktober 2014 ter beschikking was gehouden. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en de uitspraken op bezwaar voor de onterecht opgelegde facturen, maar verklaart de overige beroepen ongegrond. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 16/00113 t/m 16/00116
uitspraakdatum:
13 september 2016
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 december 2015, nummers Awb 15/1700 t/m 15/1703, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Zwolle(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende de volgende facturen voor marktgelden van de gemeente Zwolle betreffende het ter beschikking stellen van een standplaats op het Petuniaplein opgelegd (hierna: de facturen):
1 juli 2012 t/m 30 september 2012 € 122,22
1 oktober 2012 t/m 31 december 2012 € 122,22
1 januari 2013 t/m 31 maart 2013 € 124,20
1 april 2013 t/m 30 juni 2013 € 124,20
1 juli 2013 t/m 30 september 2013 € 124,20
1 oktober 2013 t/m 31 december 2013 € 124,20
1.2
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar van 29 juni 2015 de facturen gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 14 december 2015 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2016 te Arnhem. Partijen zijn met kennisgeving aan het Hof niet verschenen.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende had voor de vrijdag voor de markt op het Petuniaplein in de gemeente Zwolle en voor de donderdag en zaterdag voor de markt op het plein Achter de Broeren in die gemeente, een standplaats toegewezen gekregen. In 2009 heeft belanghebbende verzocht om een vergunning voor een standplaats in het nieuwe winkelcentrum Stadshagen. Deze standplaatsvergunning is hem echter geweigerd. Hiertegen heeft belanghebbende rechtsmiddelen aangewend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 9 juli 2014, nr. 201310069/1/A3, ECLI:NL:RVS:2014:2537, belanghebbende in het ongelijk gesteld.
2.2
Belanghebbende heeft bij brief van 22 april 2013, gericht aan het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle (hierna: het College), bezwaar gemaakt tegen de standplaatsvergunning voor het plein Achter de Broeren. In deze brief is, voor zover van belang, geschreven:
“De marktplek petuniaplein is hiermee vanzelfsprekend vervallen.”
2.3
In de uitspraak op bezwaar van 31 mei 2013 is, voor zover van belang, door het College geschreven:
“Voor het opzeggen van de marktplek op het Petuniaplein dient u de marktmeester van de afdeling Fysieke Leefomgeving te benaderen.”
2.4
Belanghebbende is gehuwd met [A] (hierna: de echtgenote).
2.5
In bezwaar en beroep heeft belanghebbende de facturen vergeefs bestreden.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de facturen terecht zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de heffingsambtenaar bevestigend.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar en van de facturen.
3.4
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1
In het onderhavige geval staan de facturen en de uitspraken op bezwaar op naam van belanghebbende. De Rechtbank heeft echter in haar uitspraak van 14 december 2015 niet belanghebbende maar de echtgenote als belanghebbende vermeld. Zulks ten onrechte. Aangezien de echtgenote bij de Rechtbank kennelijk als gemachtigde van belanghebbende is opgetreden, zal het Hof deze omissie van de Rechtbank herstellen. Dit heeft geen verdere consequenties.
Facturen
4.2
Ingevolge artikel 229, lid 1, aanhef en letter a, van de Gemeentewet, kunnen rechten worden geheven ter zake van het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn.
4.3
In de Verordening op de heffing en invordering van marktgelden 2012 en in de Verordening op de heffing en invordering van marktgelden 2013 van de gemeente Zwolle – beide verordeningen zijn overeenkomstig het bepaalde in artikel 139 van de Gemeentewet bekendgemaakt – is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 1 Belastbaar feit
Onder de naam marktgelden worden rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, bestaande uit het ter beschikking stellen van een standplaats voor het uitoefenen van de markthandel en daarmee verband houdende handelingen en/of het gebruik van verstrekte hulpmiddelen.
Artikel 2 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
b. standplaats: de op en voor de duur van de markt door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ruimte voor het uitoefenen van de markthandel;
(…)
Artikel 3 Belastingplicht
Het recht wordt geheven van degene aan wie de in artikel 1 bedoelde standplaats is toegewezen, dan wel van degene die de in artikel 1 bedoelde standplaats inneemt.”
4.4
In de Marktverordening van de gemeente Zwolle (hierna: de Marktverordening) is onder meer bepaald:
“Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder: (…)
g. marktmeester: de persoon, die als toezichthouder is aangewezen door het college; (…)
n. vergunninghouder: degene aan wie door het college van burgemeester en wethouders vergunning is verleend voor het innemen van een standplaats;
Artikel 4 Vergunning voor innemen standplaats
Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats op een markt in te nemen.
(…)
Artikel 14 Intrekking vergunning
Het college kan een vergunning voor een vaste plaats of waarnemingsplaats al dan niet voorwaardelijk, intrekken of wijzigen dan wel de inschrijving op de sollicitantenlijst doorhalen, dan wel de vergunning voor door hen te bepalen achtereenvolgende marktdagen intrekken, indien de vergunninghouder of degene die hem bijstaat of degene die hem vervangt: (…)”
4.5
In het Uitvoeringsbesluit Marktverordening gemeente Zwolle (hierna: het Uitvoeringsbesluit) is onder meer bepaald:
“Artikel 7 Intrekking vergunning
1. De vergunning voor het innemen van een vaste plaats wordt ingetrokken: a. op schriftelijk verzoek van de vergunninghouder;
(…)”
4.6
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat, omdat door hem geen standplaats wordt ingenomen op het Petuniaplein, de in rekening gebrachte marktgelden niet door hem zijn verschuldigd. De heffingsambtenaar brengt daartegen in dat uit informatie van de afdeling Fysieke Leefomgeving van de gemeente Zwolle is gebleken dat de standplaats tot 1 oktober 2014 voor belanghebbende ter beschikking is gehouden. Dit leidt, aldus de heffingsambtenaar, tot belastingplicht voor belanghebbende.
4.7
Uit de Marktverordening volgt dat voor het afgeven van vergunningen het College bevoegd is. De inhoud van de in 2.2 vermelde brief van 22 april 2013 kan naar het oordeel van het Hof redelijkerwijs niet anders worden begrepen dan dat belanghebbende hierin verzoekt om intrekking van de vergunning voor de standplaats op het Petuniaplein. Het had dan ook op de weg van het College gelegen op dat verzoek een beslissing te nemen. De omstandigheid dat het College dit niet heeft gedaan, kan belanghebbende niet worden tegengeworpen. Dat, zoals de heffingsambtenaar betoogt, belanghebbende voor een dergelijke intrekking zich tot de afdeling Fysieke Leefomgeving van de gemeente Zwolle had moeten richten, vindt geen steun in de stukken. Integendeel. Daaruit volgt dat het College, aan wie vermelde brief was gericht, de bevoegde instantie is voor het intrekken van vergunningen als de onderhavige.
4.8
Nu belanghebbende per brief van 22 april 2013 heeft verzocht om intrekking van de vergunning voor de standplaats voor de markt op het Petuniaplein, zijn de facturen die betrekking hebben op de perioden van 1 juli 2013 t/m 30 september 2013 en 1 oktober 2013 t/m 31 december 2013 naar het oordeel van het Hof ten onrechte aan belanghebbende opgelegd. Het Hof zal daarom die facturen vernietigen.
4.9
Nu, naar het Hof aannemelijk acht, het College in de periode van 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013 voor belanghebbende een standplaats voor de markt op het Petuniaplein ter beschikking heeft gehouden, zijn de overige facturen terecht aan belanghebbende opgelegd. De omstandigheid dat belanghebbende, naar hij stelt, geen gebruik heeft gemaakt van deze standplaats, doet hieraan niet af.
Overige overwegingen
4.1
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende wegens het niet tijdig beslissen op de bezwaren niet in aanmerking komt voor een dwangsom. In het hogerberoepschrift wordt niet over het niet tijdig beslissen op de bezwaren geklaagd. Een aanspraak op vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure is door belanghebbende niet gedaan.
4.11
Belanghebbende verzoekt in het hogerberoepschrift om de invordering van de marktgelden ongedaan te maken. Dit behoort echter niet tot de bevoegdheid van de rechter in belastingzaken; daarvoor bestaat een rechtsgang bij de civiele rechter (8:71 van de Algemene wet bestuursrecht).
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ten dele gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof vindt geen aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten omdat niet is gebleken dat dergelijke kosten door belanghebbende zijn gemaakt.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de facturen over de perioden van 1 juli 2013 t/m 30 september 2013 en van 1 oktober 2013 t/m 31 december 2013,
– vernietigt de facturen over de perioden van 1 juli 2013 t/m 30 september 2013 en van 1 oktober 2013 t/m 31 december 2013,
– verklaart de overige beroepen ongegrond,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 45 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 124 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. J. Lamens, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op
13 september 2016in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(E.D. Postema)
(B.F.A. van Huijgevoort)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 september 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.