ECLI:NL:GHARL:2016:7340

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
200.190.977.01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van instantie wegens niet tijdig betaald griffierecht en afwijzing beroep op hardheidsclausule

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, h.o.d.n. [A], wonende te [B], had hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant had het griffierecht van € 718,- niet tijdig voldaan, wat leidde tot een verzoek om toepassing van de hardheidsclausule, omdat hij stelde dat hij niet in staat was om het griffierecht tijdig te betalen. De advocaat van de appellant voerde aan dat zijn cliënt, ondanks verzoeken en aanmaningen, niet tijdig de financiële middelen had kunnen aanleveren. Het hof oordeelde echter dat de stellingen van de appellant onvoldoende onderbouwd waren en dat er geen concrete omstandigheden waren die een beroep op betalingsonmacht konden rechtvaardigen. Het hof concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat hij buiten staat was om het griffierecht tijdig te voldoen. Daarom werd de geïntimeerde van instantie ontslagen en werd de appellant veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerde op nihil werden vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.190.977/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 2702009 \ CV EXPL 14-283)
arrest van 13 september 2016 in de zaak van
[appellant], h.o.d.n. [A] ,
wonende te [B] ,
appellant,
hierna:
[appellant],
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
advocaat: mr. D.J. Kap, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [C] (gemeente Ooststellingwerf),
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
niet verschenen.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 20 januari 2015, 14 april 2015 en 21 juli 2015 van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Assen (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 20 oktober 2015 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van voormelde vonnissen met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 10 mei 2016. De conclusie van de appeldagvaarding strekt tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen (in conventie) van [geïntimeerde] en tot het alsnog toewijzen van de vorderingen (in reconventie) van [appellant] , met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
2.2
Op de eerst dienende dag is [geïntimeerde] niet verschenen, waarna tegen hem verstek is verleend.
2.3
Het door [appellant] verschuldigde griffierecht van € 718,- diende uiterlijk op 21 juni 2016 te worden betaald. [appellant] heeft het griffierecht niet tijdig voldaan.
2.4
Aan [appellant] is, conform art. 2.3.2 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (Lpr), gelegenheid gegeven om zich bij akte uit te laten over de toepassing van de in art. 127a lid 3 Rv neergelegde hardheidsclausule. [appellant] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
2.5
Ten slotte is de zaak naar de rol verwezen voor arrest, te wijzen op het griffiedossier.

3.De beoordeling

3.1
Ingevolge art. 127a lid 2 Rv, in samenhang met art. 353 Rv, ontslaat de rechter de gedaagde van de instantie indien de eisende partij het griffierecht niet tijdig heeft voldaan, met veroordeling van de eisende partij in de kosten. Op grond van art. 127a lid 3 Rv laat de rechter toepassing van het tweede lid geheel of ten dele buiten toepassing indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepaling, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
3.2
De advocaat van [appellant] heeft aangevoerd dat zijn cliënt - ondanks diverse verzoeken en aanmaningen - hem niet tijdig de financiële middelen ter beschikking heeft gesteld om het griffierecht binnen de gestelde termijn te betalen. [appellant] heeft aangegeven het appel wel te willen handhaven. Eerst na afloop van de betalingstermijn heeft [appellant] voldoende financiële middelen aan zijn advocaat ter beschikking gesteld voor de voldoening van het griffierecht. Namens [appellant] wordt verzocht om toe te staan dat het griffierecht alsnog wordt voldaan, zodat de procedures inhoudelijk kunnen worden voortgezet.
3.3
Het hof overweegt dat uit vorenstaande stellingen onvoldoende blijkt dat [appellant] buiten staat was om het griffierecht van € 718,- uiterlijk op 21 juni 2016 te voldoen. Voor zover uit de stellingen een beroep op betalingsonmacht van [appellant] moet worden afgeleid, is dit onvoldoende concreet en met stukken onderbouwd. Zelfs indien veronderstellenderwijs zou worden uitgegaan van betalingsonmacht bij [appellant] , dan nog leidt dat niet zonder meer tot een toepassing van de in art. 127a lid 3 Rv neergelegde hardheidsclausule in voor [appellant] gunstige zin. [appellant] heeft geen bijkomende omstandigheden gesteld - laat staan onderbouwd - op grond waarvan toepassing van art. 127a lid 2 Rv, gelet op het belang van [appellant] bij toegang tot de rechter, in zijn geval tot een onbillijke situatie zou leiden. Het hof is dan ook van oordeel dat niet is gebleken van omstandigheden die met toepassing van de hardheidsclausule tot het geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten van art. 127a lid 2 Rv aanleiding geven.
3.4
Met toepassing van art. 127a lid 2 Rv zal [geïntimeerde] dan ook van de instantie worden ontslagen en zal [appellant] worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan dit arrest worden vastgesteld op nihil.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
ontslaat [geïntimeerde] van instantie (de procedure in hoger beroep);
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en stelt die kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak vast op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. K.M. Makkinga en mr. J.N. Bartels, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 13 september 2016.