Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, h.o.d.n. [A], wonende te [B], had hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant had het griffierecht van € 718,- niet tijdig voldaan, wat leidde tot een verzoek om toepassing van de hardheidsclausule, omdat hij stelde dat hij niet in staat was om het griffierecht tijdig te betalen. De advocaat van de appellant voerde aan dat zijn cliënt, ondanks verzoeken en aanmaningen, niet tijdig de financiële middelen had kunnen aanleveren. Het hof oordeelde echter dat de stellingen van de appellant onvoldoende onderbouwd waren en dat er geen concrete omstandigheden waren die een beroep op betalingsonmacht konden rechtvaardigen. Het hof concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat hij buiten staat was om het griffierecht tijdig te voldoen. Daarom werd de geïntimeerde van instantie ontslagen en werd de appellant veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerde op nihil werden vastgesteld.