ECLI:NL:GHARL:2016:7361

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
200.177.177/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om gezamenlijk gezag na mislukte forensische mediation en gebrek aan communicatie tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezag over een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had samen met de vader, verweerder, een verzoek ingediend om gezamenlijk gezag over hun kind. De vader woont in Duitsland en heeft in het verleden aangegeven dat hij geen contact wil met de moeder of het kind. Het hof had eerder, in een tussenbeschikking van 11 februari 2016, de beslissing over het gezag aangehouden in afwachting van forensische mediation. Deze mediation is echter niet van de grond gekomen, zoals blijkt uit de eindrapportage van de forensisch mediator. De mediator constateerde dat de moeder zich vooral richt op rechtszaken en dat de vader rust voor het kind wenst, zonder contact met hem.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader op dit moment niet in staat is om zijn ouderlijke verantwoordelijkheden te vervullen en dat zijn standpunt niet in het belang van het kind is. Het hof oordeelt dat het noodzakelijk is om de bestreden beschikking te vernietigen, waarbij de ouders gezamenlijk belast waren met het gezag. Het hof heeft besloten dat de moeder alleen belast zal worden met het gezag over het kind, om te voorkomen dat belangrijke beslissingen niet adequaat genomen kunnen worden. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak voor de ouders om in de toekomst samen te werken voor het welzijn van het kind, ondanks de huidige situatie.

De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Afdeling civiel recht
locatie Leeuwarden
zaaknummer: 200.177.177/01
zaaknummer rechtbank: C/18/149626 / FA RK 14-1896
beschikking van 6 september 2016
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.T. van Daatselaar, kantoorhoudende te Hoogeveen,
en
[verweerder],
wonende te [B] in Duitsland,
verder te noemen: de vader,
advocaat in eerste aanleg mr. P. Rietberg, kantoorhoudende te Groningen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Jeugdbescherming Noord-Nederland,
(gecertificeerde instelling)
kantoorhoudende te Groningen,
verder te noemen: de GI.

1.Het verdere procesverloop

1.1
Het hof verwijst naar zijn tussenbeschikking van 11 februari 2016 waarin, voor zover hier van belang, de beslissing over het gezag is aangehouden in afwachting van de door de rechtbank opgedragen forensische mediation en partijen is verzocht de betreffende rapportage aan het hof toe te zenden.
1.2
Het hof heeft kennisgenomen van de na de voormelde tussenbeschikking ingekomen stukken, waaronder de brief met bijlagen van de GI van 24 februari 2016, het journaalbericht met bijlagen van mr. Van Daatselaar van 15 juli 2016 en de brief met bijlage van de GI van 25 juli 2016.
1.3
De op 13 september 2016 geplande mondelinge behandeling van de zaak is achterwege gebleven.

2.Het motivering van de beslissing

2.1
Uit de eindrapportage van de forensisch mediator mw. drs. [C] , psycholoog [D] , MnF mediator/forensisch mediator, blijkt dat de forensische mediation niet van de grond is gekomen. De mediator heeft vastgesteld dat de moeder haar tijd vooral steekt in rechtszaken. De vader vindt het momenteel het beste dat [de minderjarige] rust krijgt, er geen strijd meer is, en dat [de minderjarige] daarom het beste bij haar moeder kan blijven zonder dat er contact is met vader. Volgens de mediator lijkt het te vroeg om gezamenlijke gesprekken te voeren. Het hof heeft aanleiding gezien een nieuwe zitting te bepalen. Uit de onder 1.2 vermelde stukken is echter gebleken dat partijen en de GI op dit moment een nieuwe zitting niet zinvol achten. Partijen hebben het hof verzocht de zaak op de stukken af te doen.
2.2
Uit de beschikbare gegevens blijkt dat de vader er op dit moment van afziet om invulling te geven aan zijn ouderlijke verantwoordelijkheden. De vader volhardt in zijn standpunt dat hij buiten beeld dient te blijven. De vader wil nu alleen maar 'rust in de tent'. Zoals het hof in zijn tussenbeschikking heeft overwogen (het hof verwijst naar rechtsoverwegingen 4.6 en 4.7) kan dit standpunt van de vader niet in het belang van [de minderjarige] worden geacht. Het lukt de vader echter op dit moment niet om andere keuzes te maken. Naar het zich laat aanzien is de grens van zijn draagkracht als gevolg van een opeenstapeling van procedures en verwijten aan zijn adres en dat van zijn partner, bereikt. Nu de vader vasthoudt aan dit standpunt oordeelt het hof het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk om de bestreden beschikking, waarbij de ouders op verzoek van de vader en volgens de moeder ten onrechte gezamenlijk zijn belast met het gezag over [de minderjarige] , op dat punt te vernietigen. Wanneer het gezamenlijk gezag in stand blijft, ontstaat immers het risico dat belangrijke beslissingen betreffende [de minderjarige] niet voldoende adequaat kunnen worden genomen. Zwaarwegende belangen van [de minderjarige] maken het daarom noodzakelijk dat de moeder alleen wordt belast met het gezag over [de minderjarige] .
2.3
Hiermee komt deze procedure naar het oordeel van het hof tot een onverkwikkelijk einde. Gelet op de problematiek rond de moeder zou de vader een belangrijke, zo niet essentiële invloed kunnen hebben op de veilige ontwikkeling van [de minderjarige] , al was het maar in de beeldvorming van [de minderjarige] over haar vader. Nu de vader echter geheel van die rol af ziet, rest het hof geen andere mogelijkheid dan overeenkomstig de feitelijke situatie te beslissen. Die beslissing ontslaat de ouders in het belang van [de minderjarige] uiteraard niet van hun eigen verantwoordelijkheid om na een periode van rust en zodra er maar enige ruimte is zich toch weer te gaan inzetten om de vader een plek te geven in het leven van [de minderjarige] , zonodig via mediation en/of door hulp voor zichzelf. Daarbij is het voor de moeder van belang hulp te zoeken bij het verwerken van haar boosheid en teleurstellingen vanuit het verleden. Het mag niet zo zijn dat omdat de ouders in de strijdstand blijven, [de minderjarige] gaat opgroeien zonder vader. Dat is voor haar ontwikkeling een situatie die nadelig voor haar is en waar zij niet om heeft gevraagd. Het hof gaat er vanuit dat de GI overeenkomstig haar wettelijke taak op de veilige ontwikkeling van [de minderjarige] zal blijven toezien en zo nodig de maatregelen zal treffen die noodzakelijk zijn in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] .

3.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 16 juni 2015 voor wat betreft de beslissing omtrent het gezag over [de minderjarige] , geboren te [E] [in] 2009;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af het verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over [de minderjarige] .
Deze beschikking is gegeven door mr. A.W. Beversluis, mr. J.G. Idsardi en mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2016 in bijzijn van de griffier.