In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezag over een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had samen met de vader, verweerder, een verzoek ingediend om gezamenlijk gezag over hun kind. De vader woont in Duitsland en heeft in het verleden aangegeven dat hij geen contact wil met de moeder of het kind. Het hof had eerder, in een tussenbeschikking van 11 februari 2016, de beslissing over het gezag aangehouden in afwachting van forensische mediation. Deze mediation is echter niet van de grond gekomen, zoals blijkt uit de eindrapportage van de forensisch mediator. De mediator constateerde dat de moeder zich vooral richt op rechtszaken en dat de vader rust voor het kind wenst, zonder contact met hem.
Het hof heeft vastgesteld dat de vader op dit moment niet in staat is om zijn ouderlijke verantwoordelijkheden te vervullen en dat zijn standpunt niet in het belang van het kind is. Het hof oordeelt dat het noodzakelijk is om de bestreden beschikking te vernietigen, waarbij de ouders gezamenlijk belast waren met het gezag. Het hof heeft besloten dat de moeder alleen belast zal worden met het gezag over het kind, om te voorkomen dat belangrijke beslissingen niet adequaat genomen kunnen worden. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak voor de ouders om in de toekomst samen te werken voor het welzijn van het kind, ondanks de huidige situatie.
De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.