ECLI:NL:GHARL:2016:7410

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 september 2016
Publicatiedatum
15 september 2016
Zaaknummer
21-000595-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overtredingen van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen met betrekking tot gevaarlijke stoffen in IBC's

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Overijssel. De verdachte, een distributeur van industriële chemicaliën, was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 5.000, waarvan € 2.500 voorwaardelijk, wegens overtredingen van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De zaak betreft handelingen die zijn verricht met gevaarlijke stoffen, te weten zwavelzuur en hypochloriet, die in intermediate bulk containers (IBC's) werden vervoerd en gelost. De verdediging stelde dat de handelingen van de chauffeurs niet onder het vervoer vielen en dus niet onder de reikwijdte van het ADR (Europese overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg). Het hof oordeelde echter dat de handelingen, die plaatsvonden terwijl de IBC's nog in de vrachtauto stonden, wel degelijk onder het ADR vallen. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en verklaarde de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten. De verdachte werd opnieuw veroordeeld tot een geldboete van € 5.000, met een voorwaardelijk deel van € 2.500 en een proeftijd van twee jaren. Het hof overwoog dat de verdachte de wettelijke verplichtingen voor het vervoeren van gevaarlijke stoffen niet had nageleefd, ondanks dat zij stelde geen intentie te hebben gehad om de veiligheid in gevaar te brengen. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000595-15
Uitspraak d.d.: 15 september 2016
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de economische kamer

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Overijssel van 3 februari 2015 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 84-180616-14 en 84-050737-14, tegen

[verdachte] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] .

Het hoger beroep

Verdachte is bij het hiervoor genoemde vonnis ter zake van het in de zaak met parketnummer 84-180616-14 en het in de zaak met parketnummer 84-050737-14 ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 5.000, waarvan € 2.500 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De verdachte heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 september 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de vertegenwoordiger van verdachte, [vertegenwoordiger] , naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 84-180616-14:
verdachte op of omstreeks 2 augustus 2013 in de gemeente [gemeente] , al dan niet opzettelijk, samen en in vereniging met [bedrijf] handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de 'Wet vervoer gevaarlijke stoffen' heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen en/of met vervoermiddelen, die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b van genoemde wet, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, immers werd met een motorrijtuig (vrachtauto gekentekend [kenteken] ), zijnde een transporteenheid, een hoeveelheid gevaarlijke stoffen, te weten zwavelzuur (UN2796 Accumulatorvloeistof, zuur) vervoerd naar en/of daaruit gelost bij een zwembad gelegen aan of nabij [adres] te [gemeente] , zonder inachtneming van bepaling 7.5.7.5 ADR, zijnde regels/voorschriften gesteld in bijlage 1 behorende bij de 'Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen', aangezien door [naam] , zijnde een bemanningslid van het voertuig, een collo dat die gevaarlijke goederen bevatte, werd/was geopend.
Zaak met parketnummer 84-050737-14:
dat zij op of omstreeks 18 december 2013, althans in de maand december 2013, in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, handelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ten aanzien van gevaarlijke stoffen en/of met vervoermiddelen, die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b van genoemde wet, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, immers heeft zij, verdachte, met een motorrijtuig (vrachtauto) zijnde een transporteenheid, een hoeveelheid gevaarlijke stoffen vervoerd, te weten UN 1791, Hypochloriet, oplossing, 8, I I , (E ), Milieugevaarlijk, 610 kg, zonder inachtneming van de regels/voorschriften gesteld in bijlage 1 behorende bij de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen, hierin bestaande dat: in strijd met voorschrift 7.5.7.5 juncto 8.3.3 de bestuurder van het voertuig de collo had geopend.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Verweren

Verdachte, distributeur van industriële chemicaliën, heeft op 2 augustus 2013 en op
18 december 2013 zwavelzuur en hypochloriet - gevaarlijke stoffen - vervoerd in zogenoemde intermediate bulk containers (IBC's) naar zwembaden. Op de plek van bestemming sloten de chauffeurs een slang aan op de IBC's die in de vrachtauto's stonden. Daarna werd door middel van het opendraaien van een kraan de inhoud uit de IBC's gelost.
De vertegenwoordiger van verdachte heeft aangevoerd dat de door de chauffeurs verrichte handelingen niet onder het vervoer en daarmee niet onder de reikwijdte van het ADR vallen. De vertegenwoordiger van verdachte heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar het rapport van de 'Economic Commission for Europe, Inland Transport Committee, Working Party on the Transport of Dangerous Goods' van 1 december 2015. Daarnaast heeft de vertegenwoordiger van verdachte aangevoerd dat de werkwijze bij het lossen van een IBC die zich in een vrachtauto bevindt, vergeleken moet worden met het lossen vanuit een tankauto.
Het hof overweegt als volgt.
In de Europese overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR), Bijlage A en B, 2015, worden IBC's geschaard onder verpakkingen, dan wel collo, en onderscheiden van tankwagens. Verdachte kan daarom niet gevolgd worden in haar stelling dat de voorschriften voor het gebruik van tankwagens, wat hier verder ook van zij, van toepassing zijn op het gebruik van IBC's.
Artikel 7.5.7.5 van het ADR luidt als volgt:
Leden van de bemanning van het voertuig mogen een collo dat gevaarlijke goederen bevat, niet openen.
Artikel 8.3.3 van het ADR luidt als volgt:
Een bestuurder of een bijrijder mag geen collo met gevaarlijke goederen openen.
In het door de vertegenwoordiger van verdachte genoemde rapport heeft de Working Group on its ninety-ninth session, gehouden in Genève van 9 tot 13 November 2015, voor zover hier van belang, het volgende gerapporteerd:
V. Interpretation of ADR (agenda item 4)
B. Prohibition on crew members opening packages
Informal document: INF.11 (IRU)
16. The Working Party agreed that drivers and other crew members could take on the functions of other participants, such as loader, unloader or consignee, according to the provisions of the agreements between the parties concerned. In such an event, the obligations and provisions applicable to those participants would apply to those functions. Opening packages after unloading did not fall within the scope of ADR.
Het 'Informal document, INF.11 (IRU): Interpretation of the prohibition of the driver or driver’s assistant from opening packages in relation to ADR 7.5.7.5 and 8.3.3' van 4 november 2015, luidt als volgt:
Transmitted by the International Road Transport Union (IRU)
Situation
1. In accordance with 7.5.7.5 and 8.3.3 of the ADR “Members of the vehicle crew may not open a package containing dangerous goods” and “A driver or a driver’s assistant may not open a package containing dangerous goods”.
2. In the Netherlands the Human Environment and Transport Inspectorate of the
Ministry of Infrastructure and the Environment has interpreted these sections as follows:
The members of the vehicle crew are prohibited from opening and unloading/discharging a package containing dangerous goods at the consignee’s.
IRU Observations
3. Times have changed. Members of the vehicle crew are no longer just steering their vehicle from A to B, but have increasingly become logistic service providers. They are trained to perform additional tasks with dangerous goods after arriving at the consignee, using the correct equipment for personal protection. This is already more common in bulk deliveries and is governed by an agreement between parties in the supply chain (consignor, carrier and/or consignee).
4. Nowadays handling is not part of the transport operation, as the carriage of goods
starts once the vehicle has been loaded and ends once the cargo is unloaded.
5. The handling of goods is not part of the contract of carriage.
Interpretation
6. The question is raised whether the ADR requirement is applicable if a member of the vehicle crew performs handling activities after unloading/discharging the load when the transport activity is finished.
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat de Working Party zich op het standpunt stelt dat het transport - en daarmee de toepassing van het ADR - eindigt als de lading is 'unloaded' (zich aldus fysiek niet meer in het vervoermiddel bevindt). De Working Party stelt voorts dat het openen van verpakkingen 'after unloading' niet onder het bereik van het ADR valt.
Uit het onderzoeksdossier leidt het hof af dat de IBC's zijn geleegd terwijl zij in de vrachtauto stonden. Van 'unloaded' IBC's, zoals bedoeld in het rapport van de Working Party, was derhalve geen sprake. Dit leidt ertoe dat de ten laste gelegde handelingen onder de transportactiviteit vallen en daarmee onder het bereik van het ADR. Het verweer faalt.
De vertegenwoordiger van verdachte heeft tot slot aangevoerd dat verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 84-180616-14 ten laste gelegde geen verwijt kan worden gemaakt omdat de bestuurder in dienst was van een ander bedrijf, te weten [bedrijf]
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de stukken is gebleken dat de bestuurder in dienstbetrekking werkzaam was bij [bedrijf] , maar dat het vervoer werd verricht in opdracht van verdachte.
Het vervoerde product, de IBC en het materiaal waarmee de IBC geleegd werd, waren eigendom van verdachte. De chauffeur werd volledig aangestuurd door de planning van verdachte en de chauffeur werkte volgens het chauffeurswerkboek van verdachte.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [bedrijf] dan wel de chauffeur in dienst van [bedrijf] is komen vast te staan. Daarmee acht het hof bewezen dat verdachte het feit heeft medegepleegd. Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 84-180616-14 en in de zaak met parketnummer 84-050737-14 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 84-180616-14:
verdachte op 2 augustus 2013 in de gemeente [gemeente] , opzettelijk, samen en in vereniging met [bedrijf] handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de 'Wet vervoer gevaarlijke stoffen' heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen en met vervoermiddelen, die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b van genoemde wet, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels,
immers werd met een motorrijtuig (vrachtauto gekentekend [kenteken] ), zijnde een transporteenheid, een hoeveelheid gevaarlijke stoffen, te weten zwavelzuur (UN2796 Accumulatorvloeistof, zuur) vervoerd naar en daaruit gelost bij een zwembad gelegen aan of nabij [adres] te [gemeente] , zonder inachtneming van bepaling 7.5.7.5 ADR, zijnde regels/voorschriften gesteld in bijlage 1 behorende bij de 'Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen', aangezien door [naam] , zijnde een bemanningslid van het voertuig, een collo dat die gevaarlijke goederen bevatte, werd geopend.
Zaak met parketnummer 84-050737-14:
dat zij op 18 december 2013, in de gemeente [gemeente] , opzettelijk, handelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ten aanzien van gevaarlijke stoffen en met vervoermiddelen, die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b van genoemde wet, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, immers heeft zij, verdachte, met een motorrijtuig (vrachtauto) zijnde een transporteenheid, een hoeveelheid gevaarlijke stoffen vervoerd, te weten UN 1791, Hypochloriet, oplossing, 8, I I , (E ), Milieugevaarlijk, 610 kg, zonder inachtneming van de regels/voorschriften gesteld in bijlage 1 behorende bij de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen, hierin bestaande dat: in strijd met voorschrift 7.5.7.5 juncto 8.3.3 de bestuurder van het voertuig de collo had geopend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 84-180616-14 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Het in de zaak met parketnummer 84-050737-14 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op het maatschappelijk functioneren van verdachte en haar draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft, door chauffeurs de door hen vervoerde verpakkingen (IBC's) van ladingen zwavelzuur en hypochloriet te laten openen, de uit de wet voortvloeiende verplichtingen voor het vervoeren van gevaarlijke stoffen niet nageleefd. Ter terechtzitting is van de zijde van de verdachte gesteld dat het niet haar intentie is geweest om te tornen aan de veiligheid. Verdachte is echter onverminderd gehouden de toepasselijke wettelijke bepalingen na te leven.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 augustus 2016 is gebleken dat verdachte eerder ter zake van (soortgelijke) strafbare feiten onherroepelijk tot straffen is veroordeeld.
Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan acht het hof oplegging van de in eerste aanleg opgelegde geldboete van € 5.000,00 waarvan
€ 2.500,00 voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend. De proeftijd strekt er mede toe verdachte ervan te weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te begaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 51, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 84-180616-14 en in de zaak met parketnummer 84-050737-14 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 84-180616-14 en in de zaak met parketnummer 84-050737-14 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 5.000,00 (vijfduizend euro).

Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. J.J. Beswerda en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 15 september 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Anjewierden is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.