ECLI:NL:GHARL:2016:7607

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
200.166.560/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inschrijving in het rechtsmiddelenregister en ontvankelijkheid van het appel

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep van [appellant] tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak draait om de vraag of [appellant] voldoende heeft gedaan om zijn appel in te schrijven in het rechtsmiddelenregister, zoals vereist door artikel 433 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In een tussenarrest van 12 mei 2015 werd [appellant] de gelegenheid geboden om bewijs van inschrijving te overleggen. Op 12 juli 2016 diende hij een akte in met producties, waaronder een brief van zijn advocaat, mr. A. Speksnijder, en een e-mail van de rechtbank. Het hof oordeelde echter dat uit de overgelegde stukken niet kon worden afgeleid dat [appellant] daadwerkelijk een kenbaar verzoek tot inschrijving had gedaan. Het hof benadrukte dat er geen bewijs was dat de griffie een inschrijving had verzuimd, wat zou kunnen leiden tot ontvankelijkheid van het appel. Uiteindelijk verklaarde het hof [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, wat betekent dat zijn zaak niet verder in behandeling wordt genomen. Deze uitspraak werd gedaan op 20 september 2016 door de rechters W. Breemhaar, R.E. Weening en J. Smit, en werd in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.166.560/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/139841 / KG ZA 15-27)

Arrest van 20 september 2016

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. A. Speksnijder, kantoorhoudende te Akkrum,
tegen

1. Technisch Bureau Wesko B.V.,

gevestigd te [B] ,
hierna:
Wesko,

2. [geïntimeerde2] ,

wonende te [C] ,
hierna:
[geïntimeerde2],

3. [geïntimeerde3] ,

wonende te [C] ,
hierna:
[geïntimeerde3],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
in rechte niet verschenen.
De inhoud van het tussenarrest van 12 mei 2015 wordt hier overgenomen.

Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1. Bij het genoemde tussenarrest van 12 mei 2015 is [appellant] in de gelegenheid gesteld om bij akte een bewijs van inschrijving van het door hem tegen het beroepen vonnis ingestelde appel in het in art. 433 Rv bedoelde register - het zogenaamde rechtsmiddelenregister - over te leggen.
2. [appellant] heeft ter rolle van 12 juli 2016 een akte houdende producties genomen.
3. Hij heeft als productie 2 een door mr. Speksnijder aan de rechtbank gerichte,
op 28 mei 2015 gedateerde brief overgelegd. Deze brief vermeldt onder meer:
‘Op 16 maart jl. heb ik de dagvaarding in hoger beroep aangeboden op de receptie van uw rechtbank in het gerechtsgebouw, niet in het gebouw van het hof, met de vraag om deze aan te tekenen en door te leiden aan het Hof. Daarop is instemmend geantwoord. (…). Thans verzoekt het Hof mij om een bevestiging van de aanbieding bij uw rechtbank in verband met het bepaalde in artikel 433 Rv. Op de website heb ik geen enkele aanwijzing gevonden voor het bedoelde register. Ik veronderstel dat dit niet bestaat.’
4. [appellant] heeft voorts als productie 1 een door [D] , hoofd administratie, locatie Leeuwarden, van de rechtbank Noord-Nederland aan mr. Speksnijder gerichte, op 7 juli 2015 gedateerd e-mailbericht in het geding gebracht. Dit e-mailbericht vermeldt onder meer:
‘Uw (lees: U, hof) verklaart in uw brief dat u op 16 maart 2015 de dagvaarding bij de receptie van de rechtbank hebt afgegeven.
De afgifte wordt niet geregistreerd. Indien gevraagd wordt een ontvangstbevestiging afgegeven.
De dagvaarding wordt vervolgens doorgezonden naar het Hof.
Uit het arrest van het Hof blijkt dat de dagvaarding van 11 maart 2015 het inleidende processtuk (bedoel wordt: het exploot van de appeldagvaarding, hof) is.
Ik heb derhalve geen enkele reden om te twijfelen aan uw verklaring dat u op
16 maart 2015 de dagvaarding hebt afgegeven.’
5. Uit de bij genoemde akte overgelegde producties is naar het oordeel van het hof niet af te leiden dat [appellant] het bedoelde appel op de voet van art. 3:301 lid 2 BW in het rechtsmiddelenregister, als bedoeld in art. 433 Rv, heeft doen inschrijven. Hierbij tekent het hof aan dat daarin naar het oordeel van het hof ook niet te lezen valt dat [appellant] weliswaar aan de griffie van de rechtbank een voor deze voldoende kenbaar verzoek zou hebben gedaan om het door hem ingestelde appel in het rechtsmiddelenregister in te schrijven, maar die inschrijving door een verzuim van de griffie achterwege zou zijn gebleven.
6. Meer in het bijzonder gelet op het in rechtsoverweging 2 van het genoemde tussenarrest van 12 mei 2015 overwogene, zal het hof daarom beslissen als in het dictum van dit arrest zal worden omschreven.

De beslissing

Het gerechtshof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mr. W. Breemhaar, mr. R.E. Weening en mr. J. Smit en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
20 september 2016.