ECLI:NL:GHARL:2016:7610

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
200.174.054/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betaling van onbetaalde facturen door cliënt aan advocaat

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], h.o.d.n. [A] Advocatuur, tegen [geïntimeerde]. De appellant vordert betaling van onbetaalde facturen die hij heeft verzonden voor juridische diensten die hij aan de geïntimeerde heeft verleend. De geïntimeerde stelt dat de advocaat niet-ontvankelijk is omdat de Raad van Toezicht voor de Advocatuur de zaak zou moeten behandelen. Het hof verwerpt dit standpunt en oordeelt dat de burgerlijke rechter bevoegd is om kennis te nemen van het geschil. Het hof gaat uit van de feiten dat er een overeenkomst van opdracht is gesloten tussen partijen en dat de appellant juridische diensten heeft verleend. De appellant heeft een aantal declaraties verzonden, maar de geïntimeerde betwist de hoogte van deze facturen en stelt dat de appellant tekort is geschoten in de kwaliteit van zijn dienstverlening. Het hof oordeelt dat de geïntimeerde niet voldoende heeft onderbouwd dat hij de facturen niet heeft ontvangen of dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen de hoogte ervan. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en kent de appellant een bedrag van € 6.444,97 toe, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding. De geïntimeerde wordt ook veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.174.054/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 3556583 MC 14-133335)
arrest van 20 september 2016
in de zaak van
[appellant] , h.o.d.n. [A] Advocatuur
wonende te [B] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M.J.H. Mühlstaff, kantoorhoudend te Deventer,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [C] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. P.L.J. Woesthoff, kantoorhoudend te Huizen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 15 september 2015 hier over.
1.2
Na het genoemde tussenarrest heeft op 9 november 2015 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
1.3
[appellant] heeft een memorie van grieven genomen, waarbij producties in het geding zijn gebracht.
1.4
[geïntimeerde] heeft een memorie van antwoord genomen.
1.5
Beide partijen hebben nog een akte genomen.
1.6
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
1.7
De vordering van [appellant] in hoger beroep luidt:
“dat het hof, bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, beslist overeenkomstig de eis in de dagvaarding in eerste aanleg met dien verstande dat de hoofdsom niet € 6.944,77 bedraagt maar € 7.034,98, en de rente heden € 478,31 en de incassokosten € 1.013,38 bedragen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties”.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten.
2.2
[appellant] heeft juridische diensten verleend aan [geïntimeerde] op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht.
2.3
[appellant] heeft voor de door hem verrichte juridische diensten de navolgende declaraties verzonden:
  • 16 april 2013 € 3.363,48
  • 8 mei 2013 € 346,77
  • 24 mei 2013 € 2.849,94
  • 10 juli 2013 € 333,48
  • 15 augustus 2013 € 51,30.
Het totaal van de verzonden declaraties bedraagt € 6.944,97. De verzonden facturen zijn inclusief 6% kantoorkosten en btw.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
[appellant] vordert veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan haar van thans – na wijziging van eis – € 7.034,98 ter zake van onbetaalde facturen met veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding van de wettelijke rente vanaf de vervaldatum (zijnde de 15de dag na de factuurdatum) en de buitengerechtelijke kosten.
3.2.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg verweer gevoerd. De kantonrechter heeft bij vonnis van 8 april 2015 de vordering van [appellant] afgewezen omdat de vordering onvoldoende onderbouwd was.

4.De wijziging van eis

4.1
Bij memorie van grieven heeft [appellant] zijn eis gewijzigd, in de zin dat hij de hoofdsom heeft verhoogd van € 6.944,77 naar € 7.034,98 en de gevorderde rente heeft verlaagd van € 785,93 naar € 478,31. [geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [appellant] . Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Ter zake van de vordering van [appellant] zal derhalve recht worden gedaan op de gewijzigde eis.

5.De beoordeling van de grief en de vordering

5.1
[appellant] is met één grief opgekomen tegen het vonnis van de kantonrechter. Deze grief komt er op neer dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] de vordering onvoldoende heeft onderbouwd omdat [appellant] de facturen wel heeft gespecificeerd door het verstrekken aan [geïntimeerde] van specificaties van de verrichte werkzaamheden. De grief legt het geschil in volle omvang voor aan het hof.
5.2
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn vordering, nu er – onder andere – sprake is van een geschil over de hoogte van de declaraties, zodat de regeling van de begrotingsprocedure van toepassing is.
5.3
Op 1 januari 2015 is de Wet positie en toezicht Advocatuur in werking getreden, waardoor de regeling van de begrotingsprocedure (artikel 32 tot en met 40 Wtbz) is komen te vervallen. De burgerlijke rechter is nu bevoegd om kennis te nemen van alle geschillen met betrekking tot de hoogte van de declaraties. Artikel IV van deze wet bevat het in dezen relevante overgangsrecht, dat erop neerkomt dat de oude begrotingsprocedure van de oude artikelen 29 tot en met 40 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken en artikel 38, vierde lid, van de Wet op de rechtsbijstand van toepassing blijven op geschillen over het door de advocaat aan de cliënt berekende salaris, in gevallen waarin de rekening van de advocaat is begroot door de raad van toezicht vóór het tijdstip waarop deze wet in werking treedt. Van dat laatste is geen sprake, zodat op het moment dat de kantonrechter vonnis wees, de nieuwe wet van toepassing was en de kantonrechter bevoegd was om van de vordering kennis te nemen. In de nieuwe wet wordt in plaats van de begrotingsprocedure de advocaten c.q. advocatenkantoren verplicht zich aan te sluiten bij een klachten- en geschillenregeling of een kantoorklachtenregeling op de te stellen. Hoewel [appellant] bij de memorie van grieven wel stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij is aangesloten bij een dergelijke regeling, heeft geen der partijen dienaangaande een stelling betrokken, laat staan dat is aangevoerd dat de klachten- en geschillenregeling de bevoegdheid van de kantonrechter heeft aangetast. Mitsdien kan ook het hof in dit geschil ten gronde over de hoogte van de vordering van [appellant] oordelen.
5.4
[appellant] stelt dat partijen een overeenkomst van opdracht hebben gesloten waarbij partijen een uurtarief van € 220,- exclusief btw, verschoten en 6% kantoorkosten overeen zijn gekomen. Ter onderbouwing wordt door [appellant] verwezen naar de brief d.d. 12 april 2013. Op basis van deze afspraak en de verrichte werkzaamheden heeft [appellant] een vijftal facturen verzonden.
5.5
[geïntimeerde] betwist de hoogte van de facturen (waaronder het door [appellant] gestelde overeengekomen uurtarief) en stelt dat [appellant] tekort is geschoten in de kwaliteit van zijn dienstverlening.
5.6
Niet in geschil is dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen en dat [appellant] op basis daarvan werkzaamheden heeft verricht. Partijen verschillen evenwel van mening over het afgesproken uurtarief. Een getekende opdrachtbevestiging ontbreekt. Door [geïntimeerde] is echter niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij de brief d.d. 12 april 2013 heeft ontvangen waarin een uurtarief van € 220,- wordt vermeld. Door [geïntimeerde] is ook niet gesteld dat hij tegen het uurtarief, zoals vermeld in de brief d.d. 12 april 2013, heeft geprotesteerd. De inhoud van de door [appellant] in het geding gebrachte correspondentie met betrekking tot de openstaande facturen, wordt evenmin door [geïntimeerde] betwist. Ook in deze correspondentie wordt door [geïntimeerde] op geen enkele wijze bezwaar gemaakt tegen het uurtarief of de hoogte van de facturen. Wel erkent [geïntimeerde] in die correspondentie dat er facturen openstaan (e-mail d.d. 4 september 2013) en geeft [geïntimeerde] nadrukkelijk aan niet in staat te zijn de facturen te betalen (e-mail 23 mei 2014 en e-mail 7 juli 2014). Naar het oordeel van het hof vloeit uit vorenstaande feiten voort dat [geïntimeerde] heeft ingestemd met een uurtarief van € 220,-, althans [appellant] mocht daar gerechtvaardigd op vertrouwen. Dat door [appellant] zou zijn voorgesteld de werkzaamheden tegen een "fixed price" te verrichten maakt – wat daar verder ook van zij – het vorenstaande niet anders, nu dit voorstel niet door [geïntimeerde] is geaccepteerd.
5.7
Door [geïntimeerde] is voorts aangevoerd dat de facturen onvoldoende onderbouwd zijn, nu specificaties ontbreken terwijl [geïntimeerde] hier diverse malen om zou hebben verzocht. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] met het overleggen van de e-mailcorrespondentie met betrekking tot de openstaande facturen (zie rechtsoverweging 5.6), voldoende aangetoond dat [geïntimeerde] nimmer om een specificatie heeft gevraagd, terwijl [geïntimeerde] ter zitting op 19 november 2014 heeft verklaard dat hij de facturen – als vermeld in de dagvaarding – heeft ontvangen. Nog daargelaten of [appellant] de specificaties destijds aan [geïntimeerde] heeft toegezonden, [appellant] heeft door het overleggen van de specificaties in de procedure, zijn vordering thans ten bedrage van € 6.944,97 voldoende onderbouwd. [geïntimeerde] heeft bij memorie van grieven geen onderbouwd verweer gevoerd tegen de hoogte van de facturen, zodat het hof het verweer van [geïntimeerde] dat de facturen onvoldoende onderbouwd zijn verwerpt.
5.8
[appellant] geeft in de memorie van grieven aan dat [geïntimeerde] op 19 juni 2015
€ 500,- heeft betaald. Dit bedrag zal derhalve op de hoofdsom ten bedrage van € 6.944,97 in mindering worden gebracht, zodat een bedrag van € 6.444,97 resteert.
5.9
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat [appellant] toerekenbaar tekort is geschoten. Bij akte heeft [geïntimeerde] hieraan het rechtsgevolg verbonden dat hij uit zijn betalingsverplichting ontslagen dient te worden, althans dat er verrekening dient plaats te vinden met de verbintenis tot schadevergoeding van [geïntimeerde] . Voor zover [geïntimeerde] zich heeft willen beroepen op ontbinding, wordt dit beroep verworpen nu een daartoe strekkende schriftelijke verklaring ontbreekt. Voor zover [geïntimeerde] heeft bedoeld te stellen dat hij een vordering tot schadevergoeding heeft op [appellant] welke hij wenst te verrekenen met de vordering tot betaling van [appellant] , stuit dit beroep af op het bepaalde in artikel 6:136 BW, aangezien de tegenvordering van [geïntimeerde] niet eenvoudig is vast te stellen, nog daargelaten dat hij daartoe onvoldoende heeft gesteld.
5.1
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.013,38 zijn verschuldigd volgens de wet, aldus [appellant] . [geïntimeerde] betwist dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en in het verlengde daarvan dat incassokosten verschuldigd zijn. De buitengerechtelijke kosten zullen, nu een toereikende onderbouwing ontbreekt, worden afgewezen.
5.11
Tegen de gevorderde rente zijn geen afzonderlijke verweren gevoerd. Het hof zal de rentevordering toewijzen vanaf de dag der dagvaarding, nu als grondslag voor de verschuldigdheid van wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW is vereist dat sprake is van verzuim. Het enkele verstrijken van een slechts op de factuur genoemde datum doet echter geen verzuim ontstaan. Dat sprake is van een overeengekomen termijn is door [appellant] gesteld noch anderszins gebleken.
5.12
De slotsom is dat de grief slaagt. Het hof zal het bestreden vonnis van de kantonrechter vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [appellant] toewijzen tot een bedrag van € 6.444,97 met wettelijke rente vanaf de datum der dagvaarding in eerste aanleg. [appellant] is grotendeels in het gelijk gesteld. Het hof zal [geïntimeerde] om die reden veroordelen in de proceskosten van het geding in eerste aanleg (salaris gemachtigde) en in hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 1 punt, tarief I).

6.De beslissing

Het hof
vernietigt het vonnis waarvan beroep,
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 6.444,97, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2014 tot aan het tijdstip van voldoening van de vordering;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen:
voor de procedure in eerste aanleg op € 205,78 aan verschotten en € 250,-voor de kosten van de gemachtigde;
voor de procedure in hoger beroep op € 388,84 aan verschotten en € 632,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. R.E. Weening en mr. I.F. Clement en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 20 september 2016.