ECLI:NL:GHARL:2016:7846

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 september 2016
Publicatiedatum
29 september 2016
Zaaknummer
200.181.725
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en nevenvoorzieningen met betrekking tot vermogensverdeling naar Turks recht

In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen een man en een vrouw, die op 7 augustus 1986 in Turkije zijn getrouwd en beide de Turkse en Nederlandse nationaliteit bezitten. De vrouw heeft op 24 februari 2015 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland om de echtscheiding uit te spreken. De man heeft in zijn verweerschrift, gedateerd op 20 mei 2015, ook verzoeken ingediend, waaronder een verzoek om partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank heeft op 11 september 2015 de echtscheiding uitgesproken en de verzoeken van de man afgewezen, met uitzondering van de bepaling dat beide partijen de helft van de hypotheekschuld moeten betalen.

In hoger beroep heeft de man vier grieven ingediend. Hij verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de echtscheiding niet uit te spreken, of, als de echtscheiding wordt bekrachtigd, om een partneralimentatie van € 300,- per maand vast te stellen. De vrouw verzet zich tegen de grieven van de man en verzoekt het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken.

Het hof heeft de grieven van de man afgewezen. Het hof oordeelt dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat hij behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud. Ook heeft hij niet onderbouwd waarom zijn onderneming geen winst maakt en waarom hij niet in staat is om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.181.719 en 200.181.725
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 387298)
beschikking van 29 september 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. B.A.S. van Leeuwen te Rotterdam,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.A.Th. Philipsen te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 september 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met produkties, ingekomen op 11 december 2015;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Philipsen van 13 juni 2016 met bijlagen;
- een journaalbericht van mr. Van Leeuwen van 28 juni 2016 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 juni 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De man is voorts bijgestaan door de tolk [A]. De vrouw is begeleid door [B], werkzaam bij Moviera.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn op 7 augustus 1986 te [plaats], Turkije, met elkaar gehuwd. Partijen hebben beiden zowel de Turkse en de Nederlandse nationaliteit.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 24 februari 2015, heeft de vrouw verzocht echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
3.3
Bij verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, gedateerd op 20 mei 2015, heeft de man de rechtbank verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. echtscheiding naar Nederlands recht uit te spreken;
II. te bepalen dat de vrouw een financiële bijdrage dient te leveren aan de aflossing van de restschuld die is ontstaan na de openbare verkoop van de voormalige echtelijke woning en dat deze bijdrage minimaal de helft bedraagt van de totale restschuld;
III. te bepalen dat de vrouw € 850,- per maand, dan wel een door de rechtbank redelijk en passend geacht bedrag, aan hem dient te betalen als bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en wel met ingang van 1 januari 2015;
IV. te bepalen dat de vrouw alle financiële stukken ter zake van haar inkomen dient over te leggen;
V. te bepalen dat de vrouw alle door haar tijdens het huwelijk gemaakte schulden voor haar rekening zal nemen;
VI. te bepalen dat de volledige inboedel van de voormalige echtelijke woning aan de man wordt toegedeeld; en
VII. te bepalen dat alle officiële documenten, verzekeringspapieren, bancaire papieren, diploma’s en overige aan de man toebehorende officiële bescheiden aan de man worden teruggegeven.
3.4
Bij de bestreden beschikking van 11 september 2015 heeft de rechtbank echtscheiding tussen partijen uitgesproken, bepaald dat partijen beiden de helft van de hypotheekschuld dienen te betalen, het meer of anders verzochte afgewezen en bepaald dat partijen hun eigen proceskosten moeten betalen.
3.5
De man, geboren op [geboortedatum] 1964, is alleenstaand. De man ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet, naar de norm van een alleenstaande.
De man voert een onderneming. Hij is directeur/grootaandeelhouder van [Bedrijf] Holding B.V.
Uit die onderneming zijn de volgende resultaten gebleken:
2012 -/- € 8.815,-
2013 € 7.484,-
2014 € 1.143,-.
3.6
De lasten van de man bedragen per maand:
- € 100,- aan woonlasten;
- € 143,41 aan premie basis- en aanvullende verzekering ZVW.
3.7
De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1968, is alleenstaand. Het inkomen van de vrouw bedroeg in 2014 blijkens de jaaropgave van dat jaar € 17.072,- en bedroeg in 2015 blijkens de jaaropgave van dat jaar € 17.110,-. De ABN AMRO bank heeft op 23 februari 2015 executoriaal derdenbeslag gelegd op haar inkomen vanwege een restschuld na verkoop van de voormalige echtelijke woning van partijen. Zij houdt een te besteden bedrag van € 864,- netto per maand over.
3.8
De lasten van de vrouw bedragen per maand:
- € 171,95 aan premie basis- en aanvullende verzekering ZVW.

4.De omvang van het geschil

4.1
In hoger beroep zijn tussen partijen in geschil de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding, het door de rechtbank afgewezen verzoek van de man om een bijdrage in de kosten in zijn levensonderhoud (verder ook: partneralimentatie) vast te stellen en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
4.2
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en bij beschikking, opnieuw beschikkende en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair: het verzoek van de vrouw om echtscheiding uit te spreken alsnog af te wijzen en subsidiair, bij bekrachtiging van de beslissing van de rechtbank op dit punt:
1. te bepalen dat de vrouw aan hem een partneralimentatie zal betalen van € 300,- per maand en wel met ingang vanaf de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
2. de vrouw te gelasten in het geding te brengen verificatoire bescheiden ten aanzien van haar vermogen vanaf januari 2010 en te bepalen dat de vrouw bij het niet verstrekken daarvan € 10.000,- aan de man dient te betalen;
3. te bepalen dat partijen overgaan tot het verdelen van de restant-inboedel en andere vermogensbestanddelen, zulks naar Turks recht,
kosten rechtens.
4.3
De vrouw voert verweer en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel dat verzoek af te wijzen, de bestreden beschikking te bekrachtigen en daarbij te overwegen dat de grondslag voor de onderhoudsplicht van de vrouw jegens de man wegens het ontbreken van lotsverbondenheid komt te vervallen en de man te veroordelen in de kosten van de procedure aan de zijde van de vrouw, zijnde € 314,- griffierecht en € 513,- eigen bijdrage.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de rechtsmacht en het toepasselijk recht ten aanzien van de echtscheiding, de partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
5.2
Ingevolge artikel 1:151 van het Burgerlijk Wetboek wordt echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten uitgesproken, indien het huwelijk duurzaam ontwricht is.
5.3
Zowel de vrouw als de man heeft in eerste aanleg aan de rechtbank verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. De man verzet zich in hoger beroep tegen het uitspreken van de echtscheiding door de rechtbank, omdat er volgens hem zicht bestaat op herstel van de echtelijke verhoudingen, hetgeen de vrouw betwist. Het is bij gebrek aan belang niet mogelijk een in eerste aanleg toegewezen verzoek in hoger beroep te herstellen, ook als de gevolgen van die beslissing voor de betrokken partij nadelig zijn. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen voor zover daarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken. Grief I faalt
.
5.4
Tussen partijen is voorts in geschil de door de man verzochte bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud van € 300,- per maand. De man stelt dat hij geen werk heeft en, naast een bijstandsuitkering, niet over inkomen beschikt. Hij heeft van 16 april 2015 tot 20 mei 2015 gedetineerd gezeten. Hij mocht van de vrouw de voormalige echtelijke woning niet meer betreden en heeft daarom geen financiële stukken om zijn behoefte te onderbouwen. Zijn onderneming, [Bedrijf] Holding B.V., maakt geen winst.
De vrouw betwist dat de man behoefte heeft aan een bijdrage van haar en stelt dat de man in staat is om in eigen levensonderhoud te voorzien. Hij heeft een onderneming en ontvangt een bijstandsuitkering. Er zijn geen belemmeringen voor de man om zijn verdiencapaciteit volledig te benutten. De man heeft niet onderbouwd waarom het noodlijdende bedrijf wordt voortgezet en waarom hij niet in staat is een redelijk inkomen te verwerven. Hij heeft geen sollicitaties overgelegd en niet aannemelijk gemaakt waarom hij nog behoefte heeft aan een bijdrage van haar boven de bijstandsuitkering, aldus de vrouw.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de man, tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw, zijn behoefte aan een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud onvoldoende heeft onderbouwd. Ook in hoger beroep heeft de man onvoldoende aannemelijk gemaakt waarom hij zijn al jarenlange nauwelijks winstgevende bedrijf voortzet en waarom hij niet in staat is anderszins inkomsten uit arbeid te verwerven om in zijn levensonderhoud te voorzien. De man heeft geen sollicitaties overgelegd waaruit blijkt dat hij inspanningen heeft verricht om te trachten arbeid in loondienst te verkrijgen. De man heeft ter mondelinge behandeling gesteld dat hij verschillende vormen van kanker heeft gehad hetgeen hem heeft belemmerd en nog steeds belemmert in het vinden van werk. De man heeft zijn stelling niet met stukken onderbouwd, hetgeen tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw, wel op zijn weg had gelegen.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het verzoek van de man tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud moet worden afgewezen.
Ten overvloede overweegt het hof dat, ook als zou worden vastgesteld, dat de man wèl behoefte heeft aan een bijdrage, de vrouw geen draagkracht heeft om enige bijdrage te voldoen. Het hof verwijst daarvoor naar hetgeen onder 3.7 is opgenomen over de financiële situatie van de vrouw.
De stelling van de vrouw dat vanwege het wangedrag door de man de lotsverbondenheid is verbroken en zij om die reden geen alimentatie meer zou behoeven te voldoen, kan gelet op het vorenstaande onbesproken blijven.
Grief II faalt eveneens.
5.5
In zijn derde grief verzoekt de man het hof te bepalen dat de vrouw alle financiële bescheiden met betrekking tot haar inkomsten en uitgaven vanaf januari 2010 dient te verstrekken om haar draagkracht en de waarde van haar vermogen te kunnen vaststellen. Nu de vrouw al relevante stukken over haar inkomsten en uitgaven heeft overgelegd en zij heeft gesteld dat zij niet over andere relevante stukken beschikt, en de man niet heeft aangetoond of aannemelijk heeft gemaakt dat de vrouw over meer stukken zou beschikken dan zij thans heeft overgelegd, is het hof van oordeel dat de man geen te respecteren belang heeft bij zijn verzoek tot overlegging van nadere bescheiden. Grief III treft evenmin doel.
5.6
In zijn vierde en laatste grief verzoekt de man te bepalen dat partijen overgaan tot het verdelen van de restant inboedel en andere vermogensbestanddelen naar Turks recht. De man stelt dat er binnen het huwelijk nog een aantal schulden ontstaan zijn welke nog steeds niet met elkaar verrekend zijn:
- aanslag gemeente Utrecht € 1.100,14 (WOZ-beschikking);
- openstaande vordering UPC € 113,29;
- Eindnota Eneco € 579,25;
- Belastingschuld Turkije TL. 218.148,52
De man stelt dat de vrouw deze schulden voor de rechtbank heeft verzwegen en dat deze daarom niet zijn verdeeld.
De vrouw stelt primair dat de man zijn verzoek onvoldoende concreet heeft omschreven en dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek.
Subsidiair betwist de vrouw dat de door de man opgesomde schulden nog verrekend dienen te worden. Het Turks Burgerlijk Wetboek (TBW) ziet op verwervingen, niet op een negatief saldo. De belastingaanslag is ongeveer tien jaar geleden ontstaan toen de man verzuimde de belastingaanslagen, welke verband hielden met zijn bedrijf dat hij in Turkije exploiteerde, te voldoen. Voorts resteert een negatief saldo zodat de schulden ook om deze reden niet in beschouwing dienen te worden genomen, aldus de vrouw.
5.7
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat op het huwelijksgoederenregime van partijen Turks recht van toepassing is en dat bij de beoordeling zal worden uitgegaan van de toepasselijkheid van het ‘verwervingsdeelnemingsregime’, zoals sinds 1 januari 2002 is opgenomen in het TBW. Een en ander houdt in dat alle bezittingen van partijen moeten worden beschouwd als verwervingen.
Het hof leidt uit de artikelen 230 en 231 TBW af dat een schuld die betrekking heeft op de verwervingen in de zin van artikel 219 TBW (ook indien zij uitsluitend op naam van één van partijen is gesteld) in de verrekening dient te worden betrokken, met dien verstande dat een negatief saldo niet in beschouwing wordt genomen. Niet gebleken is dat de namens de man vermelde schulden betrekking hebben op verwervingen en dat de door de man vermelde belastingaanslagen en de openstaande telefoon-, water- en energierekeningen zijn ontstaan ten gevolge van de verwerving van goederen.
Deze schulden kunnen dan ook niet verrekend worden. Het hof gaat ervan uit dat het gezamenlijke schulden zijn en dat partijen deze schulden gezamenlijk dienen af te lossen.
Met betrekking tot het verzoek van de man te bepalen dat partijen overgaan tot het verdelen van de restant inboedel is het hof van oordeel dat dit verzoek onvoldoende is onderbouwd en dient te worden afgewezen.
Ook de vierde grief faalt derhalve.

6.De slotsom

6.1
Nu de grieven van de man tevergeefs zijn voorgesteld zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn. De vrouw heeft verzocht om de man alleen in de proceskosten te veroordelen. Hetgeen de vrouw daartoe heeft gesteld is naar het oordeel van het hof echter onvoldoende om van de gebruikelijke compensatie van proceskosten af te wijken. Het stond de man vrij om tegen de beschikking van de rechtbank een rechtsmiddel in te stellen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
11 september 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, M.J. Stolwerk en
G.J. Rijken, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 29 september 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.