In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen een man en een vrouw, die op 7 augustus 1986 in Turkije zijn getrouwd en beide de Turkse en Nederlandse nationaliteit bezitten. De vrouw heeft op 24 februari 2015 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland om de echtscheiding uit te spreken. De man heeft in zijn verweerschrift, gedateerd op 20 mei 2015, ook verzoeken ingediend, waaronder een verzoek om partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank heeft op 11 september 2015 de echtscheiding uitgesproken en de verzoeken van de man afgewezen, met uitzondering van de bepaling dat beide partijen de helft van de hypotheekschuld moeten betalen.
In hoger beroep heeft de man vier grieven ingediend. Hij verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de echtscheiding niet uit te spreken, of, als de echtscheiding wordt bekrachtigd, om een partneralimentatie van € 300,- per maand vast te stellen. De vrouw verzet zich tegen de grieven van de man en verzoekt het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken.
Het hof heeft de grieven van de man afgewezen. Het hof oordeelt dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat hij behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud. Ook heeft hij niet onderbouwd waarom zijn onderneming geen winst maakt en waarom hij niet in staat is om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.