Voorts zijn voor wat betreft het samenwonen tegenstrijdige verklaringen afgelegd, alsmede met elkaar strijdige bewijsstukken in het geding gebracht.
Zo geeft de vrouw aan niet met [C] te hebben samengewoond, terwijl [C] heeft verklaard wel te hebben samengewoond in juridische zin. De ouders van [C] hebben in dit verband verklaard dat [C] veel bij de vrouw in [A] was. [C] heeft aangegeven dat hij op de momenten dat hij vrij was naar [A] ging. Uit de transscriptie van mr. Zoer van het telefoongesprek tussen de vrouw en haar moeder d.d. 18 november 2013 blijkt dat de vrouw aangeeft dat zij en [C] elkaar alleen in het weekend zien.
[C] stelt twee keer zijn huurcontract te hebben opgezegd van zijn woning in [F] ; de eerste keer in januari 2014, hetgeen hij weer heeft teruggedraaid omdat hij - naar eigen zeggen - twijfelde of hij wilde gaan samenwonen, de tweede keer medio juni 2014. Echter, toen hij in juni 2014 al zijn spullen bij de vrouw in [A] had gebracht en hij na een uurtje buiten een sigaretje ging roken, heeft de vrouw de deur dicht gedaan en een gedeelte van zijn kleding naar buiten gegooid. De vrouw stelt dat de relatie reeds in januari 2014 was beëindigd en heeft stukken overgelegd waaruit zulks blijkt, alsmede stukken waaruit blijkt dat [C] een ruime huurachterstand had met betrekking tot zijn woning in [F] en dat een uitzetting dreigde. De vrouw heeft verklaard dat [C] op 6 januari 2014 een doos met spullen bij haar heeft gebracht omdat er een vuurwerkbom was ontploft bij zijn woning in [F] , waardoor de gevel eruit lag. Volgens de vrouw heeft [C] haar, sinds het verbreken van de relatie in januari 2014, lastig gevallen door haar sms- en e-mailberichten te sturen en keer op keer bij haar aan de deur te komen. Zij heeft meermaals de politie gebeld. [C] heeft volgens de vrouw wel haar adres als postadres gebruikt.
[C] heeft voorts nog verklaard dat hij en de vrouw zelfs naar de notaris zijn geweest om een samenlevingsovereenkomst op te maken. De vrouw bestrijdt dit en geeft aan dat de afspraak bij de notaris zag op het opmaken van een vaststellingsovereenkomst en een geldleningsovereenkomst, de laatste omdat zij [C] geld had geleend en de eerste omdat zij vastgelegd wilde hebben dat [C] haar adres als postadres zou gebruiken om eventuele toekomstige problemen in dit kader te ondervangen. De vrouw was, naar eigen zeggen, bang dat eventuele deurwaarders beslag zouden leggen op haar bezittingen, omdat [C] veel betalingsachterstanden had. Partijen hebben brieven van notarissen in het geding gebracht. In de brief van de ene notaris d.d. 25 augustus 2014 aan [C] staat vermeld dat de vrouw heeft aangegeven dat het dossier zoals besproken op 2 juni jl. gesloten kan worden en dat de declaratie tussen [C] en de vrouw kan worden verdeeld en in de brief van de andere notaris d.d. 8 augustus 2014 aan de vrouw en [C] wordt melding gemaakt van een ontwerp geldleningsovereenkomst zoals verzonden op 27 februari 2014 en wordt gevraagd of het nog de bedoeling is om de geldleningsovereenkomst te ondertekenen.
Door partijen zijn nagenoeg identieke e-mail- en/of facebook-berichten overgelegd, die qua inhoud en afzender iets van elkaar verschillen en derhalve (deels) gemanipuleerd zijn. [C] en de vrouw betichten elkaar over en weer van het hacken van de e-mailaccount en/of facebookaccount van de ander, zodat onduidelijk is wie van beiden gemanipuleerde bescheiden in het geding heeft gebracht.
Tot slot staat in het door de man overgelegde vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 28 april 2015 (15-458) - gewezen tussen de vrouw en [C] - opgenomen:
´Partijen hebben in het kader van een affectieve relatie samengewoond zonder samenlevingsovereenkomst.', terwijl in het door de vrouw overgelegde vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 7 juli 2015 (15-458) - gewezen tussen de vrouw en [C] - staat opgenomen:
'Partijen hebben een kortstondige relatie gehad zonder dat zij samenwoonden.'
Ook heeft de vrouw bestreden dat de door de man overgelegde wenskaarten met daarop als afzender [C] , de vrouw en de kinderen, door haar zijn verzonden. Hetzelfde geldt volgens haar voor het slabbetje dat de ouders van [C] zouden hebben ontvangen.