Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekers in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
27 september 2016.
19 september 2014 tot 27 september 2015. Bij beschikking van 2 september 2015 is de plaatsing verlengd tot 27 maart 2016.
ook thans (weer) verblijven. Zij zijn op 31 juli 2015 in een perspectief biedend pleeggezin geplaatst. Omdat deze plaatsing niet voortgezet kon worden zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in het oorspronkelijke (crisis)pleeggezin teruggeplaatst. Er wordt nu gezocht naar een geschikt perspectief biedend pleegezin.
12 januari 2017.
19 april 2016 voor de duur van vier weken.
4.De omvang van het geschil
23 maart 2016. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] af te wijzen.
5.De motivering van de beslissing
de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
Er is voorts een minimaal contact tussen de ouders en de GI en de communicatie die er is, verloopt moeizaam. De ouders vinden dat zij recht hebben op een gedegen onderzoek naar een eventuele terugplaatsing van de kinderen. Omdat er geen onderzoek heeft plaatsgevonden, kan niet worden vastgesteld dat aan de gronden voor een uithuisplaatsing is voldaan, aldus de ouders. Het is zowel in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] als de ouders dat er op een zo kort mogelijke termijn duidelijkheid komt over het perspectief van de kinderen.
27 september 2016 steeds aanwezig zijn geweest. Bij beschikking van 19 februari 2015 heeft dit hof geoordeeld dat de ouders onvoldoende in staat zijn gebleken om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] een veilige, stabiele en voorspelbare opgroei- en opvoedingssituatie te bieden, waarin wordt aangesloten bij hun basisbehoeften. Het hof heeft in die beschikking voorts overwogen dat van de ouders, gelet op de geconstateerde zorgen, wordt verwacht dat zij in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] medewerking verlenen aan de ingezette hulpverlening, dat zij hun houding ten opzichte van de hulpverlening aanpassen en openstaan voor contact, zodat concrete veiligheidsafspraken gemaakt kunnen worden. Tevens diende er door middel van onderzoek duidelijkheid te komen omtrent de eigen (psychiatrische) problematiek van de ouders en de noodzaak van behandeling daarvan en diende er zicht te komen op de pedagogische vaardigheden van de ouders en in hoeverre zij in staat zijn de kinderen datgene te bieden wat zij nodig hebben. Na de beschikking van het hof van 19 februari 2015 heeft er, vanwege een ernstige vertrouwensbreuk, een wisseling van gecertificeerde instelling plaatsgevonden.
Kort na de kennismaking op 10 juni 2015 met de huidige GI hebben de ouders verteld dat de moeder opnieuw zwanger is. In verband met de nog ongeboren baby zijn er veiligheidsafspraken gemaakt.
GI ter zitting van het hof naar voren gebracht - failliet is verklaard. Evenals de rechtbank in de bestreden beschikking overweegt, concludeert het hof dat het lijkt dat beide partijen er debet aan zijn dat het onderzoek (nog) niet heeft plaatsgevonden. Desalniettemin staat
De moeder heeft zich wederom op verschillende momenten onvoorspelbaar, dreigend en agressief opgesteld. De communicatie tussen de ouders en - ook de nieuwe - GI verloopt uiterst moeizaam, waarbij het hof wel opmerkt dat dit niet enkel aan de ouders te wijten is. Dat de ouders bijvoorbeeld eerst ter zitting van het hof van de GI te horen hebben gekregen dat het perspectief van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] - volgens de GI - niet meer bij de ouders ligt, terwijl deze beslissing kennelijk al in maart 2016 is genomen, bevordert de samenwerking niet.
Naar gebleken is beschikken de pleegouders over de benodigde opvoedkundige capaciteiten en bieden zij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wat zij op dit moment nodig hebben. Ter zitting van het hof
In het veiligheidsplan was onder meer opgenomen dat er driemaal daags contact is tussen
de ouders en de hulpverleners van [H] en het netwerk; de zus van vader en grootouders (vaderszijde). De ouders verzetten zich tegen de gezinscoaches van [H] , waarbij de moeder zich - in het bijzijn van [de minderjarige3] - verbaal agressief tegen haar hulpverlener heeft uitgelaten. Oma verleende geen medewerking meer aan de uitvoering van het veiligheidsplan en de moeder heeft geweigerd om de zus van de vader in huis toe te laten.